WFR 2024/144
Europese verkiezingen en belastingen
Een overzicht van de fiscale punten uit de Nederlandse verkiezingsprogramma’s
Dr. F.J. Elsweier, mr. B.M.R. Pijnenburg & mr. M.J. Velthoven, datum 13-05-2024
- Datum
13-05-2024
- Auteur
Dr. F.J. Elsweier, mr. B.M.R. Pijnenburg & mr. M.J. Velthoven1
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS959707:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Frank Elsweier, Berend Pijnenburg & Max Velthoven zijn allen werkzaam bij Ernst & Young Belastingadviseurs LLP. Frank Elsweier is daarnaast werkzaam bij het Fiscaal Instituut van Tilburg University. Max Velthoven is als buitenpromovendus verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.
Verkiezingsprogramma PVV, p. 13.
Verkiezingsprogramma SP, p. 13.
Verkiezingsprogramma PvdD, p. 46.
Voor een uitgebreid overzicht van alle fiscale punten uit de verkiezingsprogramma’s – uiteengezet in verschillende belastingthema’s – verwijzen wij naar: https://www.ey.com/nl_nl/tax/tax-updates/europese-verkiezingen-en-belastingen. Op moment van schrijven (13 mei 2024) hebben de partijen Forum voor Democratie en 50Plus nog geen verkiezingsprogramma voor de Europese verkiezingen.
Hierbij merken we op dat we geen intentie hebben een voorkeur voor een politieke partij weer te geven. Omwille van de leesbaarheid hebben we ervoor gekozen niet steeds te verwijzen naar de bron en paginanummers van hetgeen de partijen opmerken. Wij merken verder op dat wij (alleen) de fiscale punten uit de Europese verkiezingsprogramma van de desbetreffende partijen hebben gefilterd. Wij hebben in het overzicht geen (Europese) fiscale punten uit de verkiezingsprogramma’s van de Tweede Kamer-verkiezingen van 22 november 2023 verwerkt. Voor een overzicht van deze fiscale punten uit de verkiezingsprogramma’s van de Tweede Kamer verkiezingen verwijzen wij naar F.J. Elsweier, ‘Fiscale punten uit de verkiezingsprogramma’s’, WFR 2023/296. Ook is er in ons overzicht geen rekening gehouden met eventuele (fiscale) uitingen in andere gremia zoals de media of het parlement.
GroenLinks/PvdA heeft het bijvoorbeeld over “alle belemmeringen voor lidstaten afschaffen om op te treden tegen bedrijven zonder reële economische activiteit” (p. 27). Het CDA wil “belastingontwijking in internationaal en Europees verband aanpakken” (p. 26).
D66 wil “een betere controle op eerlijke betaling van belastingen en duidelijkere regels voor bedrijven die in meerdere landen tegelijkertijd zaken doen”. Wat de partij verstaat onder “betere controle”, “eerlijke betaling van belastingen” en “duidelijkere regels” wordt niet nader toegelicht. De VVD wil voor elke regel die het bedrijfsleven (inclusief het mkb) wordt opgelegd ook minimaal één regel schrappen (p. 24). Hoe de partij dat wil bewerkstelligen wordt niet duidelijk.
De rolverdeling tussen de Raad en het Europees Parlement is afhankelijk van de wetgevingsprocedure. Daarover later meer.
Dat neemt niet weg dat die partijen (deels) op Europees niveau georganiseerd kunnen zijn of zelfs voor een Europese kieslijst kunnen staan, zie bijvoorbeeld: https://voltnederland.org/standpunten/radicaal-voor-een-europa.
Website van het Europees Parlement, ‘Spitzenkandidaten or the lead candidate process: Ways to Europeanise elections to the European Parliament’ (2023). Geraadpleegd op 24 april 2024 op https://www.europarl.europa.eu/thinktank/en/document/EPRS_STU(2023)749776.
https://european-union.europa.eu/institutions-law-budget/leadership/elections-and-appointments_nl, geraadpleegd april 2024.
Art. 115 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Hoewel het Europees Parlement dus bij de bijzondere wetgevingsprocedure slechts een adviserende rol heeft, kan het Parlement wel degelijk druk uitoefenen op voorgestelde wetten van de Europese Commissie. Daarover meer in volgende paragrafen.
Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt.
Richtlijn (EU) 2017/952 van de Raad van 29 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 wat betreft hybridemismatches met derde landen.
Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022, tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie.
S. Douma, O. Marres, H. Vermeulen, et al. (2023), ‘European Tax Law: General Topics and Direct Taxation’ (8th ed.), Wolters Kluwer, p. 12.
Een voorbeeld is de onderzoekscommissie tegen belastingontduiking en belastingontwijking (ook wel bekend als de FISC-commissie). Zie voor een hoorzitting over Nederland: https://www.europarl.europa.eu/committees/nl/the-netherlands-national-tax-reforms-and/product-details/20220317CHE10018.
Voor meer achtergrond bij de beschreven activiteiten van (leden van het) Europarlement wordt verwezen naar de recente afscheidsinterviews van Europarlementariër Paul Tang, lang voorzitter van de FISC-commissie. Zie bijvoorbeeld het interview in Het Financieele Dagblad van 20 maart 2024 (met de titel ‘PvdA’er Paul Tang: ‘Nee, we waren thuis niet arm. Moet dat om compassie te voelen?’’).
Bij besluitvorming volgens unanimiteit moeten alle deelnemers het eens zijn met een bepaald besluit. Bij besluitvorming volgens een gekwalificeerde meerderheid moet een van tevoren vastgestelde minimumhoeveelheid deelnemers, of een van tevoren vastgesteld minimumpercentage, een besluit steunen.
Zie ook S. Douma, O. Marres, H. Vermeulen, et al. (2023), p. 33 e.v.
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, De Europese Raad en de Raad, COM/2019/8 final.
Brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer van 15 februari 2019, Kamerstukken II 2018/19, 22112, 2772.
Zie Kamerstuk 21501-02, nr. 1920; Kamerstuk 21501-07, nr. 1653; Kamerstuk 21501-20, nr. 1599.
Voor deze zorgen, zie bijvoorbeeld het recente Letta-rapport: https://www.consilium.europa.eu/media/ny3j24sm/much-more-than-a-market-report-by-enrico-letta.pdf.
Dit is een wat opmerkelijk standpunt omdat er al in 2022 een richtlijn is aangenomen die dit OESO-akkoord in de EU invoert middels een Europese richtlijn, zie: Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022, tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie.
