Hof Amsterdam, 05-04-2019, nr. 2300461516
ECLI:NL:GHAMS:2019:1183
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
05-04-2019
- Zaaknummer
2300461516
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1183, Uitspraak, Hof Amsterdam, 05‑04‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1909
Uitspraak 05‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Deelneming aan een criminele organisatie en medeplichtigheid aan flessentrekkerij bewezen verklaard. Beschouwingen over de vorderingen van de benadeelde partijen (gedupeerde leveranciers). Het hof bespreekt wat kan worden vastgesteld over de aard en intensiteit van de samenwerking in de criminele organisatie en komt tot de conclusie dat individuele aansprakelijkheid van de verdachte (op basis van individuele gedragingen dan wel gebaseerd op groepsaansprakelijkheid) niet kan worden aangenomen. Daarop aansluitend volgt de conclusie dat het rechtstreeks verband tussen deelneming aan een criminele organisatie en de geleden schade ontbreekt.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004615-16
datum uitspraak: 5 april 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 december 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-845090-14 tegen
[verdachte 3],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
adres: [adres verdachte 3].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2018, 7 maart 2018, 19 februari 2019, 21 februari 2019, 25 februari 2019, 26 februari 2019, 28 februari 2019, 4 maart 2019, 12 maart 2019, 22 maart 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 november 2014 te Amsterdam en/of Alkmaar en/of Schagen en/of Heiloo en/of Tuitjenhorn, gemeente Schagen en/of Stompetoren, gemeente Alkmaar en/of Schermerhorn, gemeente Alkmaar en/of Schoorl, gemeente Bergen (NH) en/of Beverwijk en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer en/of Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer en/of Broek op Langedijk, gemeente Langedijk, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s),
te weten (een) samenwerkingsverband(en) van verdachte en/of [verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 4] en/of [verdachte 5] en/of [verdachte 7] en/of [verdachte 13] en/of een of meer andere natuurlijke personen,
waarbij deze organisatie(s) (telkens) gebruik heeft/hebben gemaakt van (een) onderneming(en) en/of de naam van (een) onderneming(en), te weten
[zaak 1] (zaak 1) en/of [zaak 2] (zaak 2) en/of [zaak 5] (zaak 5) en/of [zaak 6] (zaak 6) en/of [zaak 8] (zaak 8) en/of [zaak 9] (zaak 9) en/of [zaak 10] (zaak 10) en/of [zaak 12] (zaak 12) en/of [zaak 13] (zaak 13) en/of [zaak 14] (zaak 14) en/of [zaak 15] (zaak 15) en/of [zaak 16] (zaak 16) en/of [zaak 17] (zaak 17) en/of [zaak 18] (zaak 18)
bestaande de betrokkenheid van verdachte uit deelnemingshandelingen ten aanzien van de hierna genoemde ondernemingen, te weten
[zaak 1] (zaak 1) en/of [zaak 2] (zaak 2) en/of [zaak 5] (zaak 5) en/of [zaak 6] (zaak 6) en/of [zaak 8] (zaak 8) en/of [zaak 9] (zaak 9) en/of [zaak 10] (zaak 10) en/of [zaak 13] (zaak 13) en/of [zaak 15] (zaak 15) en/of [zaak 17] (zaak 17) en/of [zaak 18] (zaak 18)
welke organisatie(s) (telkens) tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (mede)plegen van faillissementsfraude (artikel 340 t/m 344 en artikel 194 Wetboek van Strafrecht) en/of verduistering (artikel 321 Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of flessentrekkerij (artikel 326a Wetboek van Strafrecht) en/of valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)witwassen (artikel 420bis en artikel 420ter Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)heling (artikel 416 en 417 Wetboek van Strafrecht);
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen (telkens) met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de op de aan deze dagvaarding gehechte bijlage vermelde goederen, in elk geval enig(e) goed(eren), gekocht van de na te noemen (rechts)perso(o)n(en), te weten:
- [leverancier 1] te Tiel (8-G-03) en/of
- [leverancier 2] te Barendrecht(8-G-04) en/of
