Tot 10 oktober 2010 bestond het Koninkrijk der Nederlanden uit Nederland, de Nederlandse Antillen (Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten) en Aruba, aan welk Land al op 1 januari 1986 de status aparte was toegekend. Bonaire, Sint Eustatius en Saba – de zogenoemde BES-eilanden – maken met ingang van 10 oktober 2010 als openbare lichamen in de zin van art. 134 Grondwet deel uit van het Nederlandse staatsbestel.
HR, 18-04-2017, nr. 16/01895 A
ECLI:NL:HR:2017:709
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-04-2017
- Zaaknummer
16/01895 A
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:709, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑04‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:284, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:284, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:709, Gevolgd
- Vindplaatsen
NJ 2017/247 met annotatie van T.M. Schalken
Uitspraak 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Rolbeslissing. Betekening van de aanzegging in cassatie ex art. 435 Sv in Sint Maarten. Op de gronden vermeld in de conclusie A-G moet worden aangenomen dat de uitreiking van de aanzegging a.b.i. art. 435 Sv niet op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden, zodat de zaak van de rol moet worden gevoerd opdat de P-G bij de Hoge Raad een nieuwe dagaanzegging voor de behandeling van het cassatieberoep doet uitgaan. De conclusie A-G bevat een uitvoerige verhandeling over de betekening van de aanzegging in de Koninkrijkslanden Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Partij(en)
18 april 2017
Strafkamer
nr. S 16/01895 A
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Tweede Enkelvoudige Kamer
Rolbeslissing
naar aanleiding van het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 16 september 2015, nummer H-4/15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat de zaak van de rol zal worden gevoerd opdat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een nieuwe dagaanzegging voor de behandeling in cassatie doet uitgaan.
2. Beoordeling van de geldigheid van de dagaanzegging
Op grond van hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal is vermeld moet worden aangenomen dat de uitreiking van de dagaanzegging als bedoeld in art. 435 Sv niet op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden. Dit leidt ertoe dat de onderhavige zaak van de rol moet worden gevoerd opdat de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad een nieuwe dagaanzegging voor de behandeling van het cassatieberoep doet uitgaan.
3. Beslissing
De Enkelvoudige Kamer van de Hoge Raad voert de zaak van de rol.
Deze rolbeslissing is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017.
Conclusie 11‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Rolbeslissing. Betekening van de aanzegging in cassatie ex art. 435 Sv in Sint Maarten. Op de gronden vermeld in de conclusie A-G moet worden aangenomen dat de uitreiking van de aanzegging a.b.i. art. 435 Sv niet op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden, zodat de zaak van de rol moet worden gevoerd opdat de P-G bij de Hoge Raad een nieuwe dagaanzegging voor de behandeling van het cassatieberoep doet uitgaan. De conclusie A-G bevat een uitvoerige verhandeling over de betekening van de aanzegging in de Koninkrijkslanden Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten.
Nr. 16/01895 Zitting: 11 april 2017 | Mr. E.J. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte] |
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (verder: het Gemeenschappelijk Hof) heeft bij strafvonnis van 16 september 2015 bevestigd het strafvonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarbij de verdachte, blijkens de strafvonnissen (toen) wonende te Sint Maarten aan de [a-straat 2] , wegens “overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930 gesteld verbod, meermalen gepleegd”, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en waarbij inbeslaggenomen voorwerpen (een pistool en 7 patronen) zijn onttrokken aan het verkeer.
Namens de verdachte is op 29 september 2015 door mr. R.M. Stomp bij de Substituut-Griffier van het Gemeenschappelijk Hof tijdig beroep in cassatie ingesteld tegen het onder 1 genoemde strafvonnis van het Gemeenschappelijk Hof.
De desbetreffende stukken van het geding zijn op 5 april 2016 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen.
De aanzegging als bedoeld in art. 435, eerste lid, Sv is door het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden op 13 april 2016 naar de verdachte verstuurd op het adres [a-straat 2] Sint Maarten. Voorts is namens de procureur-generaal bij de Hoge Raad op 13 april 2016 de voor de verdachte bestemde aanzegging – met een begeleidend verzoek tot betekening – in het Nederlands en in het Spaans verzonden aan het Parket van de Officier van Sint Maarten.
Ter griffie van de Hoge Raad is echter geen schriftuur ontvangen binnen de wettelijke termijn (daarover later meer).
De vraag doet zich voor of de aanzegging op de juiste wijze aan de verdachte in Sint Maarten is betekend.
Het komt mij dienstig voor aan de beantwoording van die vraag enkele beschouwingen te laten voorafgaan.
Zo verdient allereerst vermelding dat met ingang van 10 oktober 2010 de staatkundige structuur binnen het Koninkrijk der Nederlanden is gewijzigd als gevolg van een proces van herbezinning. Naar luid van het huidige art. 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is ons Koninkrijk sindsdien samengesteld uit vier landen, te weten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten1.; de Nederlandse Antillen zijn op die historische datum opgeheven.
9. Elk van de Koninkrijklanden heeft eigen wetgeving, zo onder meer op strafvorderlijk gebied. Niettemin wordt daarbij naar eenheid in regelgeving gestreefd. Art. 39, eerste lid, van het Statuut brengt die doelstelling tot uitdrukking: het burgerlijk en handelsrecht, de burgerlijke rechtsvordering, het strafrecht en de strafvordering in Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden “zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze” geregeld. Concordantie van wetgeving maakt bijgevolg de onderlinge interregionale hulp en bijstand een stuk eenvoudiger. Het bindende concordantiebeginsel is voor de Caribische landen nader uitgewerkt in de “Samenwerkingsregeling eenvormig procesrecht Aruba, Curaçao en Sint Maarten”, die haar juridische grondslag vindt in art. 38, eerste lid, van het Statuut.2.Een aangelegenheid die wordt geregeld bij eenvormige landsverordening is het strafprocesrecht, aldus art. 3 van deze Samenwerkingsregeling dat daarmee de lijn van art. 39, eerste lid, van het Statuut voortzet. De Nota van toelichting bij de Samenwerkingsregeling legt nog eens uit waar het hier om gaat en wat eenvormig in dit verband betekent: te bereiken dat de landsverordening in elk van de Caribische landen “een gelijkluidende tekst heeft en moet blijven houden”.3.Strokend met deze belangrijke instructie zijn de wetboeken van strafvordering van Aruba, Curaçao en Sint Maarten nagenoeg woordelijk op elkaar afgestemd4.; voor elk van deze landen geldt inmiddels dat een nieuwe “Landsverordening houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering” tot stand is gekomen.5.Men wil evenwel een stap verder gaan. Op dit moment is in voorbereiding een nieuw Wetboek van Strafvordering voor het Caribisch gebied. Het (tweede) concept is al gereed, en zo ook de concept-toelichting. Ik kom daarop later in deze conclusie terug.
