Rb. Rotterdam, 25-04-2014, nr. 2124406 - CV EXPL 13-27980
ECLI:NL:RBROT:2014:2802
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
25-04-2014
- Zaaknummer
2124406 - CV EXPL 13-27980
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2014:2802, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 25‑04‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 25‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Rechtmatig strafvorderlijk overheidsoptreden waardoor verhuurder schade lijdt aan het verhuurde: schadeaansprakelijkheid van de Staat jegens de verhuurder. Vgl: ECLI:NL:HR:2009:BJ1708 en NL:PHR:2009:BJ1708.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 2124406 \ CV EXPL 13-27980
uitspraak: 25 april 2014
vonnis van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
[eiser] ,
wonende [x],
eiser bij exploot van dagvaarding van 21 juni 2013,
gemachtigde: Ekelmans & Meijer Advocaten, t.a.v. mr. F.E. Drost te ‘s-Gravenhage,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden,
zetelend te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
gemachtigden: mrs. S.L. Jobse en W.H. Dijkstra.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] en de Staat.
1. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
- -
het exploot van dagvaarding, met bijlagen;
- -
de conclusie van antwoord;
- -
de conclusie van repliek, met bijlage;
- -
de conclusie van dupliek.
2. De vaststaande feiten
Tussen partijen kan het volgende als vaststaand worden aangemerkt:
2.1.
[eiser] heeft vanaf 15 september 2011 aan [partij A]hierna: de huurder) in verhuur gegeven de bedrijfsruimte aan [adres] Rotterdam (hierna: het gehuurde) tegen een jaarlijkse huurprijs van € 26.000 exclusief BTW.
2.2.
Op grond van de huurovereenkomst diende de huurder het gehuurde uitsluitend te gebruiken ten behoeve van een groothandel in horeca-behoeften en dranken, terwijl het de huurder niet was toegestaan zonder toestemming van [eiser] een andere bestemming aan het gehuurde te geven.
2.3.
Als bijzondere bepaling is in de huurovereenkomst onder meer opgenomen: ‘Het is de huurder verboden in het gehuurde verdovende middelen, drugs etc. te verhandelen of te produceren, dan wel gelegenheid te geven tot handel / productie in deze middelen, dan wel het gebruik op enigerlei wijze toe te staan. Het is ten strengste verboden in het gehuurde animeerwerkzaamheden te verrichten op gelegenheid te geven voor prostitutie casu quo daarbij betrokken te zijn. Verhuurder en beheerder hebben het recht het verhuurde te inspecteren. Indien in het pand bovenstaande activiteiten plaatsvinden of illegale stoffen, waaronder drugs, grondstoffen voor het maken van drugs e.d. worden aangetroffen, zal deze overeenkomst van rechtswege zijn ontbonden. Huurder zal het pand dan met onmiddellijke ingang ontruimen en opleveren. De bankgarantie/waarborgsom zal dan toekomen aan de verhuurder. Huurder is aansprakelijk voor alle schaden die verhuurder zou kunnen leiden door het illegale gebruik.’
2.4.
De huurder heeft bij het aangaan van de huurovereenkomst aan [eiser] bij wege van waarborg voor de nakoming van zijn huurdersverplichtingen een bedrag ongeveer gelijk aan zes maandelijkse huurtermijnen betaald.
2.5.
In opdracht van de officier van justitie is op 11 juni 2012 – wegens verdenking van de aanwezigheid van harddrugs in het gehuurde – door de politie binnengetreden in het gehuurde ter doorzoeking en inbeslagneming. Om het gehuurde binnen te komen is door de politie de pui ontzet en ernstig beschadigd geraakt. In het gehuurde is een partij van 325 kilogram heroïne aangetroffen. De huurder is in verband hiermee strafrechtelijk veroordeeld.
2.6.
[eiser] heeft door de beschadiging van het gehuurde een schade geleden van € 5.418,60 voor het vervangen van de pui en € 1.119,00 voor schilderwerk, totaal € 6.537,60.
2.7.
[eiser] heeft de Staat voor deze schade aansprakelijk gesteld. De Staat heeft aansprakelijkheid afgewezen.
3. De vordering
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser];
de Staat te veroordelen tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 6.537,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
de Staat te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 847,00 subsidiair € 701,88, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;
de Staat te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten.
Aan zijn schadevordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag:
De door de politie toegepaste wijze van binnentreden in het gehuurde heeft disproportionele schade aan het gehuurde veroorzaakt, welke schade bovendien buiten het normale maatschappelijke en bedrijfsrisico van [eiser] valt, zodat op grond van het beginsel van de ‘égalité devant les charges publiques’ de Staat jegens [eiser] voor deze schade aansprakelijk is. Voor zover de Staat zich in deze beroept op artikel 6:101 lid 2 BW dient de billijkheidscorrectie ertoe te leiden dat de Staat de gehele schade aan [eiser] zal vergoeden, nu hij afdoende voorzichtigheid heeft betracht bij het aangaan van de huurovereenkomst met de huurder.