- [leverancier 3] te Alkmaar (8-G-04)en/of
- [leverancier 4] te Gorredijk (8-G-06) en/of
- [leverancier 5] te Deventer (8-G-07) en/of
- [leverancier 6] te Alphen aan den Rijn (8-G-08) en/of
- [leverancier 7]te Duiven (8-G-11) en/of
- [leverancier 8] te Hoofddorp (8-G-12) en/of
- [leverancier 9] te Uddel (8-G-13) en/of
- [leverancier 10] te Hoofddorp(8-G-14) en/of
- [leverancier 11] te Bergen op Zoom (8-G-15) en/of
- [leverancier 12] te Lutten (8-G-16) en/of
- [leverancier 13] te Alkmaar (8-G-17) en/of
- [leverancier 14] te Oldenzaal (8-G-18) en/of
- [leverancier 15] te Winterswijk (8-G-19) en/of
- [leverancier 16] te Soest (8-G-20) en/of
- [leverancier 17] te Schijndel (8-G-21) en/of
- [leverancier 18] te Wormerveer (8-G-22) en/of
- [leverancier 19] te Borne (8-G-23) en/of
- [leverancier 20] te Heijningen (8-G-24) en/of
- [leverancier 21] te Zoetermeer (8-G-25) en/of
- [leverancier 22] te Amsterdam (8-G-26) en/of
- [leverancier 23] te Roosendaal en/of [leverancier 23] te Idar-Oberstein (Dld) (8-G-27) en/of
- [leverancier 24] te Alkmaar (8-G-28) en/of
- [leverancier 25] te Hengelo (O) (8-G-29) en/of
- [leverancier 26] te Vlaardingen (8-G-30) en/of
- [leverancier 27] te Zwaagdijk-Oost (8-G-33);
subsidiair:
[verdachte 1] en/of [verdachte 2] en/of [verdachte 5] en/of een of meer (onbekend gebleven) (rechts)personen in of omstreeks de periode van 27 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 in de gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen (telkens) met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, immers heeft/hebben deze perso(o)n(en) (telkens) met voormeld oogmerk, de op de aan deze dagvaarding gehechte bijlage vermelde goederen, in elk geval enig(e) goed(eren), gekocht van de na te noemen (rechts)perso(o)n(en), te weten:
- [leverancier 1] te Tiel (8-G-03) en/of
- [leverancier 2] te Barendrecht(8-G-04) en/of
- [leverancier 3] te Alkmaar (8-G-04)en/of
- [leverancier 4] te Gorredijk (8-G-06) en/of
- [leverancier 5] te Deventer (8-G-07) en/of
- [leverancier 6] te Alphen aan den Rijn (8-G-08) en/of
- [leverancier 7]te Duiven (8-G-11) en/of
- [leverancier 8] te Hoofddorp (8-G-12) en/of
- [leverancier 9] te Uddel (8-G-13) en/of
- [leverancier 10] te Hoofddorp(8-G-14) en/of
- [leverancier 11] te Bergen op Zoom (8-G-15) en/of
- [leverancier 12] te Lutten (8-G-16) en/of
- [leverancier 13] te Alkmaar (8-G-17) en/of
- [leverancier 14] te Oldenzaal (8-G-18) en/of
- [leverancier 15] te Winterswijk (8-G-19) en/of
- [leverancier 16] te Soest (8-G-20) en/of
- [leverancier 17] te Schijndel (8-G-21) en/of
- [leverancier 18] te Wormerveer (8-G-22) en/of
- [leverancier 19] te Borne (8-G-23) en/of
- [leverancier 20] te Heijningen (8-G-24) en/of
- [leverancier 21] te Zoetermeer (8-G-25) en/of
- [leverancier 22] te Amsterdam (8-G-26) en/of
- [leverancier 23] te Roosendaal en/of [leverancier 23] te Idar-Oberstein (Dld) (8-G-27) en/of
- [leverancier 24] te Alkmaar (8-G-28) en/of
- [leverancier 25] te Hengelo (O) (8-G-29) en/of
- [leverancier 26] te Vlaardingen (8-G-30) en/of
- [leverancier 27] te Zwaagdijk-Oost (8-G-33)
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 27 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 te Alkmaar en/of Stompetoren, gemeente Alkmaar, en/of Schermerhorn, gemeente Alkmaar, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, een of meer van genoemde goederen,
-namens [zaak 8] opgehaald bij leveranciers
-namens [zaak 8] opgehaald bij het afleveradres [transportbedrijf] ([adres transportbedrijf])
-(verder) vervoerd naar de opslagruimte(n) van [zaak 8] ([adres opslagruimte A], garageboxen 14 en 15 en/of [adres opslagruimte B] en/of andere (onbekend gebleven) locaties)
-(verder) vervoerd naar een of meer afnemers van [zaak 8].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 4 november 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van verdachte en [verdachte 1] en [verdachte 2] en [verdachte 4] en [verdachte 5] en [verdachte 7],
waarbij deze organisatie telkens gebruik heeft gemaakt van ondernemingen, te weten