10. Eerst wil ik nog wijzen op de bijzondere positie van de Hoge Raad der Nederlanden als cassatierechter in het Koninkrijk. Er is niet alleen sprake van concordantie van wetgeving, maar ook van concordantie van rechtspraak. Van Dorst schrijft dat in de memorie van toelichting bij de voormalige Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen valt te lezen dat het openstellen van cassatieberoep in (toen nog, EH) Antilliaanse rechtszaken onder meer op de grond steunde “dat justitiabelen in dat land (de Nederlandse Antillen, EH) daardoor meer rechtswaarborgen verkrijgen en dat de concordantie van de rechtspraak, welke een complement is van de concordantie van wetgeving, daardoor wordt bevorderd”.6.Voor het Caribische deel van het Koninkrijk geldt op dit moment de “Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba” van 7 juli 2010 (Stb. 339). Ingevolge het eerste lid van art. 1 van deze Rijkswet neemt de Hoge Raad ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in de genoemde Koninkrijksdelen, voor zover in de Rijkswet niet anders is bepaald, in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in het Europese deel van het Koninkrijk, kennis van een beroep in cassatie, ingesteld hetzij door partijen, hetzij ‘in het belang der wet’ door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.7.Uitgangspunt is dat in de Caribische landen van het Koninkrijk – of ruimer: het Caribische deel van het Koninkrijk8.– de Nederlandse cassatievoorschriften als richtsnoer dienen. Vandaar dat de Hoge Raad in zijn arresten in beginsel alleen verwijst naar – via art. 1 van de Rijkswet cassatierechtspraak – toepasselijke Nederlandse cassatievoorschriften, aldus Van Dorst, die daaraan meteen toevoegt: “Indien bijvoorbeeld geen cassatieschriftuur is ingediend, wordt overwogen dat niet in acht is genomen het voorschrift van art. 437 lid 2 Sv (dus zonder de toevoeging ‘in verbinding met art. 1 lid 1 Cassatieregeling NA’, thans art. 1 lid 1 van de Rijkswet cassatierechtspraak)”.9.
11. Art. 11, derde lid, van de Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba bepaalt dat aanzeggingen en kennisgevingen als voorgeschreven in Titel III van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van het Koninkrijk op de in Aruba, Curaçao, Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba gebruikelijke wijze geschieden, en, voor zover zij moeten uitgaan van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, op diens uitnodiging door de zorg van een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.10.De wijze waarop aanzeggingen in de Caribische landen behoren te geschieden, heeft elk van deze landen – dus ook Sint Maarten – geregeld in de artikelen 642 tot en met 647 van het eigen Wetboek van Strafvordering. Op deze artikelen zal ik straks nader ingaan.
12. In de cassatieprocedure – en meer in het bijzonder in de onderhavige zaak – speelt art. 437, tweede lid, Sv (Nederland) een belangrijke rol, naast art. 435, eerste lid, Sv, waarin de aanzegging is geregeld. De wettekst van deze bepalingen luidt als volgt:
(Art. 437, tweede lid, Sv) “De verdachte door of namens wie beroep is ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van art. 435 bedoelde aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.”
(Art. 435, eerste lid, Sv) “Na ontvangst van de stukken van het geding door de griffier van de Hoge Raad wordt door de procureur- generaal aan de verdachte dan wel, indien door het openbaar ministerie beroep in cassatie is ingesteld, aan het openbaar ministerie en aan de verdachte aangezegd dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen onder mededeling dat de zaak door de Hoge Raad in behandeling zal worden genomen na verloop van de in het tweede onderscheidenlijk eerste lid van artikel 437 bedoelde termijn. In de aanzegging wordt gewezen op artikel 437.”
13. Het gaat in art. 437, tweede lid, Sv om een zogenoemde ‘harde termijn’, waarvan het beginpunt dus is gelegen in de datum van betekening van de aanzegging. Indien binnen de gestelde termijn van zestig dagen geen schriftuur wordt ingediend, zal de Hoge Raad de verdachte in het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Het spreekt daarom voor zich dat telkens zorgvuldig moet worden gecontroleerd en vastgesteld dat de aanzegging op rechtsgeldige wijze is betekend.11.Dit belang in het cassatiegeding klemt te meer indien wordt bedacht dat over die betekening zelf in cassatie niet kan worden geklaagd.12.Uiteindelijk is het de rolraadsheer die over de rechtsgeldigheid van de aanzegging beslist. Kleeft aan de betekening een gebrek of onzekerheid, dan wordt de zaak van de rol gehaald en vindt een nieuwe betekening plaats.13.
14. De aanzegging is een gerechtelijk schrijven, waarvan de wijze van uitreiking en betekening nader is geregeld in de eigen wetgeving van elk van de Koninkrijkslanden. In de onderhavige zaak zal dan ook naar de strafvordering van Sint Maarten moeten worden beoordeeld of de aanzegging correct aan de verdachte is betekend. Dat zal ik in deze conclusie nagaan.
