Rb. Oost-Brabant, 14-07-2017, nr. SHE 17/1332
ECLI:NL:RBOBR:2017:3796
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
14-07-2017
- Zaaknummer
SHE 17/1332
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2017:3796, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 14‑07‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JOM 2017/768
Uitspraak 14‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Beroep niet tijdig beslissen. Het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden heeft, na een eerdere opdracht daartoe van de rechtbank, opnieuw verzuimd tijdig te beslissen op de aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu en afwijken van het bestemmingsplan. De eerder door de rechtbank opgelegde dwangsom van € 15.000,- is inmiddels volgelopen en betaald aan eiseres. De rechtbank geeft het college de opdracht om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen op de aanvraag, op straffe van een nieuwe, progressieve dwangsom van maximaal € 84.000,-.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1332
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2017 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden, verweerder,
(gemachtigden: N.J.A. Arts en mr. P.M.H.M. Bakermans).
Procesverloop
Eiseres heeft op 23 december 2014 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning milieu (revisie) en afwijking van het bestemmingsplan.
Op 29 augustus 2016 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag.
Bij uitspraak van 1 november 2016 heeft de rechtbank:
- -
dat beroep gegrond verklaard;
- -
vastgesteld dat verweerder, als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiseres, een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verbeurd van in totaal € 1.260,00;
- -
verweerder opgedragen uiterlijk op 20 december 2016 te beslissen op de aanvraag van 23 december 2014 en bepaald dat verweerder een aan eiseres te betalen dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,00;
- -
verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, begroot op € 248,00;
- -
bepaald dat verweerder de betaalde griffierechten van € 334,00 aan eiseres vergoedt.
Bij brief van 24 april 2017 heeft eiseres de rechtbank te kennen gegeven dat verweerder op dat moment nog geen beslissing had genomen op de aanvraag van 23 december 2014 en dat vanwege de termijn van het ter inzage leggen van een ontwerpbesluit ook niet zou doen voor het vollopen van de dwangsom op 20 mei 2017. Eiseres heeft de rechtbank daarom verzocht om een hogere dwangsom op te leggen. Subsidiair heeft eiseres de rechtbank verzocht haar brief te beschouwen als een nieuw beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van 23 december 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2017. Namens eiseres is verschenen [naam] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De rechtbank merkt de brief van eiseres van 24 april 2017 aan als beroepschrift inzake het niet tijdig nemen van een beslissing, te weten niet binnen de door de rechtbank in haar uitspraak van 1 november 2016 gestelde termijn. De rechtbank heeft het beroep daarom behandeld met inachtneming van het bepaalde in afdeling 8.2.4a van de Awb. Daarbij heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:55b, tweede lid, van de Awb en de zaak ter zitting behandeld.
2.1
Eiseres verzoekt de rechtbank het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit gegrond te verklaren en verweerder op te dragen alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat verweerder in gebreke blijft te beslissen, met een maximum van € 200.000,00. Eiseres voert aan dat verweerder de dwangsom na het verstrijken van de door de rechtbank in haar uitspraak van 1 november 2016 bepaalde termijn weloverwogen heeft laten vollopen. Na het vollopen van de dwangsom zijn nog eens bijna twee maanden verstreken zonder dat verweerder een besluit heeft genomen op de aanvraag. Volgens eiseres is dat een vorm van minachting van de rechtbank, vergelijkbaar met het contempt of court in Angelsaksische stelsels. Verweerder had eigenlijk al veel eerder moeten beslissen op de aanvraag, dus een langere begunstigingstermijn om alsnog te beslissen kan niet aan de orde zijn. De eerder door de rechtbank vastgestelde dwangsom is daarbij een onvoldoende prikkel gebleken voor verweerder om tijdig te beslissen. Een beduidend forsere dwangsom per dag met een hoger maximumbedrag is daarom aangewezen, aldus eiseres.
2.2
Verweerder heeft erkend dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Verweerder heeft nog niet beslist op de aanvraag van eiseres, omdat de gemeenteraad nog niet heeft beslist op de vereiste verklaring van geen bedenkingen. Omdat de gemeenteraad nog moet beslissen en verweerder daarna de procedurele vereisten van de uitgebreide voorbereidingsprocedure in acht moet nemen, kan verweerder in het meest gunstige geval pas in januari 2018 op de aanvraag beslissen. Door een kortere termijn te bepalen om alsnog te beslissen, zou de rechtbank verweerder dwingen de wet te overtreden. Verweerder heeft de rechtbank verzocht een zo lang mogelijke termijn om alsnog te beslissen en een laag mogelijke dwangsom te bepalen.