[zaak 1] en [zaak 2] en [zaak 5] en [zaak 6] en [zaak 8] en [zaak 9] en [zaak 10] en [zaak 12] en [zaak 13] en [zaak 15] en [zaak 16],
bestaande de betrokkenheid van verdachte uit deelnemingshandelingen ten aanzien van de hiervoor genoemde ondernemingen, welke organisatie telkens tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk faillissementsfraude en flessentrekkerij;
2. subsidiair:
[verdachte 1] en [verdachte 2] en [verdachte 5] en meer personen in de periode van 27 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 in Nederland, een gewoonte hebben gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en anderen de beschikking over die goederen te verzekeren, immers hebben deze personen telkens met voormeld oogmerk, de op de aan dit arrest gehechte bijlage vermelde goederen, gekocht van de na te noemen rechtspersonen, te weten:
- [leverancier 1] te Tiel en
- [leverancier 2] te Barendrecht en
- [leverancier 3] te Alkmaar en
- [leverancier 4] te Gorredijk en
- [leverancier 5] te Deventer en
- [leverancier 6] te Alphen aan den Rijn en
- [leverancier 7]te Duiven en
- [leverancier 8] te Hoofddorp en
- [leverancier 9] te Uddel en
- [leverancier 10] te Hoofddorp en
- [leverancier 11] te Bergen op Zoom en
- [leverancier 12] te Lutten en
- [leverancier 13] te Alkmaar en
- [leverancier 14] te Oldenzaal en
- [leverancier 15] te Winterswijk en
- [leverancier 16] te Soest en
- [leverancier 17] te Schijndel en
- [leverancier 18] te Wormerveer en
- [leverancier 19] te Borne en
- [leverancier 20] te Heijningen en
- [leverancier 21] te Zoetermeer en
- [leverancier 22] te Amsterdam en
- [leverancier 23] te Roosendaal en [leverancier 23] te Idar-Oberstein (Dld) en
- [leverancier 24] te Alkmaar en
- [leverancier 25] te Hengelo (O) en
- [leverancier 26] te Vlaardingen en
- [leverancier 27] te Zwaagdijk-Oost,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode 27 augustus 2014 tot en met 4 november 2014 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest, immers heeft hij, verdachte, een of meer van genoemde goederen,
- namens [zaak 8] opgehaald bij leveranciers
- namens [zaak 8] opgehaald bij het afleveradres [transportbedrijf]
- vervoerd naar de opslagruimten van [zaak 8]
- vervoerd naar een of meer afnemers van [zaak 8].
Hetgeen onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest.
Bewijsmotivering
Aan de verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Het doel van de organisatie zou onder meer hebben bestaan in flessentrekkerij en faillissementsfraude. De leden van organisatie zouden als werkwijze hebben gehad om gedurende enkele maanden een onderneming te exploiteren, waarbij op grote schaal goederen werden gekocht. Daarna volgde doorgaans een faillissement en werden de verhaalsmogelijkheden van schuldeisers opzettelijk bemoeilijkt. Onder feit 2 wordt de verdachte primair verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van flessentrekkerij en subsidiair dat hij aan die flessentrekkerij medeplichtig is geweest.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de feiten 1 en 2 primair bewezen zal verklaren.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is om vrijspraak verzocht. Zij heeft met betrekking tot feit 1 in de kern aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw gesteld dat de flessentrekkerij reeds was voltooid op het moment dat de verdachte in beeld kwam (naar het hof begrijpt: om de goederen te vervoeren). Gelet hierop kan er geen sprake zijn van medeplegen of medeplichtigheid aan flessentrekkerij. Subsidiair is aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is van de wetenschap van de verdachte op het oogmerk om zich of een ander zonder volledige betaling de beschikking over de goederen te verzekeren. Meer subsidiair geldt volgens de raadsvrouw dat er geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering met betrekking tot de koop van de goederen, noch dat de verdachte een grote rol in de voorbereiding had, zodat hij van het primair ten laste gelegde medeplegen dient te worden vrijgesproken.