15. Ik wil evenwel van de gelegenheid gebruik maken om het onderwerp breder te trekken en vergelijkenderwijs te bezien hoe de betekening van de aanzegging in de andere Koninkrijklanden is geregeld, ofschoon gelet op de concordantieplicht en de hierboven vermelde Samenwerkingsregeling ervan mag worden uitgegaan dat de regelgeving te dezen niet noemenswaardig van elkaar zal afwijken. Verder zal ik daarbij aandacht besteden aan het reeds genoemde voorontwerp van een nieuw Wetboek van Strafvordering voor het Caribisch gebied.
16. In het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten voorzien de artikelen 642 tot en met 647 in de wijze van kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen. Deze artikelen houden het volgende in.
16.1. De kennisgeving geschiedt in beginsel door toezending van een gewone of aangetekende brief over de post (art. 642). Vervolgens regelt art. 643 in vijf leden de betekening en uitreiking. Zo worden dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie zijn opgedragen steeds betekend (tweede lid), en wel door uitreiking van het gerechtelijk schrijven door een deurwaarder of een ambtenaar van politie in opdracht van het openbaar ministerie (derde en vierde lid). Wordt de verdachte noch een van diens huisgenoten aan zijn woon-of verblijfplaats aangetroffen, dan stelt de met de betekening belaste ambtenaar een afschrift van het gerechtelijk schrijven terstond ter hand aan de officier van justitie bij het gerecht in eerste aanleg waar de rechter, waarvoor gedagvaard wordt, zitting houdt (vijfde lid).14.De officier van justitie zal het oorspronkelijk schrijven voor gezien tekenen en het afschrift zo mogelijk aan de verdachte doen toekomen, zonder dat van ontvangst door deze in rechte zal behoeven te blijken (vijfde lid).
16.2. De verdachte die in Sint Maarten rechtens zijn vrijheid is ontnomen in verband met zijn strafzaak, krijgt de aanzegging in persoon uitgereikt. Is de verdachte niet gedetineerd, dan wordt in persoon uitgereikt of, als betekening in persoon niet is vereist en het stuk in Sint Maarten aangeboden wordt aan de woon- of verblijfplaats van de verdachte en hij daar niet aangetroffen wordt, aan degene die zich in het woonhuis bevindt en die zich bereid verklaart om het stuk onverwijld aan de verdachte te doen toekomen. Onder woon- of verblijfplaats wordt mede begrepen het adres waarop de persoon voor wie het schrijven bestemd is op de dag van aanbieding stond ingeschreven in het bevolkingsregister. In het belang van een goede uitvoering van de voormelde artikelen kunnen bij of krachtens Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere voorschriften worden gegeven (art. 645).
16.3. Hoe als de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats in Sint Maarten heeft? In dat geval geschiedt de betekening van het gerechtelijk schrijven door middel van aanplakking van het afschrift aan het gebouw, waar de rechter waarvoor gedagvaard wordt, zitting houdt (art. 643, zesde lid).
16.4. Art. 646 schrijft voor dat van iedere uitreiking, als bedoeld in art. 643, een akte wordt opgemaakt, waarin zijn vermeld: a. de autoriteit van welke het schrijven uitgaat; b. het nummer van het schrijven; c. de persoon voor wie het schrijven bestemd is; d. de persoon aan wie het is uitgereikt; e. de ambtenaar die het heeft uitgereikt; f. de plaats van uitreiking; g. de dag en het uur van uitreiking (eerste lid). De akte wordt door hen die met de uitreiking zijn belast, ieder voor zover het zijn bevindingen en handelingen betreft, ter plaatse van die bevindingen en handelingen in persoon opgemaakt op de eed afgelegd bij de aanvaarding van hun bediening en terstond ondertekend (tweede lid).
16.5. Tot slot bepaalt art. 647 dat de betekening nietig is, indien de uitreiking niet heeft plaatsgehad overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 643, 644 en 646 (eerste lid), zij het dat de nietigheid wordt gedekt door vrijwillige verschijning ter zitting van degene voor wie het schrijven bestemd is (tweede lid). Indien de akte bijvoorbeeld wel de dag en niet het uur van uitreiking vermeldt, is de betekening van de dag-aanzegging nietig15., tenzij het belang van de verdachte niet is geschaad, bijvoorbeeld indien de aanzegging in persoon is geschied en de verdachte tijdig ervan op de hoogte is gesteld wanneer de zaak in cassatie ter terechtzitting van de Hoge Raad zal worden behandeld.16.
16.6. De betekeningsartikelen in het Arubaanse Wetboek van Strafvordering17.en die in het Curaçaose Wetboek van Strafvordering18.zijn beide gelijkluidend aan die van Sint Maarten, hetgeen gelet op de eerdergenoemde concordantieplicht en de hierboven genoemde Samenwerkingsregeling niet verwonderlijk is.19.