Wij merken op dat er in de bijlage bij de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda (16 april 2024) een overzicht wordt gegeven van lopende Europese trajecten die ook van invloed kunnen zijn op bedrijven. Onder meer ligt er een richtlijnvoorstel voor een geharmoniseerde grondslag en winstverdeling aangaande vennootschapsbelasting (Business in Europe: Framework for Income Taxation, afgekort BEFIT), een richtlijnvoorstel tegengaan misbruik doorstroomvennootschappen (ATAD3), een richtlijnvoorstel ter vermindering van de ongelijke behandeling vreemd en eigen vermogen en beperking renteaftrek (Debt Equity Bias Reduction Allowance, afgekort DEBRA en een richtlijnvoorstel harmonisering belastingen op financiële transacties (belasting op financiële transacties). De staatssecretaris heeft aangegeven dat de onderhandelingen omtrent laatstgenoemd richtlijnvoorstel stilliggen.
In het Belastingpakket 2024 kan gewezen worden op het wetsvoorstel Fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw en wetsvoorstel Fiscale klimaatmaatregelen elektriciteit en industrie.
Zie hierover recent de gewijzigde motie van het lid Kröger C.S., Kamerstuk 32813, nr. 1300.
In gelijke zin M. Betjes, Klimaatmaatregelen in het Belastingplanpakket 2024, WFR 2023/268, paragraaf 4.
Voor een uitgebreide bespreking van zowel CBAM als ETS verwijzen wij naar een eerdere bijdrage van anderen in dit Weekblad. M.L. Schippers & W. de Wit, ‘Voorstel voor een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (CBAM)’, WFR 2021/233.
De verkiezingen voor het Europees Parlement zijn in Nederland op donderdag 6 juni 2024. Deze verkiezingen bepalen wie Nederland in het Europees Parlement zullen vertegenwoordigen en daarmee deels de koers van de politieke partijen binnen de Europese Unie. Ook in de rest van de EU gaan in juni 2024 burgers naar de stembus om hun stem uit te brengen voor het Europees Parlement. Hoewel Europese verkiezingen vaak minder aandacht krijgen dan nationale verkiezingen, is hun impact niet te onderschatten. In deze bijdrage gaan de auteurs in op de Europese verkiezingen vanuit een fiscale invalshoek en geven zij een uiteenzetting van de fiscale punten die de Nederlandse politieke partijen hebben opgenomen in hun Europese verkiezingsprogramma’s.
1. Inleiding
Op 6 juni 2024 gaan Nederlanders naar de stembus voor de Europese verkiezingen. Deze verkiezingen bepalen wie Nederland de komende vijf jaar zullen vertegenwoordigen in het Europees Parlement. De verkiezingen bepalen daarmee deels de koers die politieke partijen varen binnen de Europese Unie. Bovendien zijn deze verkiezingen van belang voor de vorming van de nieuwe Europese Commissie. Ook in de rest van de EU gaan in juni 2024 burgers naar de stembus voor het Europees Parlement. Hoewel Europese verkiezingen vaak minder aandacht krijgen dan nationale verkiezingen, is hun impact niet te onderschatten.
De Europese Unie neemt beslissingen over belangrijke zaken als handel, milieu, veiligheid en fiscaal beleid. Zaken die direct invloed hebben op Nederlandse burgers en bedrijven. Het Europees Parlement speelt een cruciale rol bij het vormgeven van EU-wetgeving en het controleren van de Europese Commissie. Maar hoe zit het precies met de Europese verkiezingen en belastingen? En welke functie heeft het Europees Parlement ten aanzien van Europese belastingwetgeving? Deze aspecten lichten wij toe in paragraaf 2 en 3.
De PVV vindt dat “ze in Brussel maar eens moeten leren zuinig om te gaan met ons belastinggeld”.2 De SP is van mening dat “de bakker om de hoek aan dezelfde strenge controles wordt onderworpen als een multinational die via Bermuda aan belastingontwijking doet”.3 De PvdD wil dat “de vervuilers gaan betalen in plaats van bepalen”.4 Veel van de Nederlandse politieke partijen die meedoen aan de Europese verkiezingen hebben een verkiezingsprogramma opgesteld. In paragraaf 4 gaan we aan de hand van enkele thema’s in op de fiscale punten uit de programma’s.5 In deze paragraaf gaan we kort in op de stand van zaken en zetten we de verschillende visies van de partijen uiteen.6 Wij gaan in op de vraag of voor (Europees) fiscaal beleid unanimiteit vereist moet blijven (4.1). Wij zetten uiteen hoe partijen denken over mogelijke extra Europese eigen middelen en welke belastingen daarvoor geschikt zouden zijn (4.2). Vervolgens gaan wij in op de mogelijke fiscale gevolgen voor bedrijven. Wat willen partijen op het gebied van de vennootschapsbelasting, het vestigingsklimaat en belastingontwijking (4.3)? Tot slot bespreken wij de fiscale punten uit de verkiezingsprogramma’s die zien op klimaat (4.4). In paragraaf 5 sluiten wij onze bijdrage af.
Vooraf merken we op dat een een-op-een-vergelijking tussen politieke partijen veelal niet mogelijk is, aangezien partijen hun standpunten verschillend formuleren.7 Ook ontbreekt het vaak aan een nadere invulling of toelichting van een bepaald standpunt.8 Dat neemt niet weg dat er genoeg op te merken is over de fiscale punten uit de verkiezingsprogramma’s.
2. Verkiezingen van het Europees Parlement en de Europese Commissie
2.1 Het wetgevingsproces van de Europese Unie
De Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie (de Raad) en het Europees Parlement spelen een cruciale rol in het wetgevingsproces van de Europese Unie (EU). De Europese Commissie stelt doorgaans EU-wetgeving voor. De Raad (met daarin vertegenwoordigers van de lidstaten) en/of het Europees Parlement beslissen over de goedkeuring daarvan.9 Het Europees Parlement heeft naast zijn wetgevende rol een controlerende functie ten aanzien van de Europese Commissie. De aankomende verkiezingen zijn van belang voor de samenstelling van zowel het Europees Parlement als de Europese Commissie.