Het oordeel van het hof
Feit 1
Namens de verdachte is betoogd dat hij geen wetenschap heeft gehad van de frauduleuze opzet van de vennootschappen, voor welke vennootschappen de verdachte goederen heeft vervoerd. Het hof komt op grond van de na te noemen bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in de bij dit arrest behorende bijlage, tot een andere conclusie.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband van meerdere personen met een zekere duurzaamheid en structuur, dat in een periode van bijna vier jaar, met gebruikmaking van veertien elkaar opvolgende ondernemingen, stelselmatig misdrijven pleegde zoals faillissementsfraude en flessentrekkerij. Op grond van de relevante inhoud van onder meer de verklaringen van de medeverdachte [verdachte 1], zoals hij die op 30 juni 2016 ten overstaan van de rechter-commissaris heeft afgelegd en heeft verwoord in zijn schriftelijke verklaring van 21 januari 2016 en de verklaringen van [verdachte 2] afgelegd ten overstaan van de FIOD en als getuige ter terechtzitting bij het hof, bestond de criminele organisatie uit personen die zich bezighielden met de inkoop ([verdachte 2], [verdachte 5] en [verdachte 6]), personen die zich bezighielden met de verkoop ([verdachte 1]), katvangers ([verdachte 10], [verdachte 11]. [verdachte 7]) en personen die belast waren met het vervoer van de goederen ([verdachte 4] en de verdachte). De namen van deze personen zijn deels opgenomen in de bewezenverklaring. [verdachte 1] en [verdachte 2] kunnen worden aangemerkt als centrale c.q. leidende personen van deze criminele organisatie. De door deze en enkele andere medeverdachten gehanteerde werkwijze kwam er op neer dat een onderneming c.q. rechtspersoon administratief, onder meer door gefingeerde jaarcijfers, en fysiek, onder meer door de inrichting van kantoorlocaties, zodanig werd opgetuigd, dat potentiële leveranciers van door de verdachten te bestellen goederen in de waan werden gebracht dat zij met een reeds langer bestaande, door stabiliteit, continuïteit en betrouwbaarheid gekenmerkte wederpartij/afnemer van doen hadden. Daarbij werd door meerdere personen gebruik gemaakt van een valse naam. Vervolgens werd in een periode van enkele weken dan wel maanden een groot aantal goederen besteld bij meerdere leveranciers die, misleid door de hiervoor geschetste façade, veelal tot levering van goederen overgingen, alvorens deze werden betaald. De aldus verworven niet-betaalde goederen werden door de verdachten vervolgens snel doorverkocht aan diverse afnemers. Na korte tijd werden de ondernemingsactiviteiten acuut beëindigd, werd het kantoorpand verlaten en werd veelal een katvanger aangesteld die als bestuurder van de onderneming werd ingeschreven.
Het hof concludeert uit de bewijsmiddelen dat de verdachte ten aanzien van elf van de veertien in de tenlastelegging genoemde ondernemingen als deelnemer aan de criminele organisatie betrokken is geweest. De bewijsmiddelen waarop het hof in dit verband het oog heeft, betreffen, naast de al genoemde bewijsmiddelen, de door de medeverdachten [verdachte 4], [verdachte 14] en [verdachte 5] ten overstaan van de FIOD afgelegde verklaringen. Deze betrokkenheid bestond er (in elk geval) uit dat hij zorgdroeg voor het transport van de door flessentrekkerij verkregen goederen.
De drie ondernemingen waarbij verdachtes betrokkenheid niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, betreffen [zaak 14], [zaak 17] en [zaak 18] In zoverre zal de verdachte worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de betrokkenheid van de verdachte bij enkele van de elf ondernemingen uit meer bestond dan het enkel vervoeren van goederen. Zo heeft [verdachte 4] verklaard dat het de verdachte was die in het kader van [zaak 16] de leiding had, hem opdracht gaf om goederen te halen (bij [zaak Z]) en hem betaalde voor zijn werkzaamheden. Met betrekking tot [zaak 5] deden [verdachte 1] en de verdachte de betalingen met afnemer [verdachte 8], aldus [verdachte 2]. Min of meer hetzelfde heeft [verdachte 2] verklaard waar het de gang van zaken met betrekking tot [zaak 9] betrof: “[voornaam verdachte 1] en [voornaam verdachte 3] zijn van de verkoop.” Meerdere medeverdachten hebben concreet verklaard over de leidinggevende rol van de verdachte ten tijde van de exploitatie van [zaak 2]. De verdachte nam daarin de rol van (de toentertijd gedetineerde) [verdachte 1] over, gaf opdrachten en verdeelde het geld. Volgens [verdachte 4] hielp de verdachte ten tijde van [zaak 6] ook klanten in de winkel. Vermeldenswaard is tevens de verklaring van [persoon U], die aangifte deed van flessentrekkerij namens [leverancier EE], over de ontmoeting die op 22 mei 2012 plaatshad met vertegenwoordigers van [zaak 13], onder wie een meneer [naam B] sr. De vertegenwoordiger van [leverancier EE] werd toen verteld dat [naam B] sr. het bedrijf [zaak 13] dertig jaar geleden had opgericht en dat zijn zoon het twaalf jaar geleden had overgenomen. [naam B] sr. vertelde zelf dat het bedrijf horecabedrijven inrichtte en sinds vorig jaar tevens de inrichtingen van appartementen verzorgde. De onderneming zou de gemeenten Purmerend, Alkmaar en Beverwijk als opdrachtgever hebben. [verdachte 2] heeft in zijn FIOD-verklaring bevestigd dat deze onware mededelingen aan een medewerker van [leverancier EE] inderdaad zijn gedaan en tevens dat het de verdachte is geweest, die zich daarbij voordeed als [naam B] sr.