16.7. Als meermalen gezegd, zijn op dit moment een voorontwerp van een nieuw Caribisch Wetboek van Strafvordering en de toelichting daarbij aanhangig. Ik benadruk echter dat het vooralsnog om ambtelijke stukken gaat.20.Ten opzichte van de huidige strafvorderlijke wetsbepalingen in de West, is voorontwerp-art. 642 iets uitgebreid: de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen geschiedt door a. betekening, b. toezending of c. mondelinge mededeling. Blijkens de concept-toelichting is de betekening alleen in speciale, bij wet bepaalde gevallen vereist.21.De betekening is nader uitgewerkt in voorontwerp-art. 643, waarvan het tweede lid luidt: “Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie zijn opgedragen, worden steeds betekend.” Daarmee is een deurwaarder of een ambtenaar van politie belast (lid 3), in opdracht van het openbaar ministerie, dan wel – en dit zou nieuw zijn – van een bij of krachtens Landbesluit aangewezen instantie (lid 4). De gerechtelijke mededeling wordt in persoon uitgereikt indien de betrokkene gevangen zit in het Koninkrijk (lid 5 aanhef en onder a). Ook dit is een uitbreiding. Natuurlijk kan de gerechtelijke mededeling ook aan de niet-gedetineerde verdachte bij hem thuis in persoon worden betekend. Indien hij daar niet wordt aangetroffen, kan een ander die zich op het adres bevindt en die zich daartoe bereid verklaart het stuk in ontvangst nemen teneinde het onverwijld aan de betrokkene te overhandigen. Wenst die ander het stuk niet te aanvaarden, dan wordt een schriftelijk bericht bij of in het huis achtergelaten dat de betrokkene of een daartoe gemachtigde het stuk kan ophalen bij het parket, hetgeen als een betekening in persoon wordt aangemerkt. Voor alle zekerheid zendt het openbaar ministerie een kopie van de schriftelijke mededeling naar het adres van de verdachte.22.Op deze wijze wordt aangenomen dat het stuk de verdachte in het Land heeft bereikt, dan wel daar heeft kunnen bereiken. Uiteraard ligt het anders wanneer de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats heeft in het Land. Op die variant heeft het zevende lid van concept-art. 643 betrekking: een afschrift van het gerechtelijk schrijven wordt aangeplakt aan het gebouw waar de rechter waarvoor gedagvaard wordt, zitting houdt. De dag van aanplakking geldt als betekeningsdatum, zo verduidelijkt de concept-toelichting. Is er een adres van de verdachte in een ander Land (dus binnen het Caribisch gedeelte van ons Koninkrijk, EH) bekend, dan “wordt de zaak tijdig doorgezonden naar het openbaar ministerie ter overhandiging in het andere Land” opdat de uitreiking daar dan volgens dezelfde route als hierboven beschreven plaatsvindt (lid 8). Bij een bekende verblijfplaats buiten het Koninkrijk, wordt betekend door toezending van de mededeling van het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van de bevoegde autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag (lid 8).
16.8. Dan de Nederlandse regeling. Art. 585, eerste lid, Sv maakt kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen mogelijk door a. betekening, b. toezending of c. mondelinge mededeling. Ingevolge het tweede lid geschiedt de betekening door uitreiking van een gerechtelijk schrijven op de bij de wet voorziene wijze. Aanzeggingen die aan het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad zijn opgedragen, worden steeds betekend, tenzij de wet anders bepaalt of toelaat (art. 586, eerste lid, Sv). Het gerechtelijk schrijven, bedoeld in art. 585, tweede lid, Sv wordt uitgereikt door de post of in spoedeisende gevallen, dan wel indien dit om enige andere reden wenselijk is, door een daarvoor in aanmerking komende politieambtenaar of daartoe aangewezen andere ambtenaar of functionaris indien daartoe opdracht is gegeven door het openbaar ministerie (art. 587 Sv). De belangrijkste bepalingen in het onderhavige verband zijn echter te vinden in art. 588 Sv, dat handelt over de wijze waarop de uitreiking dient plaats te vinden. In het arrest van HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317 m.nt. Schalken geeft de Hoge Raad het volgende overzicht van de betekeningsvoorschriften ingevolge art. 588 Sv:
“B. De verdachte heeft een bekend adres in Nederland
a.
De verdachte heeft een GBA-adres
3.10. Uit hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen volgt dat — behoudens in het hiervoor onder 3.8 genoemde geval waarin de betekening van de dagvaarding aan de verdachte in persoon is voorgeschreven — zijn GBA-adres als uitgangspunt dient te worden genomen bij de betekening van de dagvaarding.
3.11. Indien de verdachte is ingeschreven in een GBA is de betekening in elk geval geldig indien de dagvaarding is aangeboden aan zijn GBA-adres en — omdat hij aldaar niet werd aangetroffen — is uitgereikt aan iemand die zich op dat adres bevond en zich bereid verklaarde de dagvaarding onverwijld aan de verdachte te doen toekomen (art. 588 lid 3 sub a).
Daarbij moet worden aangetekend dat een dergelijke bereidverklaring alleen rechtsgeldig kan worden gedaan in geval van aanbieding aan het GBA-adres van de verdachte. Dit betekent dat in geval van aanbieding aan een adres waarop de verdachte niet staat ingeschreven in de GBA, terwijl van hem wel een inschrijving elders in een GBA bekend is, de dagvaarding op eerstgenoemd adres slechts aan hem in persoon kan worden uitgereikt of, na achterlating van een bericht van aankomst op de daarin vermelde plaats, aan de verdachte in persoon dan wel aan een door hem daartoe mondeling of schriftelijk gemachtigde.
3.12. De omstandigheid dat bij de aanbieding van de dagvaarding aan het GBA-adres van de verdachte aldaar iemand aanwezig blijkt te zijn die mededeelt dat de verdachte daar niet woont of verblijft, of die zich niet bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen, staat niet in de weg aan de geldigheid van de latere — hierna onder 3.15 nog te bespreken — betekening door middel van uitreiking van de dagvaarding aan de griffier. Dergelijke mededelingen nopen evenmin tot het instellen van een nader onderzoek naar de feitelijke woon of verblijfplaats van de verdachte.
3.13. Na de vergeefse aanbieding aan het GBA-adres van de verdachte kan de dagvaarding rechtsgeldig worden betekend door uitreiking aan iemand die door de verdachte schriftelijk of mondeling is gemachtigd tot het in ontvangst nemen van de dagvaarding op de plaats die is vermeld in het op het GBA-adres achtergelaten bericht van aankomst (art. 588 lid 3 sub b).
3.14. Daarbij verdient opmerking dat een dergelijk bericht van aankomst slechts behoeft te worden achtergelaten indien op het GBA-adres waar de dagvaarding is aangeboden, niemand is aangetroffen. Dat bericht behoeft dus niet te worden achtergelaten indien de desbetreffende woning niet (meer) bestaat, dan wel door iemand die zich op dat adres bevond is medegedeeld dat de verdachte daar niet woont of verblijft.