2.2 Verkiezingen van het Europees Parlement
Tijdens de Europese verkiezingen (in alle 27 EU-lidstaten) kiezen de EU-inwoners hun vertegenwoordigers in de vorm van de leden van het Europees Parlement (EP-leden). De EP-leden beoordelen onder meer wetgevende voorstellen van de Europese Commissie, beslissen samen met de Raad over wat de EU aan geld kan uitgeven, en controleren het functioneren van de Europese Unie als geheel en in het bijzonder de Commissie. Stemgerechtigde EU-burgers kunnen stemmen op kandidaten die op de lijst van nationale politieke partijen staan.10
In juni 2024 zullen in totaal 720 leden van het Europees Parlement worden gekozen. Elke EU-lidstaat heeft een vastgesteld aantal zetels, dat grotendeels wordt bepaald aan de hand van de bevolkingsgrootte. Aan Nederland zijn 31 zetels toebedeeld voor de verkiezingen van 2024, twee meer dan de huidige 29 zetels.11 De verdeling van de huidige 29 zetels over Nederlandse politieke partijen (na de herverdeling door de Brexit) staat weergegeven in onderstaande figuur:
De verkiezingsstrijd wordt gevoerd door nationale politieke partijen. Na de verkiezingen kiezen de meeste partijen er echter voor deel uit te maken van overkoepelende fracties in het Europees Parlement om zo meer invloed te kunnen uitoefenen. Deze fracties worden gevormd op basis van politieke voorkeur.
2.3 Verkiezingen van de Europese Commissie
De Europese Commissie wordt niet rechtstreeks gekozen, maar samengesteld door middel van een complex proces. Een belangrijke stap is dat de fracties in het Europees Parlement kandidaten voorstellen voor het voorzitterschap van de Europese Commissie. Veel fracties doen dit voorafgaand aan de verkiezingen (Spitzenkandidaten), maar sommige pas erna.12 Vervolgens kiezen de EU-burgers in juni 2024 de EP-leden van hun lidstaat zoals omschreven in de vorige paragraaf. In een gezamenlijke procedure van de Europese Raad en het Europees Parlement wordt daarna een kandidaats-Commissievoorzitter geselecteerd en gekozen, die doorgaans afkomstig is uit de grootste partij van het Europees Parlement. De voorzitter selecteert in overleg met de lidstaten de overige kandidaatsleden van de Europese Commissie, ook wel Eurocommissarissen genoemd. Er zijn momenteel 27 Eurocommissarissen (inclusief voorzitter). Elke lidstaat van de Europese Unie levert dus één Eurocommissaris die een specifieke portefeuille krijgt toegewezen en vervolgens wordt beoordeeld door het Europees Parlement.13
3. Europese Unie en belastingen
3.1 Wetgevingsprocedure bij EU-belastingwetgeving
Het Europese wetgevingsproces kent een onderscheid tussen de gewone en de bijzondere wetgevingsprocedure. Bij de gewone procedure hebben het Europees Parlement en de Raad een gelijke rol als medewetgever, waarbij beide organen stemmen over wetsvoorstellen van de Europese Commissie. Bij de bijzondere wetgevingsprocedure, die meestal wordt toegepast voor belastingwetgeving, geeft de Raad zijn goedkeuring aan wetsvoorstellen van de Europese Commissie.14 De goedkeuring van de Raad gebeurt op basis van unanimiteit, wat betekent dat elke lidstaat in de Raad effectief een veto kan uitspreken. In deze procedure is alleen raadpleging (en geen goedkeuring) van het Europees Parlement vereist. De Raad is wel gehouden de adviezen en standpunten van het Europees Parlement zorgvuldig te overwegen.15
3.2 Welke soorten belastingen?
Bij totstandkoming van Europese belastingwetgeving dient onderscheid te worden gemaakt tussen directe en indirecte belastingen. Hoewel voor beide belastingen de speciale wetgevingsprocedure wordt toegepast kennen deze elk een eigen juridische basis binnen het EU-recht. Er is namelijk een specifieke harmonisatiebepaling op het gebied van indirecte belastingen (zoals omzetbelasting en accijnzen).16 Directe belastingen (zoals de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting) kennen in beginsel geen specifieke harmonisatiebepaling in EU-verdragen.
3.3 Soevereiniteit voor directe belastingen (of toch niet?)
Iedere lidstaat is in beginsel soeverein op het gebied van de directe belastingen. Dit betekent dat lidstaten in principe zelf mogen bepalen over deze belastingen waarbij ze zich wel moeten houden aan de EU-verdragen. In deze verdragen is bijvoorbeeld afgesproken dat lidstaten geen inbreuk mogen maken op de traditionele verdragsvrijheden (vrijheid van personen- en goederenverkeer, vrijheid van vestiging, dienstverlening en kapitaalverkeer). Daarnaast kan bijvoorbeeld door middel van richtlijnen tot harmonisatie en uniformering van fiscale wetgeving worden gekomen. Voorbeelden van recente richtlijnen zijn de antibelastingontwijkingsrichtlijnen (ATAD117 en ATAD218) en de Richtlijn minimumbelasting 2024 (Pijler 2)19, 20 Laatstgenoemde richtlijn is vorig jaar in Nederland omgezet in wetgeving en per 1 januari 2024 in werking getreden.
3.4 Europees Parlement en fiscaal beleid
Zoals reeds beschreven heeft het Europees Parlement doorgaans beperkte formele bevoegdheden op fiscaal gebied. Veel van de standpunten uit de verkiezingsprogramma’s in de volgende onderdelen zullen dan ook niet (of niet alleen) door het Europees Parlement kunnen worden geïntroduceerd. In sommige gevallen zal zelfs een wijziging van de EU-verdragen nodig zijn om punten te realiseren. De standpunten geven echter wel een beeld van hoe Nederlandse politieke partijen aankijken tegen Europese fiscale gelegenheden.
In de praktijk blijkt dat het Europees Parlement (of groepen van EP-leden) ook op het gebied van belastingen impact kan hebben of dat in elk geval probeert. Het Europees Parlement kan in belastingdossiers bijvoorbeeld een rol spelen in het vormgeven van het debat en druk uitoefenen op lidstaten om (unanieme) overeenstemming te bereiken.21 Het parlement heeft ook actief deelgenomen aan discussies en initiatieven om belastingontwijking aan te pakken, transparantie te vergroten en uitwisseling van belastinginformatie tussen lidstaten te bevorderen.22 Verder kan worden gedacht aan hoorzittingen die de afgelopen jaren in het parlement zijn gehouden over het belastingbeleid van lidstaten.23 Een ander voorbeeld zijn de fiscale bezoeken van (sub)commissies van het Europees Parlement aan landen binnen en buiten de EU.24, 25
4. Fiscale punten verkiezingsprogramma’s
Voorafgaand aan de fiscale punten uit de verkiezingsprogramma’s past een tweetal opmerkingen. Zoals reeds genoemd bevatten de programma’s diverse standpunten over zaken waarover het Europees Parlement (of zelfs de Europese Commissie) niet of niet alleen kan beslissen. Bijvoorbeeld omdat voor deze punten eerst een verdragswijziging nodig zou zijn waarmee alle lidstaten akkoord zouden moeten gaan: hier gaat het Europees Parlement dus nog (lang) niet over. Dergelijke programmapunten dienen wat ons betreft vooralsnog eerder ter illustratie van een gewenste richting dan als een concreet beleidsvoorstel.