Het hof acht voorts van betekenis voor het bewijs de inhoud van opgenomen telefoongesprekken tussen de verdachte en [verdachte 1], gedurende de eerste maanden dat [verdachte 1] gedetineerd was. In deze gesprekken wordt kennelijk gesproken over het lopende opsporingsonderzoek. In het onderzoek betrokken subjecten worden, al dan niet aan de hand van een bijnaam, besproken. Meer in het bijzonder gaat het over de verhoren die van hen zullen worden afgenomen en de te verwachten inhoud van hun verklaringen. Uit de gesprekken kan worden afgeleid dat [verdachte 1] probeert regie te nemen en zegt wat ieder van hen dient verklaren, kennelijk met het doel om de schade voor hem, [verdachte 1], te beperken. Daartoe wordt onder meer afgesproken dat de verdachte enkelen van hen heeft bezocht dan wel gaat bezoeken. Over de gewenste inhoud van hun verklaringen spreekt [verdachte 1] in termen als dat betrokkenen “gewoon eerlijk moeten zijn” en “gewoon de waarheid moeten vertellen”.
Uit de inhoud van de gesprekken kan voorts worden opgemaakt dat [persoon F], de partner van [verdachte 1], en de verdachte elk éénmaal de verdachte [verdachte 4] bezoeken. Dit in een poging om [verdachte 4] ertoe te bewegen om te verklaren dat hij er niets mee te maken had en niet weet wat de rol van [verdachte 1] is geweest.
In retrospectief, op basis van de verklaringen van [verdachte 1] zelf maar ook die van [verdachte 2], is het evident dat de eerlijkheid en waarheid waarover [verdachte 1] in deze gesprekken heeft gesproken, niet de betekenis hadden die zij in het gangbare spraakgebruik hebben. [verdachte 1] wilde betrokkenen manipuleren en controle houden over hetgeen door medeverdachten zou worden verklaard ten behoeve van zijn belangen in zijn eigen strafzaak. Dit onder meer door de inzet van de verdachte, die verschillende in het onderzoek betrokken personen diende te bezoeken in het kader van die manipulatie en controle en die er volgens de inhoud van de tapgesprekken blijkt van geeft goed op de hoogte te zijn van de personen, die betrokken waren bij de onderhavige ondernemingen en hun rol in het geheel.
Het hof leidt uit de inhoud van enkele gesprekken, de wijze waarop deze gevoerd zijn, het belang dat de verdachte zelf ook kennelijk had bij het door zijn zoon beoogde resultaat en zijn daarop gevolgde concrete handelingen, af dat bij de verdachte wetenschap heeft bestaan over de criminele intenties waarmee de verschillende ondernemingen zijn geëxploiteerd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard geen enkele herinnering te hebben aan deze gesprekken en niet te weten welke personen bedoeld worden met in die gesprekken telkens gebruikte bijnamen als WC-pot (verdachte [verdachte 9]) en Lampekap (verdachte [verdachte 5]). Deze beantwoording acht het hof ongeloofwaardig. Daarmee bestaat geen enkele aanleiding om de gesprekken anders uit te leggen dan het hof hiervoor heeft gedaan.
Het voorgaande laat naar het oordeel van het hof geen andere conclusie toe dan dat de verdachte op de hoogte was van de flessentrekkerij, gepleegd in het kader van de bewijsvoering van de door de betrokken medeverdachten genoemde ondernemingen. Alles afwegend en in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, als bedoeld in artikel 140 Sr.
Feit 2
Onder 2 is aan de verdachte ten laste gelegd de betrokkenheid, in de zin van medeplegen (primair) dan wel medeplichtigheid (subsidiair), bij de flessentrekkerij, die plaatshad met/door de onderneming [zaak 8]
Uit het voorhanden bewijs volgt dat deze flessentrekkerij heeft plaatsgehad, zoals ten laste is gelegd. [zaak 8] was één van de hiervoor in het kader van de criminele organisatie besproken ondernemingen waarmee vele aankopen werden gedaan, die vervolgens niet werden betaald. De vraag die thans voorligt, is of de betrokkenheid van de verdachte bij deze onderneming dusdanig is geweest, dat hij strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld als (mede)pleger van dan wel medeplichtige aan die flessentrekkerij.