3.15. Wanneer geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de dagvaarding teruggestuurd naar de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Vervolgens kan zij worden uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waarbinnen de zaak zal dienen. De dagvaarding is dan rechtsgeldig betekend op voorwaarde dat bij adresverificatie blijkt dat de verdachte op de dag waarop de dagvaarding op het GBA-adres is aangeboden en tenminste vijf dagen nadien op dat adres was ingeschreven. De griffier zendt vervolgens de dagvaarding onverwijld als gewone brief over de post aan het GBA-adres (art. 588 lid 3 sub c), ook indien de verdachte ten tijde van die verzending niet meer op dat adres was ingeschreven. Indien evenwel blijkt dat de verdachte gedurende die termijn van vijf dagen naar een ander GBA-adres is overgeschreven, dient de betekeningsprocedure opnieuw een aanvang te nemen. Blijkt dat hij in die termijn van vijf dagen is vertrokken ‘onbekend waarheen’, dan dient te worden gehandeld als hierna onder 3.23 − 3.25 vermeld.
3.16. Benadrukt moet worden dat het gaat om het GBA-adres waarop de verdachte in de GBA stond ingeschreven op het tijdstip van de vergeefse aanbieding en binnen vijf dagen daarop volgend. Aan de geldigheid van de betekening door middel van uitreiking van de dagvaarding aan de griffier doet dus niet af:
a. dat de verdachte bij zijn verhoor door de politie een andere woon of verblijfplaats heeft opgegeven dan zijn GBA-adres;
b. dat het GBA-adres blijkens de opgave van de gemeente ‘in onderzoek’ is;
c. dat de verdachte ten tijde van de uitreiking aan de griffier niet meer woonde of verbleef op dat GBA-adres. Van de verdachte kan immers worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat de dagvaarding hem kan bereiken indien hij van adres verandert.
b.
De verdachte heeft een feitelijke woon of verblijfplaats in Nederland
3.17. Indien op grond van het daartoe ingestelde onderzoek als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet is ingeschreven in een GBA en niet in Nederland is gedetineerd, is de betekening in elk geval geldig indien de dagvaarding is aangeboden aan de feitelijke woon of verblijfplaats van de verdachte en — omdat hij aldaar niet werd aangetroffen — is uitgereikt aan iemand die zich op dat adres bevond en zich bereid verklaarde de dagvaarding onverwijld aan de verdachte te doen toekomen (art. 588 lid 3 sub a).
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte een feitelijke woon of verblijfplaats heeft, is het hierna onder 3.24 en 3.25 gestelde van toepassing.
3.18. In geval van vergeefse aanbieding van de dagvaarding aan de feitelijke woon of verblijfplaats van de verdachte zijn de hiervoren onder 3.13 − 3.15 vermelde regels van overeenkomstige toepassing, met dien verstande:
a. dat het feitelijke woon of verblijfadres in plaats van het GBA-adres van de verdachte als uitgangspunt dient te worden genomen,
b. dat de nadere verificatie van het adres in de GBA achterwege kan blijven, en
c. dat na uitreiking van de dagvaarding aan de griffier deze — met analogische toepassing van art. 588 lid 3 sub c — de dagvaarding onverwijld als gewone brief over de post aan het feitelijke woon of verblijfadres van de verdachte behoort te zenden.
C. De verdachte heeft een bekend adres in het buitenland
3.19. Indien op grond van het daartoe ingestelde onderzoek als vaststaand kan worden aangenomen dat de verdachte niet is ingeschreven in een GBA en niet in Nederland is gedetineerd, en ook niet een feitelijke woon‑ of verblijfplaats in Nederland, maar wel een adres in het buitenland bekend is, geschiedt de betekening van de dagvaarding door toezending van de dagvaarding door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks aan het laatstbekende adres van de verdachte in het buitenland, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie (art. 588 lid 2). Door die toezending is de dagvaarding rechtsgeldig betekend. Als datum waarop die betekening plaatsvindt, geldt de datum van de verzending van de dagvaarding, waarvan aantekening dient te geschieden in de akte van uitreiking. (…)
3.20
(…)
b. De regeling van art. 588 lid 2 is van overeenkomstige toepassing indien de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats heeft op de Nederlandse Antillen of Aruba.”23.
16.9. Niet voorziet art. 588 Sv in een bepaling die is toegesneden op de weigering van de verdachte om het stuk in ontvangst te nemen. Dat is in zekere zin opmerkelijk te noemen omdat art. 385, derde lid, Sv inzake het rechtsgeding voor de kantonrechter met die mogelijkheid wel rekening heeft gehouden: “Wordt een oproeping door de verdachte niet aangenomen, dan geldt het tijdstip van de weigering van de verdachte als tijdstip van uitreiking.”24.Nu echter art. 588 Sv zich over de mogelijkheid van weigering en het rechtsgevolg daarvan niet uitlaat, kan in dat verband de weigering niet worden gelijkgesteld aan een uitreiking in persoon, aldus HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7912, NJ 2008/18. In dat arrest had het Hof onder meer geconstateerd dat “op zijn minst” was gepoogd de stukken aan de verdachte uit te reiken. Die vaststelling bracht volgens de Hoge Raad echter niet zonder meer mee dat sprake was van uitreiking van de dagvaarding in persoon. Ook het oordeel van het hof dat zich een omstandigheid had voorgedaan waaruit voortvloeide dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, was niet zonder meer begrijpelijk. Dat de ‘akte’ op het politiebureau aan de verdachte was voorgehouden, leverde niet zonder meer een dergelijke omstandigheid op.
17. Ook de betekeningsvoorschriften in de Wetboeken van Strafvordering in de Caribische Koninkrijklanden – waaronder die van Sint Maarten – bieden geen specifieke voorziening voor het geval waarin de verdachte weigert het stuk aan te nemen. Wellicht verdient het aanbeveling de vraag te bezien of het concept-Caribisch Wetboek van Strafvordering te dien aanzien aanpassing behoeft.