2.3.1
Niet in geschil is dat verweerder in gebreke is om na de uitspraak van de rechtbank van 1 november 2016 tijdig te beslissen op de aanvraag van eiseres. Het beroep is dan ook gegrond.
2.3.2
De rechtbank stelt aan verweerder een nieuwe termijn om alsnog op de aanvraag van eiseres te beslissen. Daarbij passeert de rechtbank het verzoek van verweerder om die termijn te stellen op januari 2018. In de uitspraak van de rechtbank van 1 november is al overwogen dat het voor rekening van verweerder zelf komt dat het besluitvormingsproces bij verweerder stokte omdat tot dan door de gemeenteraad geen beslissing was genomen. Datzelfde heeft ook nu nog te gelden. Verweerder heeft de mogelijkheid om in een eerder stadium de beslistermijn te verlengen onbenut gelaten. Tegen de uitspraak van de rechtbank waarbij is vastgesteld dat verweerder in gebreke is en een nieuwe termijn om te beslissen is bepaald, heeft verweerder ook geen verzet gedaan. Verweerder kan zich niet verschuilen achter het uitstellen van de beslissing door de gemeenteraad. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verweerder een langere termijn te stellen voor het alsnog nemen van een besluit op de aanvraag van eiseres, dan de termijn bepaald in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, te weten: binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden.
2.3.3
Aan deze verplichting om tijdig alsnog te beslissen op de aanvraag verbindt de rechtbank een dwangsom. Omdat van de vorige dwangsom kennelijk een ontoereikende prikkel uitging voor verweerder om de onherroepelijke uitspraak van de rechtbank na te leven en tijdig te beslissen, ziet de rechtbank aanleiding om een hogere dwangsom per dag met een hoger maximum vast te stellen. Daarbij weegt de rechtbank mee de ernst van het niet naleven door verweerder van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak. Ook weegt mee de omstandigheid dat verweerder na het verstrijken van de vorige beslistermijn niet heeft gecommuniceerd met eiseres over de stand van zaken rond de aanvraag, behoudens over het, zonder omwegen, betalen van de volgelopen dwangsom.
De rechtbank zal niet zover gaan deze dwangsom vast te stellen op € 1.000,00 per dag dat verweerder in gebreke blijft te beslissen, met een maximum van € 200.000,00, zoals verzocht door eiseres.
Om de toenemende urgentie te onderstrepen van de noodzaak om zo spoedig mogelijk op de aanvraag te beslissen, zoekt de rechtbank aansluiting bij het systeem van een progressieve dwangsom zoals neergelegd in artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank stelt voor de eerste zestig dagen dat verweerder in gebreke blijft een dwangsom vast van € 200,00 per dag (maximaal € 12.000,00). Voor de volgende zestig dagen stelt de rechtbank een dwangsom vast van € 400,00 per dag (maximaal € 24.000,00) en voor de daaropvolgende zestig dagen een dwangsom van € 800,00 per dag (maximaal € 48.000,00). De maximale dwangsom komt daarmee op € 84.000,00.
3.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
3.2
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) vast op € 495,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 0,5).
Eiseres heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding omdat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. De door eiseres aangevoerde bijzondere omstandigheden spelen echter naar het oordeel van de rechtbank niet in deze procedure, nog daargelaten dat de proceskosten voor de verleende rechtsbijstand niet zijn gespecificeerd. Het gaat hier immers om de, in omvang en bewerkelijkheid beperkte, beroepsprocedure tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag na de uitspraak van de rechtbank van 1 november 2016. De rechtbank stelt daarom geen hogere vergoeding vast dan de forfaitaire vergoeding.
3.3
De reis- en verblijfkosten stelt de rechtbank, zoals verzocht, vast op € 25,04.
3.4
Een vergoeding voor verletkosten van € 80,00 voor het bijwonen van de zitting, wijst de rechtbank niet toe, omdat deze kosten door eiseres niet zijn onderbouwd.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
draagt verweerder op uiterlijk binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden te beslissen op de aanvraag van 23 december 2014;
- -
bepaalt dat verweerder een aan eiseres te betalen dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, en wel ter hoogte van:
€ 200,00 voor de eerste zestig dagen;
€ 400,00 voor de volgende zestig dagen; en
€ 800,00 voor daaropvolgende zestig dagen;
met een maximum van de gehele dwangsom van € 84.000,00;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, begroot op € 520,04;
- -
bepaalt dat verweerder de betaalde griffierechten van € 334,00 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Kraniotis, rechter, in aanwezigheid van M.J.J.M.C. van Schaijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.