Het hof verwerpt het verweer dat de flessentrekkerij al was voltooid, op het moment dat de verdachte betrokkenheid kreeg en dat als gevolg daarvan medeplegen noch medeplichtigheid bewezen kan worden verklaard. Eén van de essentiële kenmerken van dit misdrijf is immers gelegen in het, aan het bestanddeel ‘beroep of gewoonte maken’ te ontlenen, repeterende karakter van de kernhandeling: kopen met het oogmerk van niet-betaling. In de onderhavige zaak is aan dit delictsbestanddeel feitelijk invulling gegeven, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat in de periode van 27 augustus 2014 tot en met 30 november 2014 door vele leveranciers goederen zijn geleverd en gefactureerd aan [zaak 8], terwijl die goederen niet zijn betaald. Mede doordat telkens niet wordt voldaan aan de betalingsverplichting, wordt het delict in de loop van enige tijd geconstitueerd. Met verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen inzake de criminele organisatie over de werkwijze van de verdachte en zijn mededaders, kan worden gesteld dat binnen [zaak 8] zich veel cycli van – kortweg – koop en verkoop hebben voltrokken. Deze cycli vonden in tijd deels opeenvolgend, deels simultaan plaats. Hieruit volgt dat de bijdrage van de verdachte aan het misdrijf, te weten het ophalen en transporteren van de goederen, niet eerst na de voltooiing, maar reeds tijdens het begaan van de flessentrekkerij plaatshad, zodat het verweer moet worden verworpen.
Evenzeer verwerpt het hof het verweer over het ontbreken van wetenschap bij de verdachte met betrekking tot het oogmerk van niet (volledige) betaling. Hiertoe wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen omtrent verdachtes betrokkenheid bij de criminele organisatie. Daarnaast vindt de verwerping steun in de uitdrukkelijke verklaring van [verdachte 2] inhoudende dat de verdachte ook ‘hier’, het hof begrijpt in het kader van [zaak 8], wist van het bestellen zonder betalen.
Met de raadsvrouw is het hof evenwel van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de bijdrage van de verdachte heeft te gelden als ‘medeplegen’ in de zin van artikel 47 Sr. Het hof houdt het ervoor dat het gepresenteerde bewijs niet verder strekt dan dat die bijdrage heeft bestaan in het vervoer van de goederen en dat de verdachte geen directe bemoeienis heeft gehad met de inkoop en verkoop van de goederen. Gelet op die rol in het geheel zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen en de onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bewezen verklaren.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen en de vorderingen van de benadeelde partijen, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie, die zich gedurende een periode van enkele jaren heeft bezig gehouden met het stelselmatig plegen van flessentrekkerij in georganiseerd verband. De mededaders gebruikten hiervoor speciaal daartoe opgerichte ondernemingen. In een enkel geval werd gebruik gemaakt van een al langer bestaand bedrijf met een goede reputatie.
De organisatie bleek in staat die ondernemingen in zeer korte tijd naar buiten toe neer te zetten als goedlopende, bonafide bedrijven. Daartoe werden bedrijfspanden in gebruik genomen, die vervolgens zowel materieel als personeel werden ingericht. Ook in de digitale infrastructuur werd voorzien, terwijl voorts de financiële kant werd afgedekt door het opmaken van valse, bij de kamer van koophandel gedeponeerde, jaarrekeningen. Leden van de organisatie hebben veelal met gebruikmaking van valse namen nietsvermoedende ondernemers benaderd teneinde op zeer grote schaal goederen te bestellen, niet zelden voor tienduizenden euro’s tegelijk. Daarbij schroomden zij niet om eerst een aantal kleine facturen te betalen teneinde vertrouwen op te wekken, zodat kort daarop een grote slag kon worden geslagen.
Met het oplopen van de onbetaalde rekeningen en daarmee de kans op betrapping, werden de gebruikte ondernemingen administratief veelal overgedragen op katvangers. Faillissementen volgden en curatoren vingen door de inzet van die katvangers bot bij het achterhalen van administratie en het aanspreken van degenen die de schade hadden veroorzaakt. Het gevolg daarvan was dat schuldeisers hun vorderingen in rook zagen opgaan. Terwijl gedupeerden en curatoren nog bezig waren sporen van goederen, administratie, aansprakelijke personen en baten te zoeken, waren de verdachte en zijn mededaders al weer volop bezig met hun frauduleuze praktijken in een nieuwe onderneming. De daarbij veroorzaakte schade loopt in de vele honderdduizenden euro’s.
Bij een groot deel van de door de criminele organisatie gebruikte ondernemingen was de verdachte betrokken. De rol van de verdachte bestond met name uit het transporteren van de bestelde en niet betaalde goederen naar afnemers van de criminele organisatie en naar bewaarplaatsen. Voor die werkzaamheden kreeg de verdachte per dag betaald uit de criminele opbrengst.
Uit het op naam van de verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 februari 2019 volgt dat de verdachte sinds 1994 zowel in Nederland als in België diverse keren is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten, waaronder feiten soortgelijk aan de onderhavige. De verdachte heeft zich van die veroordelingen kennelijk niets aangetrokken en is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten. Naar het oordeel van het hof is alleen al om die reden slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats.
Door de verdediging is bepleit dat in geval van bewezenverklaring de verdachte een werkstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd zou dienen te worden. Dit is onderbouwd met de stelling dat
- kort gezegd - uit een zich in het dossier bevindend psychiatrische rapportage zou blijken dat de verdachte ten tijde van de feiten depressies doormaakte en hij zich in een broze situatie bevond. Het hof ziet in het aangevoerde geen reden af te wijken van de hiervoor genoemde strafsoort en strafmodaliteit. In de eerste plaats laten de aard, ernst en de duur van de feiten geen andere mogelijkheid dan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf toe. Daarnaast is het hof niet overtuigd van hetgeen door de verdediging ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is aangevoerd. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de als theatraal en partieel-geheugenverlies-simulerend overkomende houding van de verdachte, op het moment dat de ondervraging ter terechtzitting de verdachte te nabij kwam. Dat niet uitgesloten kan worden dat de verdachte onbegrip simuleert met als doel verdere berechting te voorkomen blijkt ook uit een (oudere) gedragsrapportage die zich in het dossier bevindt. Overigens blijkt uit het meest recente forensisch psychiatrische bericht van 18 januari 2019 dat het de verdachte de laatste 10 jaar, een termijn die ook de onderhavige pleegperiode beslaat, juist beter afgaat, hetgeen in schril contrast staat met het door de verdediging gestelde.
Bij de bepaling van het toepasselijk strafmaximum gaat het hof ervan uit dat de onder 1 bewezen verklaarde deelneming aan een criminele organisatie in een verhouding van eendaadse samenloop staat tot de onder 2 bewezen verklaarde medeplichtigheid aan flessentrekkerij.
Al het vorenstaande in aanmerking genomen, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden op zijn plaats. Het hof komt daarmee tot een hogere strafoplegging dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat het hof de ernst van de feiten en de hardnekkigheid waarmee de verdachte recidiveert, in de eis onvoldoende tot uitdrukking vindt gebracht.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is het hof niet gebleken. Met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep geldt dat de verdachte op 14 december 2016 hoger beroep heeft ingesteld. Het hof wijst op 5 april 2019 arrest. Het hof is van oordeel dat, gezien dat procesverloop, de redelijke termijn met ongeveer drie maanden en drie weken is overschreden. Vanwege deze geringe overschrijding is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
In beslag genomen voorwerpen
Op de beslaglijst staan – genummerd 1 t/m 17 – meerdere onder de verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen.
Voor wat betreft de voorwerpen genummerd 4 t/m 6, 8 t/m 10, 11 en 17 heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank, de teruggave aan de verdachte zal gelasten. Ten aanzien van de overige voorwerpen heeft de advocaat-generaal gerequireerd tot onttrekking aan het verkeer. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de teruggave aan de verdachte moet worden gelast van de in beslag genomen goederen genummerd 4 t/m 6, 8 t/m 11 en 17, zoals nader in het dictum omschreven.
Voor wat betreft de overige op de beslaglijst vermelde goederen (de nummers 1 t/m 3, 7 en 12 t/m 16, zoals nader omschreven in het dictum) is het hof van oordeel dat, mede in het licht van het ontbreken van een onderbouwd standpunt van het openbaar ministerie te dier zake, niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van de bijkomende straf van verbeurdverklaring dan wel van de maatregel van onttrekking aan het verkeer. Nu gesteld noch gebleken is dat de verdachte de rechthebbende is van de goederen en niet kon worden vastgesteld aan wie de goederen toebehoren, zal het hof gelet op de artikelen 353 juncto 415 Sv ten aanzien van deze goederen, de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
Vorderingen van de benadeelde partijen [leverancier A], [leverancier B] en [leverancier C]
De raadsvrouw heeft ten aanzien van uiteenlopende aspecten van de vorderingen van de benadeelde partijen verweer gevoerd. Ook als deze aspecten buiten beschouwing worden gelaten, dient het hiernavolgende in de overwegingen worden betrokken.