18. Terug naar de onderhavige zaak. Onder de voorliggende stukken van het geding heb ik een tweetal originele aktes van uitreiking en één akte van uitreiking in kopie aangetroffen. Deze aktes zijn van verschillende dateringen voorzien.
19. Het origineel van de eerste akte van uitreiking, waaraan gehecht een kopie van de aanzegging en een kopie van de algemene informatie behorende bij de aanzegging, zowel in het Nederlands als in het Spaans, dateert van 15 augustus 2016 (14:35 uur). Deze akte houdt voor zover hier van belang in:
“Parketnummer: 100.00321/14 – S 16/01895 A
De Procureur-Generaal van Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, St. Eustatius en Saba
Akte van uitreiking van gerechtelijk schrijven: cassatie termijn 60 dagen
Uitgaande van :Procureur-Generaal
Bestemd voor
Naam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornamen verdachte]
Geboren op : [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats]
Wonende te :Sint Maarten
Adres : [a-straat 1]
Heden 15 augustus 2016 te 14:35 uur, heb ik Woodley Melvin /Deurwaarder, het hierboven bedoeld gerechtelijk schrijven;
(…)
gedagvaard om te verschijnen ten tijde, ter plaatse en tot het doel als in het dagvaarding omschreven, sprekende met en afschrift van het dagvaarding en van deze akte latende aan door plakking van een afschrift hiervan aan de hoofddeur van de gehoorzaal in het Courthouse alwaar het Hof zitting houdt.
Deze akte heb ik, de voornoemde Ambtenaar van Politie/Deurwaarder, ter plaatse van mijn bevindingen en handelingen in persoon opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte en terstond ondertekend.
Deurwaarder voorgenoemd, (met handtekening, AG)”
Het origineel van deze akte van uitreiking is op 13 september 2016 op de strafgriffie van de Hoge Raad ingekomen.
20. Dat deze akte blijkens haar inhoud niet juist was uitgereikt, en dat wat al te snel tot de gekozen vorm van dagvaarding was overgegaan, kon al direct op de strafgriffie van de Hoge Raad worden vastgesteld. Dagvaarding door middel van aanplakking van het afschrift aan het Courthouse waar het Hof zitting houdt, geschiedt ook naar het recht van Sint Maarten immers pas nadat gebleken is dat de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats aldaar heeft. In de onderhavige zaak staat in de akte van uitreiking een adres van de verdachte genoemd en dus had op zijn minst een poging tot uitreiking moeten plaatsvinden op dat adres.
21. Het origineel van de tweede akte van uitreiking (d.d. 20 september 2016), waaraan gehecht een kopie van de aanzegging en een kopie van de algemene informatie behorende bij de aanzegging, wederom zowel in het Nederlands als in het Spaans, bevat de volgende inhoud:
“Parketnummer: 100.00321/14 – S 16/01895 A
De Procureur-Generaal van Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, St. Eustatius en Saba
Akte van uitreiking van gerechtelijk schrijven: cassatie termijn 60 dagen
Uitgaande van :Procureur-Generaal
Bestemd voor
Naam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornamen verdachte]
Geboren op : [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats]
Wonende te :Sint Maarten
Adres : [a-straat 1]
Heden 20 september 2016 te 14:00 uur, heb ik Woodley Melvin /Deurwaarder, het hierboven bedoeld gerechtelijk schrijven;
(…)
niet uitgereikt , omdat volgens mededeling van degene die zich op het bovenstaande adres bevond de geadresseerde daar niet woont en daar ook niet verblijft.
Deze akte heb ik, de voornoemde Ambtenaar van Politie/Deurwaarder, ter plaatse van mijn bevindingen en handelingen in persoon opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte en terstond ondertekend.
Deurwaarder voorgenoemd, (met handtekening, AG)”
22. Blijkens een kopie van de akte van uitreiking d.d. 6 oktober 2016 is, mogelijk in vervolg op de eerdere poging om de aanzegging op 20 september 2016 uit te reiken, de verdachte op die dag te 14:10 uur gedagvaard, en wel op de volgende wijze:
“Parketnummer: 100.00321/14 – S 16/01895 A
De Procureur-Generaal van Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, St. Eustatius en Saba
Akte van uitreiking van gerechtelijk schrijven: cassatie termijn 60 dagen
Uitgaande van :Procureur-Generaal
Bestemd voor
Naam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornamen verdachte]
Geboren op : [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats]
Wonende te :Sint Maarten
Adres : [a-straat 1]
Heden 06 oktober 2016 te 14:10 uur, heb ik Woodley Melvin /Deurwaarder, het hierboven bedoeld gerechtelijk schrijven;
(…)
gedagvaard om te verschijnen ten tijde, ter plaatse en tot het doel als in het dagvaarding omschreven, sprekende met en afschrift van het dagvaarding en van deze akte latende aan door plakking van een afschrift hiervan aan de hoofddeur van de gehoorzaal in het Courthouse alwaar het Hof zitting houdt.
Deze akte heb ik, de voornoemde Ambtenaar van Politie/Deurwaarder, ter plaatse van mijn bevindingen en handelingen in persoon opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte en terstond ondertekend.
Deurwaarder voorgenoemd,” (met handtekening, AG)
23. Beide laatstgenoemde aktes (met bijlagen) zijn op 31 oktober 2016 bij de strafgriffie van de Hoge Raad binnengekomen.
24. Allereerst merk ik hier op dat in de voormelde aktes telkens als adres van de verdachte [a-straat 1] wordt genoemd. In de stukken van het geding in feitelijke aanleg wordt echter regelmatig (nog) een ander adres van de verdachte genoemd: [a-straat 2] . Ik wijs bijvoorbeeld op de strafvonnissen in eerste aanleg (zie hierboven randnummer 1) en de akte van uitreiking (in persoon) van de dagvaarding in hoger beroep.25.Verder is de aanzegging door het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad naar dat adres gestuurd (zie randnummer 4). In het procesdossier ben ik geen akte van uitreiking van de aanzegging op dat adres tegengekomen. Nu op grond van de gedingstukken, voor zover in cassatie voorhanden, niet kan worden uitgesloten dat [a-straat 2] het juiste adres van de verdachte is en “de betekening te veel twijfel oproept”26., ben ik van oordeel dat de aanzegging reeds om die reden opnieuw dient te worden betekend.