Ten tweede merken wij op dat de Europese verkiezingen slechts eens in de vijf jaar plaatsvinden. In vijf jaar kan er veel gebeuren dat de beleidsdynamiek in Brussel verandert, hetgeen temeer relevant is omdat echte verandering in de EU vaak alleen mogelijk is door acute crises. Ter illustratie: ten tijde van de vorige Europese verkiezingen in 2019 werd er nog druk gebouwd aan een nieuwe gaspijpleiding naar Rusland en dacht men bij het woord Corona toch vooral aan een Mexicaans biertje. Ook in de afgelopen vijf jaar is weer gebleken dat het juist crises zijn (zoals de coronapandemie en de oorlog in Oekraïne) die tot grote veranderingen in de EU leiden (mede op fiscaal terrein). Het valt dus nog te bezien in hoeverre huidige standpunten overeind blijven als zich nieuwe crises aandienen. Tegelijkertijd zullen sommige bestaande beleidsvoorstellen mogelijk juist een grotere kans van slagen krijgen in tijden van crisis.
4.1 Unanimiteit of gekwalificeerde meerderheid
Goedkeuring van belastingwetgeving in Europa over belastingen vindt momenteel plaats door de Raad op basis van unanimiteit.26, 27 Dit unanimiteitsvereiste voor EU-belastingwetgeving is al tijden een heet hangijzer. Op 15 januari 2019 heeft de Europese Commissie voorgesteld het unanimiteitsvereiste (en daarmee effectief het vetorecht) van de lidstaten af te schaffen.28 Daarvoor in de plaats wilde de Europese Commissie een besluitvorming op basis van een gekwalificeerde meerderheid. Nederland heeft vooralsnog aangegeven daar niet in mee te willen gaan.29 Ook zijn in Nederland diverse moties aangenomen tegen het afschaffen van het unanimiteitsvereiste.30
Uit de verkiezingsprogramma’s blijkt dat alleen GroenLinks/PvdA, D66 en VOLT vinden dat het unanimiteitsvereiste voor belastingwetgeving kan worden ingeruild voor stemming bij gekwalificeerde meerderheid. GroenLinks/PvdA geeft expliciet aan “voorstander te zijn van het afschaffen van het vetorecht bij onder meer belastingen”. Ook D66 geeft aan dat “de Raad EU met een gekwalificeerde meerderheid besluiten over fiscaliteit zou moeten kunnen nemen, in ieder geval over het groene, vermogens- en bedrijfswinstendomein”. De partij is zelfs voorstander van het oprichten van een Europese belastingautoriteit.
De VVD merkt juist op “het vetorecht met betrekking tot belastingzaken en begrotingsaangelegenheden van de Raad te willen behouden”. Het CDA geeft aan dat “belastingheffing een nationale aangelegenheid moet blijven”. Ook de ChristenUnie (CU) merkt op dat “belastingheffing een nationale bevoegdheid is en subsidiariteit het uitgangspunt blijft”. Europese wetgeving inzake belastingen kan volgens de partij daarom “alleen tot stand komen als de Raad daar unaniem mee instemt”. De SGP vindt dat de besluitvorming met unanimiteit rondom belastingen ongewijzigd moet blijven. De partij wil daarnaast een mogelijkheid voor een opt-out (uitzonderingsregel waarmee een lidstaat kan besluiten niet deel te nemen aan het betreffende EU-beleid) op onder meer het terrein van de fiscale heffingen. Een dergelijke opt-out kan volgens de SGP een uitkomst bieden bij nieuwe (in de ogen van de SGP ongewenste) bevoegdheidsoverdrachten.
De PvdD vindt dat “besluitvorming in Europa over buitenlandbeleid en belastingen zo veel mogelijk bij consensus moet geschieden. De bevoegdheid van nationale parlementen om namens burgers te besluiten over de inning van belastinggeld mag niet worden aangetast.” De PVV wil “de steeds verdergaande bemoeienis op fiscaal gebied een halt toe roepen”. Belastingheffing is volgens de partij “een nationale bevoegdheid en dat moet ook zo blijven. Samenwerken met andere landen is prima, maar met behoud van onze nationale soevereiniteit en identiteit.” Nieuw Sociaal Contract (NSC) wil geen “Europese belastingen. Deze blijven voorbehouden aan de lidstaten. Besluitvorming over belastingen gaat nu op basis van unanimiteit. Dat moet zo blijven.” De BBB vindt het te vroeg om het vetorecht op te geven, vanwege “het risico dat kleine lidstaten daarbij worden overvleugeld door grote lidstaten”. De SP gaat niet expliciet in op de vraag over het unanimiteitsvereiste, maar geeft wel aan dat “besluitvorming zo lokaal mogelijk zou moeten zijn”.
Visueel zou dit als volgt kunnen worden weergegeven:
4.2 Vergaren eigen middelen
De Europese Commissie heeft al enige tijd behoefte aan meer eigen middelen om de EU-begroting te financieren. Eigen middelen zijn inkomstenbronnen die rechtstreeks naar de EU vloeien waardoor de bestaande afhankelijkheid van nationale bijdragen wordt verminderd. Discussies over meer eigen middelen zijn echter complex en politiek gevoelig.
GroenLinks/PvdA, D66, CU en VOLT zijn voorstanders van een uitbreiding van de eigen middelen. GroenLinks/PvdA vindt dat “een grotere EU-begroting uit meer eigen inkomsten moet bestaan, niet alleen uit hogere nationale bijdragen. Eigen inkomsten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit belasten van vervuiling, belasten van overwinsten, digitale dienstenbelasting, een financiële transactietaks of een ‘interne marktheffing’ voor de allergrootste bedrijven.” Ook D66 noemt mogelijke nieuwe eigen middelen: “invoering van een miljonairsbelasting, belasting op grote financiële transacties gericht op flitstransacties, een percentage van overwinsten van multinationals en een grensheffing die import van goederen eerlijk belast naar CO2 (CBAM)”. De CU geeft aan dat “de Nederlandse afdracht niet omhoog hoeft”. Van de partij mag “de EU (een deel van) de Europese belastingen wel voor haar begroting gebruiken mits de Raad daar unaniem mee instemt”. VOLT wil “een nieuwe fiscale structuur door de eurozone en de bankenunie te voltooien en een nieuwe Europese minister van Financiën te machtigen een jaarlijkse begroting op te stellen”.