Aan de verdachte is onder 1 de deelneming aan een criminele organisatie ten laste gelegd. In verband met dit feit zijn de vorderingen van drie benadeelde partijen, die stellen schade te hebben geleden als gevolg van flessentrekkerij, aan de orde. De benadeelde partijen hebben ieder voor zich gesteld dat zij schade hebben geleden, doordat [zaak 2] van hen goederen heeft afgenomen zonder deze te betalen. Betrokkenheid van de verdachte in deze vennootschap is in het kader van feit 1 aan de verdachte ten laste gelegd en zal, zoals eerder in dit arrest is overwogen, door het hof ook bewezen worden verklaard.
Bij deze stand van zaken is de vraag aan de orde of, ook als ervan wordt uitgegaan dat de schade door elk van de benadeelde partijen is geleden als gevolg van een aan de vennootschap toe te rekenen tekortkoming in de nakoming, voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen het bewezen verklaarde feit en de geleden schade, als bedoeld in artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Daartoe wordt als volgt overwogen.
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die als oogmerk onder meer had het plegen van flessentrekkerij. Deze organisatie, zo blijkt uit de bewezenverklaring, maakte gebruik van vennootschappen, waaronder [zaak 2] Deze ten laste van de verdachte bewezen verklaarde deelneming is als zodanig niet voldoende om rechtstreeks verband met de geleden schade aan te nemen. De concrete omstandigheden van het geval, die moeten blijken uit de bewijsvoering, zijn bepalend voor het antwoord op de vraag of er sprake is van het hiervoor bedoelde rechtstreekse verband. De bewijsmiddelen houden in dat de verdachte tezamen met enkele andere personen werkzaamheden binnen [zaak 2] heeft verricht. Deze hebben bestaan in het doen van bestellingen en het vervoeren van de geleverde goederen. Daarbij werd in zekere mate samengewerkt. Over het aandeel van elk van de betrokken personen kunnen geen vaststellingen met nadere precisie worden gedaan. Over de intensiteit van de samenwerking en over de wijze waarop in groepsverband werd geopereerd evenmin. Het gepresenteerde bewijs heeft in dat verband een te algemeen karakter.
Het voorgaande compliceert de beoordeling van de vorderingen aanzienlijk. Zonder nader onderzoek kunnen bij deze stand van zaken niet voldoende vaststellingen van feitelijke aard worden gedaan. Deze onmogelijkheid betreft individuele gedragingen van de verdachte, die in causaal verband staan met geleden schade die aan de verdachte op die grond kan worden toegerekend, maar deze strekt zich ook uit over mogelijke gedragingen in groepsverband waarop artikel 6:166, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek ziet en die, volgens in de rechtspraak ontwikkelde maatstaven, onder omstandigheden individuele aansprakelijkheid van de verdachte kunnen vestigen.
Naast deze civielrechtelijke complicaties ziet het hof zich ook gesteld voor kwesties van strafvorderlijke aard. Deze zijn deels verweven met de hiervoor bedoelde civielrechtelijke vragen. Het gaat in het bijzonder om beantwoording van de vraag naar het rechtstreekse verband tussen de uit de bewijsmiddelen blijkende rol van de verdachte en de geleden schade.
Dit leidt tot de slotsom dat het vereiste nadere onderzoek, indien en voor zover dit tot resultaat zou leiden, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partijen [leverancier A], [leverancier B] en [leverancier C] zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 48, 55, 140 en 326a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nr. 1. geheugenstick, merk AH
nr. 2. geheugendrager
nr. 3. SIM-kaart KPN
nr. 7. computer Dell, serienummer 66J9C5J
nr. 12. bruine doos met drie horloges
nr. 13. zwart/zilveren doos met 24 diverse horloges
nr. 14. zwart/zilveren USB-stick
nr. 15. zilverkleurige USB-stick Sandisk
nr. 16. computer/laptop, serienummer NXM31EH0072380AAA27200.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
nr. 4. camera, merk Pentax, serienummer 1244818
nr. 5. camera, merk Fujifilm, serienummer 4JL25229
nr. 6. geheugendrager
nr. 8. briefje met adres
nr. 9. diverse bescheiden (administratie)
nr. 10. diverse bescheiden (administratie)
nr. 11. diverse bescheiden (administratie)
nr. 17. map met facturen.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier A]
Verklaart de benadeelde partij [leverancier A] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier B]
Verklaart de benadeelde partij [leverancier B] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [leverancier C]
Verklaart de benadeelde partij [leverancier C] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. R.M. Steinhaus en mr. W. Foppen, in tegenwoordigheid van mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 april 2019.