RF 2024/61
Ziet het ‘zozeer indruist’-criterium alleen op de bruikbaarheid van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs in het bestuursrecht?
HR 06-09-2024, ECLI:NL:HR:2024:1132
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
6 september 2024
- Magistraten
Mrs. M.E. van Hilten, M.W.C. Feteris, M.A. Fierstra, J. Wortel, A.E.H. van der Voort Maarschalk
- Zaaknummer
22/01348
- Conclusie
A-G mr. M.R.T. Pauwels
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS984126:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal bestuursrecht / Informatieverplichting
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Fiscaal procesrecht / Bewijs
Fiscaal bestuursrecht / Aanslag
Fiscaal bestuursrecht / Boete
- Brondocumenten
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑09‑2024
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑09‑2024
ECLI:NL:HR:2024:1132, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑09‑2024
ECLI:NL:PHR:2023:661, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 07‑07‑2023
- Wetingang
Essentie
Onrechtmatig bewijs. Deelneming.
Ziet het ‘zozeer indruist’-criterium alleen op de bruikbaarheid van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs in het bestuursrecht?
Samenvatting
Op advies van medewerkers van belastingadvieskantoor, vennootschap X, hebben twee van haar cliënten met het oog op de invoering van de zogenoemde lucratiefbelangregeling per 1 januari 2009 ieder een structuur opgezet waarvan vennootschappen, opgericht naar het recht van Guernsey, deel uitmaakten. Daartoe hebben de desbetreffende cliënten in 2008 elk hun profit sharing loan agreement met de houdstermaatschappij van hun toenmalige werkgever ingebracht in de Guernseyvennootschap waarvan ieder van hen enig aandeelhouder was. Volgens de Inspecteur zijn de Guernseyvennootschappen in ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.