VVD, CDA, SGP, PvdD, PVV en BBB zijn tegen uitbreiding van de eigen middelen. Volgens de VVD moeten “nationale afdrachten de kern blijven. De Europese meerjarenbegroting moet zo veel als mogelijk uit nationale afdrachten gefinancierd worden.” De VVD vindt dat “het recht om direct belasting te heffen toebehoort aan de lidstaten”. Volgens de VVD moet “de Europese Unie eerst kritisch naar de eigen meerjarenbegroting en financiële instrumenten kijken voordat er wordt gekeken naar nieuwe financiële middelen. Eventuele introductie van nieuwe eigen middelen zouden getoetst moeten worden aan het belang voor Nederland en of er geen sprake is van een directe belasting.” Het CDA geeft aan dat “waar nieuwe prioriteiten, zoals veiligheid, energie, en strategische en groene industriepolitiek om extra middelen binnen de Europese begroting vragen, bestaande fondsen anders moeten worden ingezet”.
De SGP wil “geen nieuwe eigen middelen voor de EU”. Directe Europese belastingen om de EU-begroting te financieren, zoals een Europese financiële transactietaks, vindt de SGP onacceptabel.
Als het aan de PvdD ligt “houden de EU-landen zeggenschap over hun eigen begrotingen en de opbrengst van belastingen gaat naar de lidstaten”. De PVV zet in op “een fors lagere EU-begroting. Nul Nederlandse euro’s naar gezamenlijke schulden of fondsen buiten de EU-begroting om.” NSC wil inzetten “op gematigde EU-begroten, gericht op haar kerntaken”. De SP laat zich niet expliciet uit over het wel of niet uitbreiden van het vergaren van eigen EU-middelen, maar stelt wel “het essentieel te vinden dat landen beschikken over autonomie in hun begrotingsbeleid”. De BBB laat zich in soortgelijke bewoordingen uit. Die partij wil dat lidstaten zélf verantwoordelijk blijven voor het innen van belastingen.
Visueel zouden de standpunten over het vergaren van eigen middelen door de EU als volgt kunnen worden weergegeven:
4.3 Gevolgen voor het bedrijfsleven
Opmerkelijk genoeg klinken de recente zorgen over het Europese concurrentievermogen en het industriële vestigingsklimaat niet of nauwelijks door in de verkiezingsprogramma’s.31 Deze bevatten meer passages over het voorkomen van belastingontwijking dan passages over het verbeteren of aantrekkelijk maken van het Europese vestigingsklimaat.
Europese belasting en/of minimumbelastingtarief
GroenLinks/PvdA, D66 en VOLT zijn voorstander van een Europese grondslag voor de winst- en vennootschapsbelasting. GroenLinks/PvdA wil een Europese minimumwinstbelasting van 18% (thans: 15%); VOLT gaat een stapje verder met 22%. De PvdD laat zich niet uit over een Europese grondslag voor de winstbelasting, maar geeft wel aan dat “de winstbelasting voor grote bedrijven moet worden verhoogd naar ten minste 35% in heel Europa”. D66 geeft geen minimumpercentage maar stelt dat om “bedrijven en vooral multinationals eerlijk te kunnen belasten invoeren van een Europees minimumtarief voor de winstbelasting noodzakelijk is”. Daarnaast moet volgens D66 de grondslag voor deze belasting tussen lidstaten gelijk worden getrokken. Wat betreft de SGP “voeren de lidstaten het OESO-akkoord over de 15% winstbelasting voor multinationale ondernemingen uit. De EU hoeft hier niet tussen te zitten.”32 De BBB steunt (ook) de brede internationale afspraken over een minimum vennootschapsbelasting van 15%. NSC geeft expliciet aan “geen Europese belastingen te willen. Deze blijven voorbehouden aan de lidstaten.” De SP wil “belastingconcurrentie verminderen door als EU lid te worden van de OESO en ervoor te zorgen dat alle EU-lidstaten zich houden aan de afspraken van de OESO met betrekking tot een minimum belastingtarief”.
Techbelasting en/of belasting op financiële transacties
Enkele partijen zijn voorstander van belastingheffing op inkomsten uit digitale technologieën. VOLT geeft aan dat “dit moet gebeuren in het land waar deze worden gegenereerd”. Ook het CDA wil “een internationale heffing voor grote techbedrijven”. D66 wil “de introductie van een Europese digitaks op de opbrengsten van digitale technologieën om belastingontwijking van internetbedrijven in de Europese Unie tegen te gaan”. PvdD heeft het over “heffingen op digitale diensten mogelijk maken, zodat techgiganten eerlijk belasting gaan betalen”. GroenLinks/PvdA, D66, PvdD en SP willen een belasting invoeren op financiële transacties.33 VVD, SGP en BBB zijn daar expliciet tegen. De BBB geeft daarnaast aan tegen de ingevoerde Europese plastictaks te zijn.
Belastingontwijking en maatregelen vestigingsklimaat
GroenLinks/PvdA richt zich op de aanpak van belastingontwijking. De partij “wil een einde maken aan belastingparadijzen binnen en buiten EU. De EU moet de race naar steeds lagere winstbelastingen een halt toeroepen en de rol van Nederland als belastingparadijs moet stoppen.” Als het aan de partij ligt “scherpt de EU criteria aan voor de zwarte lijst van belastingparadijzen, wordt de selectieprocedure transparanter gemaakt en wordt ervoor gezorgd ook alle EU-lidstaten zich niet als belastingparadijs gedragen”. Ook zou er een Europese heffing moeten komen op kapitaalstromen naar landen op zwarte lijst. De SP heeft het over “het geven van een mogelijkheid aan EU-lidstaten beperkingen op te leggen aan uitgaande en inkomende kapitaalstromen.”
GroenLinks/PvdA is verder voorstander van “het aanscherpen van de CFC-regels voor het belasten van winsten die verschoven worden naar belastingparadijzen en van Europese minimumstandaarden om belastingontwijking via investeringsverdragen te stoppen. Daarnaast moet er een betere registratie komen om brievenbusfirma’s te bestrijden.” Verder is interessant dat GroenLinks/PvdA “fiscale regelingen wil afschaffen die zorgen voor oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden, zoals belastingvoordeel voor expats”. De CU vindt dat “in Europese gremia, zoals de Code of Conduct Group, afspraken gemaakt moeten worden om belastingconcurrentie tussen lidstaten tegen te gaan, bijvoorbeeld op het gebied van expatregelingen of belastingvoordelen voor bedrijven”.
