HR, 20-04-2021, nr. 19/04229
ECLI:NL:HR:2021:510
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-04-2021
- Zaaknummer
19/04229
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:510, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑04‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2019:4782
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1251
ECLI:NL:PHR:2020:1251, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 08‑12‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:510
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Middel over ingenomen uos. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/04233.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04229 P
Datum 20 april 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 4 september 2019, nummer 23-003068-18, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 april 2021.
Conclusie 08‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Middel over ingenomen uos. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/04233.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/04229 P
Zitting 8 december 2020
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de betrokkene.
Het cassatieberoep
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 4 september 2019 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op een bedrag van € 33.532,58 en de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
2. De zaak hangt samen met de strafzaak tegen de betrokkene met nummer 19/04233. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. Mr. P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4. Het middel behelst de klacht dat het hof is afgeweken van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten zonder in het bijzonder de redenen op te geven die tot afwijking van die standpunten hebben geleid.
5. Ingevolge art. 511e Sv is art. 359, tweede lid, Sv van overeenkomstige toepassing in een ontnemingszaak. In art. 511g, tweede lid, Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv is art. 511e Sv van overeenkomstige toepassing verklaard op de ontnemingsprocedure in hoger beroep. Dat betekent dat het hof ingeval het afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in het bijzonder de redenen moet opgeven die daartoe hebben geleid.
6. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 augustus 2019 blijkt dat de betrokkene aldaar een verklaring heeft afgelegd met de strekking dat hij de bedrijfsruimte waarin de hennepkwekerij is aangetroffen aan mensen heeft verhuurd en daarvoor eenmalig een geldbedrag van € 3.500,- heeft ontvangen. Daarnaast houdt het proces-verbaal in dat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd en daarbij de standpunten heeft ingenomen zoals weergegeven in het arrest.
7. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De verdediging heeft primair het standpunt ingenomen dat de veroordeelde de ruimte slechts ter beschikking heeft gesteld en daarvoor een vergoeding van € 3.500,00 heeft ontvangen. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat niet kan worden uitgegaan van meer dan één oogst. Daarbij volgt uit het dossier dat minimaal twee andere personen betrokken waren bij de hennepkwekerij, waardoor de opbrengst van de oogst gedeeld dient te worden door drie.
Het primaire en subsidiaire verweer wordt verworpen op basis van de bewezenverklaring in de onderliggende strafzaak.”
8. Met de verwerping van het subsidiaire verweer heeft het hof kennelijk het oog op het verweer dat uit het dossier volgt dat bij de hennepkwekerij minimaal twee andere personen waren betrokken. Het daaraan voorafgaand in de weergave van de gevoerde verweren als subsidiair aangemerkte betoog dat niet kan worden uitgegaan van meer dan één oogst, heeft het hof immers gehonoreerd.
9. Het hof heeft het primaire en het subsidiaire verweer verworpen op basis van de bewezenverklaring in de strafzaak. Het hof heeft daarmee in het bijzonder de redenen opgegeven die hebben geleid tot de afwijking van de standpunten van de verdediging. Voor zover wordt geklaagd dat het hof dat heeft verzuimd, mist het middel feitelijke grondslag.
10. De bewezenverklaring in de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak waarnaar het hof verwijst, houdt in dat de betrokkene in de periode van 19 augustus 2015 tot en met 28 september 2015 te Velsen-Noord in een pand aan [a-straat 1] opzettelijk een groot aantal hennepplanten heeft geteeld. Met de overweging dat het primaire en het subsidiaire verweer worden verworpen op basis van de bewezenverklaring in de onderliggende strafzaak verwijst het hof kennelijk naar de omstandigheid dat is bewezen dat de betrokkene het telen van hennep als pleger heeft begaan. Het hof heeft de betrokkene vrijgesproken van medeplegen door het onderdeel in de tenlastelegging “tezamen en in vereniging met een ander of anderen” weg te strepen. Door te verwijzen naar de bewezenverklaring in de hoofdzaak heeft het hof tot uitdrukking gebracht waarom het wederrechtelijk verkregen voordeel volledig aan de betrokkene moet worden toegerekend. Dit oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk en behoefde, mede in het licht van het door de verdediging in hoger beroep aangevoerde, geen nadere motivering.
11. Het middel faalt.
Slotsom
12. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
13. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG