Rb. Arnhem, 21-10-2010, nr. 10/1141
ECLI:NL:RBARN:2010:BP1043
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
21-10-2010
- Zaaknummer
10/1141
- LJN
BP1043
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2010:BP1043, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 21‑10‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 21‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Verzoek dwangregeling. Minnelijk traject niet uitgevoerd door instelling ex artikel 48 lid 1 sub d van de WCK. Verzoekster niet-ontvankelijk.
Partij(en)
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
rekestnummer: 10/1141
uitspraakdatum: 21 oktober 2010
Verzoek gedwongen schuldregeling artikel 287a Faillissementswet
In de zaak van: [verzoekster]
wonende te Wijchen,
nader te noemen verzoekster.
De procedure
Verzoekster heeft bij de rechtbank op 15 september 2010 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daarbij is tevens verzocht om de weigerachtige schuldeiser ABN AMRO Bank N.V. te bevelen in te stemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet.
Verzoekster is door de rechtbank gehoord ter terechtzitting van 14 oktober 2010. Tevens waren mevrouw [Z] van Financieel Adviesbureau Deco (nader te noemen Deco) en mr. S.G.T. Arendsen en S. Harmsen ter terechtzitting aanwezig. Mr. S.G.T. Arendsen heeft ter zitting een volmacht overgelegd namens ABN AMRO BANK N.V.(nader te noemen ABN Amro).
Het verzoek en de feiten
Het verzoek betreft het opleggen van een schuldregeling aan ABN Amro inhoudende een betaling van 10,5% van de openstaande vordering tegen finale kwijting. Verzoekster heeft een externe financier bereid gevonden om € 20.000,- beschikbaar te stellen om op deze manier een akkoord te kunnen aanbieden aan haar schuldeisers. Verzoekster is in het bezit
van een recreatiewoning. Volgens verzoekster bedraagt de overwaarde van deze woning circa € 20.000,-. Na verkoop van de woning wil verzoekster de overwaarde aanwenden om
de externe financier terug te betalen.
Zowel het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling als het verzoek tot het treffen van een dwangakkoord is uitgevoerd door Deco.
De schuldenlast van verzoekster bedroeg ten tijde van de aanbieding van het buitengerechtelijke akkoord € 190.231,17. Er zijn 5 van de 6 schuldeisers akkoord gegaan met het gedane aanbod. Zij vertegenwoordigen 83% van de schuldeisers en 60,48% van de totale schuldenlast.
Mevrouw [Z] heeft ter zitting verklaard dat Deco niet valt onder de instellingen als bedoeld in artikel 48 lid 1 onder d van de Wet op het consumentenkrediet (WCK) en geen
lid is van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK). Voorts heeft mevrouw [Z] verklaard dat zij niet op de hoogte is van het bedrag dat Deco in rekening zal brengen. Ter zitting heeft verzoekster echter een factuur van Deco van 4 juni 2010 overgelegd waaruit blijkt dat de aanloopkosten tot op heden € 1.000,- bedragen.
Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij in het bezit is van een recreatiewoning. Verzoekster heeft hiervoor een hypotheek afgesloten van € 130.000,-. De WOZ-waarde
van de recreatiewoning bedraagt € 168.000,-.
Mr. Arendsen heeft namens ABN Amro ter terechtzitting verklaard dat ABN Amro niet akkoord gaat met het voorstel en heeft een schriftelijk verweerschrift overgelegd.
ABN Amro stelt zich onder meer op het standpunt dat het aangeboden akkoord niet goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. Het geld is afkomstig van een externe financier zonder dat daaraan enige documentatie ten grondslag wordt gelegd. Voorts is verzoekster in het bezit van een recreatiewoning waarvan de waarde onbekend is, maar waarvan de WOZ-waarde de hypotheek in ieder geval fors overstijgt.
Daarnaast is mr. Arendsen van mening dat nu Deco geen gecertificeerde instelling is als bedoeld in artikel 48 WCK en geen lid van de NVVK dit de betrouwbaarheid van het voorstel niet ten goede komt. Deco is immers gelet op het bovenstaande ook niet gebonden aan de gedragscode Schuldregeling van het NVVK. Mr. Arendsen heeft voorts verklaard dat Schuman in februari 2009 een betalingsvoorstel heeft gedaan van € 20,- per maand maar dat
verzoekster hierop nooit heeft gereageerd. Bovendien is mr. Arendsen van mening dat het gedane voorstel niet in verhouding staat tot het totale aantal en de omvang van de schulden.