De VVD daarentegen heeft relatief weinig punten over het bedrijfsleven. De partij merkt in algemene zin op dat “Nederlandse belastingbetalers niet de dupe mogen worden van onverantwoord financieel of economisch gedrag elders in Europa”. De partij wijst er verder op dat “de EU Commissie regelmatig zelf hervormingsvoorstellen doet aan lidstaten, maar dat Brusselse instituties zelf bereid zouden moeten zijn de broekriem aan te halen als zij er binnen de begroting niet uitkomen”. NSC merkt op “dat bedrijven aangeven een grote lastendruk te ervaren, ook door overlappende en stapelende regels. Dat moet drastisch verminderen.”
Het CDA wil “belastingontwijking in internationaal en Europees verband aanpakken”. Ook D66 wil dat: “Belastingontwijking en -ontduiking Europees moet aangepakt worden door regelgeving te harmoniseren, te investeren in handhaving en internationale afspraken te maken.” Verder wijst het CDA erop dat “de besluitvorming die plaatsvindt in de Europese gedragscodegroep die zich bezighoudt met het aanpakken van schadelijke belastingconcurrentie in Europa transparanter moet”. Europa moet volgens de CU voortgang blijven maken in het tegengaan van het verkleinen van de belastinggrondslag en schuiven met bedrijfswinsten teneinde belastingen te ontwijken. NSC geeft in algemene zin weer dat “grensoverschrijdende fraude en belastingvermijding van zeer vermogenden en grote bedrijven moet worden aangepakt. Aanpak tegen belastingontwijking moet onverminderd worden voortgezet, en dat vergt volgens NSC nauwe Europese samenwerking.”
De CU wil verder “een stabiel en consistent fiscaal beleid dat een gelijk speelveld creëert, zodat bedrijven binnen de EU eerlijk kunnen concurreren”. De partij heeft hierbij specifiek aandacht voor familiebedrijven en de fiscale aspecten daarvan. De PvdD geeft aan “(onderhandse) afspraken over belastingtarieven (rulings) tussen grote bedrijven en overheden te willen minimaliseren en waar die nog bestaan inzetten op transparantie”.
Volgens de PvdD moet verder “de EU zwarte lijst met belastingparadijzen uitgebreid worden met landen (inclusief EU-landen) die bedrijven mogelijkheid bieden in de praktijk 0% belasting te betalen, of die eigenaren mogelijkheid bieden niet-traceerbaar te zijn”.
De SP geeft aan “dat landen niet mogen toestaan dat ze tegen elkaar worden uitgespeeld; ze zouden gezamenlijk de strijd moeten aangaan tegen belastingontwijkende kapitalistische multinationals. Nederland en de EU moeten erop inzetten dat in internationaal verband, zoals binnen OESO, belastingontwijking keihard wordt aangepakt.” Brievenbusfirma’s moeten volgens de SP “worden verboden en richtlijnen zouden meer gefocust moeten zijn op het grootbedrijf, waardoor controles meer naar multinationals en internationale bedrijven uitgaan”.
Volgens GroenLinks/PvdA zou “een minimum vermogensbelasting moeten worden ingevoerd om te voorkomen dat EU-lidstaten vermogenden en kapitaal lokken met belastingvoordelen”. SP wil zich inzetten voor een wereldwijde minimumbelasting voor miljardairs en ook D66 noemt een miljonairsbelasting. De EU zou volgens GroenLinks/PvdA verder moeten zorgen voor een minimumharmonisatie van onvoorwaardelijke bronbelasting op dividend, rente en royalty. Verder zou volgens de partij een extra bankenbelasting moet worden ingevoerd “voor bankenwinsten die uitsluitend doorschuiven naar aandeelhouders en spaarders niet mee laten profiteren”.
GroenLinks/PvdA wil verder de “crisisheffing voor fossiele bedrijven uitbreiden naar andere sectoren zoals farmaceutische industrie of supermarktketens”. De partij licht niet toe welke crisisheffing zij bedoelt, maar waarschijnlijk zal het gaan om de Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage. Tevens wil GroenLinks/PvdA “verplichtingen van grote bedrijven aanscherpen om publiekelijk te rapporteren over hun effectieve belastingafdrachten, economische activiteiten en subsidies in ieder land waar ze actief zijn”. Ook de SGP wijst erop dat “er een EU-regel komt voor multinationale ondernemingen, die inhoudt dat zij het totale belastingbedrag dat zij betalen over hun totale winst, publiceren in hun jaarverslag”. De PvdD wil “publieke Country-by-Country reporting verplichten voor alle landen waar een bedrijf actief is. Ook voor landen die niet op zwarte lijst staan en voor bedrijven met minder dan € 750 miljoen omzet.” GroenLinks/PvdA wil daarnaast “alle belemmeringen voor lidstaten afschaffen om op te treden tegen bedrijven zonder reële economische activiteit”.
Grenswerkers
Het CDA, D66, NSC en de BBB hebben aandacht voor (de belastingheffing van) grenswerkers. Volgens het CDA moet “de EU met een oplossing komen voor onduidelijkheid over waar mensen die over grens werken belastingplichtig zijn”. Momenteel is het volgens de partij voor werkgevers en werknemers onduidelijk waar ze aan toe zijn, bijvoorbeeld als het gaat over nettoloon. D66 wil ook “belemmeringen in de fiscaliteit en sociale zekerheid voor werkgever en werknemer weghalen, om grenswerken makkelijker te maken”. Voor nieuw beleid zouden rapportages over grenseffecten verplicht moeten zijn. NSC geeft aan “dat de Europese Unie de problematiek van grenswerkers met betrekking tot het afdragen van belastingen, sociale zekerheid en administratieve lasten snel moet oplossen”. De BBB wil dat nationale regels over belastingzaken en sociale zekerheid beter op elkaar worden afgestemd.
Visueel zouden de ideeën van de verschillende partijen over belastingen als volgt kunnen worden weergegeven:
4.4 Klimaatmaatregelen
De laatste jaren is er in toenemende mate aandacht voor het klimaat en duurzaamheid. Belastingen en subsidies spelen ook daarbij een belangrijke rol. Dat blijkt alleen al uit bijvoorbeeld de aandacht in de belastingpakketten voor klimaatmaatregelen de afgelopen jaren,34 de recente discussie (en media-aandacht) over de afbouw van de fossiele subsidies35 en de hoeveelheid klimaatmaatregelen opgenomen in bijvoorbeeld de Fiscale Maatregelenlijst 2023.36
Wat betreft de klimaatmaatregelen zien wij opvallend veel overeenkomsten tussen de Nederlandse politieke partijen. Vrijwel alle partijen vinden dat de belastingvoordelen (btw en accijnsvrijstelling) voor de lucht- en scheepvaart moeten verdwijnen en dat er een Europese heffing op kerosine moet komen. Verder zijn vrijwel alle partijen het erover eens dat de CO₂-grensheffing (CBAM) naar behoren werkt en kan worden uitgebreid naar overige sectoren. Alleen de PVV en de BBB vormen een uitzondering wat betreft bovenstaande punten. CDA, D66, CU, VOLT, SP, PvdD en NSC merken expliciet iets op over de afbouw of afschaffing van fossiele subsidies.
De PVV is vrij kort over mogelijke klimaatregelingen. De partij geeft aan “dat de afgelopen jaren er een ware tsunami aan regels over ons is uitgestort. De Europese Green Deal, Fit-for-55, Natura 2000, CO2-doelen, CO2-heffingen, verplichte duurzame energie, het houdt maar niet op.”
NSC geeft expliciet aan dat “belastingen (beprijzen) en normering een belangrijke rol spelen in maatregelen tegen klimaatverandering”. De partij vindt wel dat “eerst de gevolgen getoetst moeten worden voor gewone burgers, bedrijven, midden- en kleinbedrijf en agrarische ondernemingen”. De BBB heeft een vergelijkbare zienswijze. GroenLinks/PvdA wil “het fiscale beleid van de EU zwaarder laten leunen op de belasting van vervuiling en vermogen”. Overigens merkt ook D66 expliciet op dat “in EU verband gepleit moet worden voor verschuiving belasting op arbeid naar belasting op vervuiling en vermogen”.
Luchtvaart, scheepvaart en spoor
GroenLinks/PvdA vindt dat “de belastingvoordelen voor de luchtvaart moeten verdwijnen. De mondiale btw- en accijnsvrijstellingen voor luchtvaart moeten beëindigd worden en er moet een Europese kerosinetaks en een veelvliegerstaks worden ingevoerd. De uitstoot van de scheepvaart en de luchtvaart moet aangepakt worden met hogere accijnzen voor kerosine en stookolie.” De partij wil “een snelle uitfasering van uitstootrechten voor deze sectoren”. De VVD is het eens met het afschaffen van de belastingvrijstelling voor lucht- en scheepvaartbrandstoffen en het inzetten voor een EU-kerosinebelasting. De opbrengst moet volgens de VVD gebruikt worden voor verduurzaming van lucht- en scheepvaart.
Het CDA merkt op dat “een Europese heffing op kerosine een duurzame luchtvaart stimuleert en oneerlijke concurrentie tussen EU-lidstaten in de luchtvaart voorkomt”. Om te voorkomen dat er een ongelijk speelveld ontstaat, wil het CDA ook “eisen stellen aan buitenlandse schepen die havens in de EU aandoen en inspannen voor wereldwijde afspraken op dit terrein”. D66 wil “de prijs voor vliegen eerlijker maken met een Europese belasting op vliegtickets en accijns op kerosine en een verhoging van de bijmengverplichting naar minimaal 20 procent”. Ook de CU vindt dat “lidstaten Europese afspraken moeten maken over btw op vliegtickets (en mogelijk aanvullende heffingen) en accijns op kerosine. De grenstoeslag vervalt en binnen Europa wordt de btw op treintickets 0%.” De SGP vindt dat “er Europese afspraken moeten komen over het eerlijk belasten van vliegreizen, accijns op kerosine en accijns op stookolie voor zeeschepen”.
De PvdD vindt “dat belastingvoordelen voor het vliegverkeer, zoals vrijstellingen van btw en accijnzen moeten worden afgeschaft”. Als het aan de partij ligt komt er “daarnaast een progressieve vliegtaks: mensen die vaak vliegen, betalen meer belasting per vlucht. De scheepvaart moet eerlijk worden belast voor de uitstoot van broeikasgassen.” De PvdD wil “investeren in een betaalbaar en toegankelijk Europees treinnetwerk en erop aandringen dat EU landen btw op internationale treintickets afschaffen”. NSC pleit voor de “invoering van btw op vliegtickets, accijns op kerosine en een afstandsafhankelijke vliegbelasting voor intercontinentale vluchten door lidstaten, maar afgestemd in Europees verband”. De SP wil “een rechtvaardige belasting voor de luchtvaart en scheepvaart door middel van heffingen op kerosine en stookolie”. Emissienormen voor zowel de auto-industrie als scheepvaart moeten volgens de partij strenger worden. “Een mogelijk middel is invoeren van tarieven die toenemen naarmate mensen vaker vliegen.” De SP wil ook “handel in vliegrechten uitsluiten, zodat veelvliegers directe extra kosten dragen voor hun vliegbewegingen”.
Bij dit alles is er relatief weinig aandacht voor de autosector. Naast bovengenoemde opmerking van de SP over de emissienormen merkt alleen GroenLinks/PvdA nog op “overheden te willen stimuleren de verkoop van nieuwe personenauto’s op fossiele brandstof al vóór de einddatum van 2035 te ontmoedigen, door middel van belastingen, emissievrije zones of eisen aan bedrijfs- en leaseauto’s”.
Emissiehandelssysteem (ETS) en CO2-grensheffing (CBAM)
In het debat rond de belastingheffing van CO2 spelen het Europese emissiehandelssysteem (ook wel: ETS) en de CO2-grensheffing (ook wel: CBAM). Voor deze bijdrage volstaat te vermelden dat ETS het Europese emissiehandelssysteem is waarmee binnen de EU CO2-uitstoot wordt geprijsd. Het ETS kan een prikkel zijn om productie buiten de EU te verplaatsen naar landen die CO2 niet of minder beprijzen. CBAM beoogt (uiteindelijk) om door middel van een grensheffing een gelijk speelveld te creëren door het gebrek aan CO2-beprijzing elders te corrigeren bij import naar de EU.37
GroenLinks/PvdA wil het ETS uitbreiden naar vluchten tussen de EU en derde landen. Ook de VVD wil het beprijzen van CO2-emissies door middel van het ETS doorontwikkelen. De VVD merkt op dat “in 2027 het volgende deel in werking treedt waarmee vele sectoren en bedrijven onder het ETS zullen vallen. Er blijven echter nog een aantal uitstoters over, zoals de binnenvaart. De tijd dat sectoren of type bedrijven hiervan worden uitgesloten” is volgens de VVD voorbij.