4. Het verweer
De Staat heeft de vordering betwist en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
Betwist wordt dat de aan het gehuurde toegebrachte beschadiging disproportioneel is geweest. Niet betwist wordt dat de schade buiten het maatschappelijke en bedrijfsrisico van [eiser] valt. Ingevolge artikel 6:101 lid 2 BW moeten evenwel in geval van beschadiging van een zaak die door een derde voor de benadeelde wordt gehouden, omstandigheden die aan deze derde toegerekend kunnen worden, aan de benadeelde worden toegerekend. In dit geval kan de volledige schade aan [eiser] worden toegerekend omdat die volledig voor rekening komt van de huurder door diens strafbare handelen. Omdat de Staat niet gehouden zou zijn de schade die veroorzaakt is door het rechtmatig overheidsoptreden aan de verdachte te vergoeden, ware deze laatste de eigenaar van het gehuurde geweest, is er ook geen plaats voor enige vergoedingsplicht jegens [eiser]. Bovendien kan [eiser] zijn schade contractueel verhalen op de huurder, die daartoe ook een waarborgsom onder [eiser] heeft gestort.
5. De beoordeling van de vordering
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het strafvorderlijk optreden op 11 juni 2012 tegen de huurder als rechtmatig moet worden aangemerkt. Evenmin verschillen partijen van mening dat in deze zaak het beginsel van gelijkheid van publieke lasten heeft te gelden en dat de door de Staat in het kader van zijn strafvorderlijk overheidsoptreden op 12 juni 2012 aan het gehuurde toegebrachte schade buiten het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico van [eiser] als verhuurder van het gehuurde valt. Partijen verschillen van mening over de vraag in hoeverre toepassing van het bepaalde bij artikel 6:101 lid 2 juncto artikel 6:101 lid 1 BW desondanks aan gehele of gedeeltelijke compensatie door de Staat voor de door [eiser] geleden schade in de weg staat.
5.2.
Onverkorte toepassing van artikel 6:101 lid 2 juncto artikel 6:101 lid 1 BW zou er in beginsel toe leiden dat de Staat niet gehouden kan worden tot vergoeding van de schade aan [eiser], nu de Staat evenmin wegens de in artikel 6:101 lid 1 BW bedoelde eigen schuld van de huurder jegens deze schadeaansprakelijk zou zijn geweest in het geval deze als eigenaar de schade had geleden. Die (volledige) eigen schuld van de huurder volgt immers uit de hiervoor onder 2.5 gereleveerde feiten.
5.3.
De vraag die zich vervolgens aandient is, in hoeverre op de voet van de correctiemogelijkheid van artikel 6:101 lid 1 BW de billijkheid wegens alle omstandigheden van het geval eist dat de Staat jegens [eiser] gehouden is tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van diens schade. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] op enigerlei wijze betrokken is geweest bij of weet heeft gehad van de strafbare handelingen van de huurder die tot het overheidsoptreden aanleiding hebben gegeven. [eiser] heeft bovendien onweersproken gesteld dat hij bij het aangaan van de huurovereenkomst met de huurder navraag heeft gedaan over diens verleden, hetgeen geen contra-indicaties heeft opgeleverd, dat hij de huurder heeft bevraagd over diens bedrijfsactiviteiten, dat hij inzage heeft gehad in diens paspoort en verblijfsvergunning, dat hij een hogere waarborgsom van de huurder heeft bedongen dan gebruikelijk, en dat de waarborgsom en de huurpenningen steeds via bankovermakingen zijn betaald. Aldus heeft [eiser] de redelijkerwijs van hem te verlangen zorg betracht om te voorkomen dat de huurder het gehuurde in strijd met de wet en hetgeen daarover uitdrukkelijk in de huurovereenkomst is opgenomen, zoals hiervoor onder 2.2 en 2.3 weergegeven, zou gebruiken. Een en ander moet dan tot het oordeel leiden dat de billijkheid eist dat de Staat de door het overheidsoptreden veroorzaakte schade geheel aan [eiser] dient te vergoeden.
5.4.
Dat [eiser] zijn schade kan verhalen op de huurder staat er niet aan in de weg dat daarnaast ook de Staat tot schadevergoeding gehouden is, zodat ook in zoverre het verweer van de Staat moet worden verworpen.
5.5.
Gelet op bovenstaande beoordeling behoeft de stelling van [eiser] dat de bij het overheidsoptreden veroorzaakte schade disproportioneel is geweest geen bespreking meer.
5.6.
De vorderingen tot verklaring voor recht en tot veroordeling van de Staat tot vergoeding van de schade liggen aldus voor toewijzing gereed, evenals de (primaire) vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten die immers niet door de Staat is betwist.
5.7.
De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De door [eiser] gevorderde afwikkelingskosten (nakosten) worden afgewezen, nu voldoende gegevens ontbreken om die kosten reeds thans te kunnen begroten. Mocht tussen partijen een geschil ontstaan omtrent de omvang van die kosten, staat het [eiser] vrij de kantonrechter te verzoeken deze te begroten op de voet van artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
6. De beslissing
De kantonrechter,
verklaart voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser];
veroordeelt de Staat om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 6.537,60 wegens schadevergoeding en € 847,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.537,60 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt de Staat in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 305,82 aan verschotten en € 500,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. van Boven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
866