25. Ook evenwel indien moet worden aangenomen dat [a-straat 1] het juiste adres is, meen ik dat blijkens de aktes van 20 september 2016 (origineel) en 6 oktober 2016 (kopie) de aanzegging niet op de juiste wijze, overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften van het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten is betekend.
26. Hoe had de betekening dan wel moeten geschieden naar de voorschriften van Sint Maarten? Ik heb hierboven al erop gewezen dat de weigering van de verdachte om de akte in ontvangst te nemen, niet in de artikelen 642 tot en met 647 van de respectieve Caribische Wetboeken van Strafvordering is geregeld, noch overigens in het concept-Caribisch Wetboek van Strafvordering. Welnu, hetzelfde geldt voor de situatie waarvan blijkens de tweede akte van betekening (20 september 2016) sprake is, te weten dat iemand die zich op het adres bevindt meedeelt dat de geadresseerde daar niet woont en daar ook niet verblijft.27.Die enkele mededeling kan toch geen deugdelijke grond vormen voor de directe gevolgtrekking dat de verdachte dus in het Land geen bekende woon- of verblijfplaats heeft. Nog daargelaten dat die mededeling onwaar kan zijn, speelt in de onderhavige zaak nog het andere adres, [a-straat 2] , nadrukkelijk mee. De ‘plakking’ van het afschrift aan de hoofddeur van de gehoorzaal in het Courthouse waarvan de akte in kopie van 6 oktober 2016 rept, was daarom in dit verband opnieuw te voorbarig, in aanmerking genomen dat uit de stukken niet blijkt van een nadere adresverificatie en de vaststelling dat de verdachte inmiddels geen bekende woon- of verblijfplaats in Sint Maarten meer had. Op dit laatste voortbordurend, zou het meer in de geest van de regeling zijn geweest, indien de redenering zou hebben geluid dat de aanzegging tevergeefs was aangeboden op het adres [a-straat 1] en ingevolge art. 643, vijfde lid, Sv van Sint Maarten een afschrift terstond ter hand was gesteld aan de officier van justitie bij het bedoelde gerecht. Deze had dan het oorspronkelijk schrijven voor gezien kunnen tekenen en, na nader onderzoek naar het juiste adres, het afschrift zo mogelijk aan de verdachte doen toekomen.28.Nu deze weg niet is gevolgd, althans daar ga ik gezien de stukken van uit, luidt ook om die reden de slotsom dat de akte niet rechtsgeldig is betekend.
27. Ik concludeer dat de zaak- [van verdachte] van de rol zal worden gevoerd opdat de procureur-generaal bij de Hoge Raad een nieuwe dag-aanzegging voor de behandeling in cassatie doet uitgaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑04‑2017
Zie daarover Arjen van Rijn en Lodewijk Rogier (red.), Wetgeving staats- en bestuursrecht voor Sint Maarten, 2014, p. 203-212.
Het orgaan dat hiervoor zorg dient te dragen is de Ministeriële Samenwerkingsraad, die uit de Minister-president en twee ministers van elk van de drie landen bestaat.
Zie H. de Doelder, ‘Algemeen overzicht’, in: H. de Doelder (red.), Strafrecht in de Antillen na ’10-10-10’, 2010, p. 5-10.
Zie daarover: J.H.J. Verbaan & R.J. Verbeek, ‘Bijzondere opsporingsbevoegdheden in Curaçao’, Caribisch Juristenblad, 2012-3.
A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, achtste druk 2015, p. 155. Zie in algemene zin: A.E.M. Röttgering, Cassatie in strafzaken. Een rechtsbeschermend perspectief, 2013 (p. 94).
Zie voor een overzicht van de cassatierechtspraak op strafrechtelijk gebied: N. Jörg & P.S. Lambertina, ‘Cassatierechtspraak in de Nederlandse Antillen; een overzicht van de laatste tien jaar’, in: H. de Doelder (red.), Strafrecht in de Antillen na ’10-10-10’, 2010, p. 61-88.
Waaronder tevens zijn begrepen de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius.
Van Dorst, a.w., p. 156.
In dezelfde zin art. 11, vierde lid, van de voormalige Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen en Aruba.
Zie daarover Van Dorst, a.w., p. 81.
Een dergelijk klacht keert zich immers niet tegen een handeling of beslissing van een rechter als bedoeld in art. 78, eerste lid, RO en levert derhalve geen middel van cassatie in de zin der wet op (HR 24 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0448; HR 4 juli 2000, ECLI:NL:HR:2008:AA6375, NJ 2000/581).
Van Dorst, a.w., p. 81. Zie bijvoorbeeld HR 16 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AO0068: met het oog op art. 588, tweede lid, Sv stond niet met voldoende zekerheid vast dat de verdachte in Turkije woonde aan het door hem opgegeven adres, zodat er aanleiding was te bepalen dat opnieuw een aanzegging aan de verdachte werd uitgereikt.
Indien uit de gedingstukken niet blijkt dat een afschrift van de dag-aanzegging ter hand is gesteld aan de desbetreffende officier van justitie, zodat deze niet in staat is gesteld om een afschrift aan de woon- of verblijfplaats van de verdachte toe te sturen (zie het vervolg in de hoofdtekst), is de uitreiking niet rechtsgeldig en dus nietig, en wordt de zaak in de cassatiefase van de rol gevoerd. Zie HR 28 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1752.