GroenLinks/PvdA wil “de rest van de wereld aansporen tot vermindering van broeikasgasemissies door snelle implementatie van CBAM en uitbreiding van de sectoren die eronder vallen”. Om de concurrentiepositie van Europese bedrijven te verstevigen op de wereldmarkt, en oneerlijke concurrentie tegen te gaan, zouden de opbrengsten van CBAM volgens de VVD moeten worden ingezet voor verdere verduurzaming van de Europese industrie en ter ondersteuning van een eerlijke concurrentiepositie. Het CDA wil in algemene zin “op nationaal en Europees niveau de grootste vervuilende bedrijven behandelen met een combinatie van normeren, beprijzen en subsidiëren”. Het CDA wil de “in- en uitvoering van CBAM evalueren en waar mogelijk uitbreiden naar andere emissie-intensieve sectoren”. Daarnaast wil de partij “ontwikkeling van afvang en opslag van CO2 (CCS) Europees aanpakken”. D66 heeft het over “samenwerken aan een CO2-heffing aan de grens en andere heffingen om klimaattransitie mogelijk te maken”. Ook deze partij wil het ETS uitbreiden naar sectoren die nu niet onder het ETS vallen. Verder wil de partij in Europa toewerken naar een Europese vlaktaks in de energiebelastingen. Daarnaast is D66 voorstander van een Europese belasting op grondstoffen en een grondstoffenheffing aan Europese buitengrenzen om hergebruik te bevorderen.
Ook de CU vindt dat “moet worden ingezet op Europese afspraken over andere heffingen op uitstoot van CO2, NOx en andere milieubelastende stoffen”. De CU merkt op dat het emissiehandelssysteem goed werkt en doorontwikkeling nodig is. De huidige nationale bijdrage die de EU heft op niet-gerecycled plastic afval moet volgens de CU worden uitgebreid met milieudrukbelasting waarin ook niet-duurzaam gebruik van ander afval wordt meegenomen. De SGP geeft aan “veel waarde te hechten aan het EU-emissiehandelssysteem”. De partij vindt “het positief dat scheepvaart en luchtvaart in toenemende mate ook onder EU ETS is komen te vallen”. CBAM op importproducten moet volgens de SGP voorkomen dat de industrie zich naar derde landen verplaatst.
VOLT wil “het emissiehandelssysteem uitbreiden en de inkomsten daarvan gebruiken om degenen te helpen die zwaarst worden getroffen door de groene transitie”. De PvdD vindt dat “de EU CBAM aan de Europese grenzen uit moet breiden naar alles wat het klimaat schaadt, zoals de vee-industrie. Fossiele bedrijven als Shell en BP worden – als het aan de PvdD ligt – verplicht een schade- en herstelheffing te betalen in alle landen waar ze zaken doen, binnen én buiten Europa.” De PvdD wil verder “een extra belasting heffen op milieuvervuilende en dieronvriendelijke producten, ook op de producten die de EU importeert”. De PvdD wil “een einde aan subsidies of korting op energiebelastingen voor grootverbruikers. Lidstaten houden de vrijheid om niet-duurzame energie extra te belasten.” NSC is ook “voorstander van een Europese emissiehandelssysteem waardoor de uitstoot van CO2 een oplopende prijs krijgt. Vanaf 2026 zal de uitstoot door de industrie snel duurder worden.” De maritieme sector en de luchtvaart moeten volgens NSC hier ook volledig onder gaan vallen. NSC wil “kortingen op de energiebelastingen en afnemende prijzen voor grote bedrijven in Europees verband tegelijkertijd afbouwen”. Volgens NSC zouden er “heffingen aan de buitengrens moeten komen om EU-producenten geen concurrentienadeel te geven bij import uit derde landen waar kosten voor emissies van CO2, stikstof en besef van dierenwelzijn lager zijn”. De SP geeft aan “grote vervuilers te willen belasten waar ze de norm overschrijden. Lidstaten van de EU moeten een CO2-belasting invoeren, met een Europees minimumtarief”.
De BBB wil kritisch volgen of CBAM in de praktijk voldoende werkt en kijken hoe administratieve lasten voor bedrijven kunnen worden beperkt. De partij is “zeer kritisch op de tweede ETS ontwikkeling die vanaf 2027 gaat gelden voor kleinere bedrijven en indirect voor consumenten. Complexe regelingen voor kleinere ondernemers en verkapte CO2-belasting voor consumenten moeten worden voorkomen en zo veel mogelijk teruggedraaid.”
5. Afsluiting
De standpunten in de verkiezingsprogramma’s voor aankomende Europese verkiezingen in juni geven een beeld van hoe Nederlandse politieke partijen aankijken tegen Europese fiscale gelegenheden. Samenvattend komen wij tot de volgende punten:
GroenLinks/PvdA, D66 en VOLT vinden dat Europese besluiten over belastingen genomen moeten kunnen worden op basis van een gekwalificeerde meerderheid in plaats van unanimiteit. VVD, CDA, CU, SGP, PvdD, PVV, NSC en BBB vinden dat besluitvorming op basis van unanimiteit moet blijven.
GroenLinks/PvdA, D66, CU en VOLT vinden dat Europa het vergaren van eigen middelen mag uitbreiden. VVD, CDA, SGP, PvdD, PVV, NSC en BBB zijn hiertegen.
GroenLinks/PvdA, D66, PvdD en SP willen een belasting invoeren op financiële transacties. VVD, SGP en BBB zijn tegen een dergelijke belasting.
GroenLinks/PvdA, CDA, PvdD en VOLT geven aan een belasting voor techbedrijven te willen en GroenLinks/PvdA, D66 en VOLT willen zelfs een (gemeenschappelijk) Europese winstbelasting.
GroenLinks/PvdA, D66 en SP voelen wel wat voor een (Europese) miljonairs-, miljardairs- of minimumvermogensbelasting.
De huidige discussies over het Europese (industriële) vestigingsklimaat klinken nog niet door in de Nederlandse verkiezingsprogramma’s. Vrijwel iedere partij merkt wel op dat er (op Europees niveau) aandacht moet zijn voor het aanpakken van belastingontwijking of -ontduiking.
Vrijwel alle partijen vinden dat de belastingvoordelen (btw en accijnsvrijstelling) voor de lucht- en scheepvaart moeten verdwijnen en dat er een Europese heffing op kerosine moet komen.
Vrijwel alle partijen zijn het erover eens dat de CO2-grensheffing (CBAM) naar behoren werkt en kan worden uitgebreid naar overige sectoren. De PVV vormt een belangrijke uitzondering wat betreft bovenstaande standpunten. De BBB geeft aan de (toenemende) klimaatmaatregelen zeer kritisch te volgen.