De beoordeling van het verzoek
Allereerst dient te worden onderzocht of verzoekster in haar verzoek tot opleggen van een dwangakkoord kan worden ontvangen. Mede onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 21 september 2009 dient verzoekster primair niet ontvankelijk te worden verklaard. Immers, ingevolge artikel 287a lid 1 van de Faillissementswet (Fw) kan de schuldenaar in het verzoekschrift bedoeld in artikel 284, eerste lid, Fw de rechtbank verzoeken één of meer schuldeisers die weigert of weigeren mee te werken aan een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
In de wetsgeschiedenis is benadrukt dat het verzoekschrift waarin het verzoek tot het opleggen van een gedwongen schuldregeling is opgenomen volledig dient te zijn, en derhalve moet voldoen aan de in artikel 285 lid 1 Fw omschreven vereisten. Uit de bepaling van het tweede lid van artikel 287a Fw. moet worden afgeleid dat (ook) bij de beoordeling van dit verzoek uit hoofde van artikel 287 lid 2 Fw onverminderd geldt dat het niet in acht nemen van deze vereisten tot niet-ontvankelijkheid kan leiden.
Nu in het onderhavige geval het minnelijk traject is uitgevoerd door Deco en Deco geen gecertificeerde instelling is als bedoeld in artikel 48 lid 1 sub d van de WCK én Deco evenmin een door het college van burgemeester en wethouders gemandateerde instelling is, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 285 lid 1 sub f Fw. Verzoekster dient derhalve niet ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij van oordeel is dat ABN Amro zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zij weigert in te stemmen met de aangeboden regeling.
Het verzoek tot oplegging van genoemde schuldregeling aan ABN Amro dient te worden toegewezen indien zij in redelijkheid niet tot weigering van instemming met deze schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad (artikel 287a Fw.). Blijkens de wetgeschiedenis (MvT Kamerstukken II 2004/05, 29942, nr. 3 p. 18) bij de totstandkoming van artikel 287a Fw. kan een groot aantal toetsingscriteria van belang zijn bij de beantwoording van deze vraag.
In de wetsgeschiedenis worden onder meer genoemd de grootte van het aandeel van de schuldeiser in de totale schuldenlast en de vraag of de betreffende schuldeiser de enige is
die weigert in te stemmen. Daarnaast is van belang dat het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en of voldoende duidelijk is dat het bod het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht.
Uit het voorstel en het verklaarde ter zitting kan niet worden geconcludeerd dat het aanbod voldoende is gedocumenteerd en het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht. In de door Deco gemaakte berekening van het vrij te laten bedrag is, anders dan in een berekening conform de recofarichtlijnen rekening gehouden met reiskosten voor een bedrag van € 308,92. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij 4 á 5 dagen per week werkt en dat de afstand woon-werkverkeer 70 km bedraagt. Verzoekster heeft gemiddeld 21 vakantiedagen. Volgens de berekening conform de recofarichtlijnen bedragen de reiskosten dan (4,5x52(-21)x70= 14910 km per jaar) € 247,51.Voorts is er sprake van een lening door een externe financier zonder dat daaraan enige documentatie ten grondslag wordt gelegd.
Het aanbod van de derde is gebaseerd op een lening aan verzoekster van € 20.000,-, hetgeen zou zijn gebaseerd op de door verzoekster gestelde overwaarde van haar recreatiewoning. Het is echter onduidelijk wat de waarde is van de recreatiewoning van verzoekster.
De gestelde overwaarde van € 20.000,- is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval onvoldoende onderbouwd nu de WOZ-waarde van de woning ruim € 168.000,- bedraagt.
De overwaarde bedraagt gelet op die WOZ-waarde en de gestelde hoogte van de hypotheek van € 130.000,- bijna € 40.000,-. De recreatiewoning staat voorts nog steeds niet te koop terwijl verzoekster al geruime tijd financiële problemen heeft.
Daarnaast heeft verzoekster naar het oordeel van de rechtbank door in het geheel niet te reageren op het door ABN Amro gedane betalingsvoorstel van slechts € 20,- per maand
niet alles op alles gezet om in het minnelijke traject tot een oplossing te komen. Tot slot acht de rechtbank van belang dat ABN Amro een grote schuldeiser is met een vordering van € 75.176,08, welke 39,52% van de totale schuldenlast bedraagt.
ABN Amro heeft derhalve een ‘zware’ stem bij de beslissing over de schuldregeling.
De beslissing
De rechtbank verklaart verzoekster niet ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.T. Quaadvliet en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 oktober 2010.
de griffier, de rechter,