Zie HR 28 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3251. Ik citeer daaruit: “1.6. Uit de toelichting bij het ontwerp van het Wetboek van Strafvordering voor de Nederlandse Antillen volgt dat in beginsel de regeling inzake kennisgeving van gerechtelijke mededelingen is overgenomen uit de Nederlandse Wet van 24 april 1985, Stb. 236, zij het dat de indeling der artikelen enigszins anders is opgezet. Een belangrijk verschil met de Nederlandse regeling is, dat de uitreiking niet over de post, maar door de deurwaarder of een ambtenaar van politie geschiedt. Uit de wetsgeschiedenis van art. 589 Sv, waarbij art. 646 SvNA aansluit, blijkt omtrent het belang van de vermelding van het uur van uitreiking het volgende: 'De vermelding van het uur van uitreiking in de acte zal o.m. in staat stellen te controleeren, of de postambtenaar, bij uitreikingen niet in persoon, werkelijk bij eenige opeenvolgende bestellingen getracht heeft aan den betrokkene in persoon uit te reiken.' (Bijl. Hand. II, 1934-1935, 362.6, blz. 267, rk) Uit die passage valt af te leiden dat het voorschrift omtrent de vermelding van het uur van betekening in het bijzonder is gegeven voor die gevallen waarin de uitreiking niet in persoon geschiedt, zodat ditzelfde kan worden aangenomen voor het bepaalde in art. 646, eerste lid aanhef en onder g, SvNA. Bij die stand van zaken moet het ervoor worden gehouden dat, nu de aanzegging niet in persoon is geschied, de betekening van de dagaanzegging nietig is.” Dat leidde in de cassatieprocedure ertoe dat de zaak van de rol werd gevoerd en de procureur-generaal bij de Hoge Raad diende zorg te dragen voor een nieuwe dag-aanzegging voor de behandeling in cassatie.
HR 28 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1733.
Landsverordening van 24 oktober 1996 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering van Aruba, 28 november 1996, Afkondigingsblad van Aruba 1996 no. 75 en Landsverordening van 31 juli 1997 houdende nadere bepalingen etc., 20 augustus 1997, Afkondigingsblad van Aruba 1997 no. 34.
Vgl. de Landsverordening van 5 november 1996 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering, Publicatieblad A° 1996, N° 164, de Landsverordening van 11 september 1997 houdende bepalingen in verband met de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafverordening (Invoeringslandsverordening wetboek van strafvordering), Publicatieblad A° 1997, N° 237 en het Landsbesluit van 25 september 1997, no. 13, regelende de inwerkingtreding van de Invoeringslandsverordening wetboek van strafvordering (P.B. 1997, no. 237), Publicatieblad A° 1997, N° 251.
Terzijde merk ik op dat in het Arubaanse wetboek van “Aruba” wordt gesproken en in die van Curaçao en Sint Maarten (nog) van “de Nederlandse Antillen”.
Het eerste concept dateert van 2013. In januari 2017 is het tweede, aangevuld concept verschenen. Wat betreft de Vijfde Afdeling “Wijze van kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen”, is in het tweede concept geen verandering aangebracht (op één hoofdletter na). In Curaçao en Sint Maarten liggen de (gelijkluidende) concepten reeds bij de eigenlandelijke Raad van Advies.
Het vereiste geldt bijvoorbeeld niet bij de oproeping van getuigen. Dan kan worden volstaan met toezending of een mondelinge mededeling.
Het moment van zending door het openbaar ministerie geldt als de betekeningsdatum, aldus de concept-toelichting.
Zie eerder al HR 27 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0264, NJ 2001/323: “3.2.2. Het tweede lid van art. 588 Sv geeft nadere voorschriften voor de uitreiking aan een geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is. 3.3. Art. 588 Sv geeft geen voorschriften voor de uitreiking van gerechtelijke stukken aan een geadresseerde die niet in Nederland, noch in het buitenland, maar die niettemin in het Koninkrijk der Nederlanden, namelijk in een van de twee andere landen van het Koninkrijk, een bekende woon- of verblijfplaats heeft. 3.4. Bij ontbreken van enige regeling in het Wetboek van Strafvordering of in een wettelijke regeling ter voorziening in kwesties van interregionaal strafrecht (of interregionale strafvordering) binnen het Koninkrijk der Nederlanden, welke materie ingevolge art. 38, derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden bij rijkswet behoort te worden geregeld, kan in deze leemte het beste worden voorzien door overeenkomstige toepassing van het tweede lid van art. 588 Sv. Dat betekent dat in gevallen als deze de uitreiking aan een geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in een van de andere landen van het Koninkrijk bekend is, kan geschieden door rechtstreekse toezending van de mededeling door het parket van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, dan wel door tussenkomst van de bevoegde autoriteit in het desbetreffende andere land in het Koninkrijk. In het laatstbedoelde geval geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken, indien de bevoegde autoriteit of instantie in het desbetreffende land van het Koninkrijk bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt.” In die zaak bleek de aanzegging niet op geldige wijze te hebben plaatsgevonden, zodat deze van de rol werd gevoerd. Vgl. ook HR 25 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZD2737, NJ 2002/83.
De vraag of de weigering kan worden beschouwd als het rechtsgeldig afstand doen van recht, laat ik hier rusten.
Ook in de strafkaart van het Openbaar Ministerie wordt met betrekking tot de verdachte niet alleen [a-straat 1] als adres genoemd, maar ook [a-straat 2] als woonplaats.
Van Dorst, a.w., p. 81. Zie ook hiervoor randnummer 13.
Wellicht verdient ook dit aspect nog nadere aandacht in het totstandkomingsproces van het Caribische Wetboek van Strafvordering.
Vgl. art. 588, derde lid aanhef en onder c, Sv (Nederland): als uitreiking in persoon of aan degene volgens wie de geadresseerde niet op het adres woont of verblijft, niet is gelukt, wordt het stuk geretourneerd aan de autoriteit die het heeft verzonden. Deze zal dan moeten verifiëren of het adres (nog) juist is, met name aan de hand van de BRP.