CRvB, 26-02-2019, nr. 17/8115 PW
ECLI:NL:CRVB:2019:866
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
26-02-2019
- Zaaknummer
17/8115 PW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2019:866, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 26‑02‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
USZ 2019/119
Uitspraak 26‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Terugvordering en boete in verband met niet gemeld onroerend goed. Raad stelt de boete vast op 10% van de voor betrokkene toepasselijke kostendelersnorm.
17. 8115 PW, 17/8164 PW
Datum uitspraak: 26 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 november 2017, 16/3995 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A. Dinҫ, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft, desgevraagd, nadere informatie verschaft en stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2018. Namens betrokkene is mr. Dinҫ verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving sinds 1 oktober 2009 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet. In aanvulling daarop ontving zij bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO‑aanvulling), laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW).
1.2.
Bij besluit van 23 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 februari 2016, heeft de Svb de AIO‑aanvulling van betrokkene ingetrokken met ingang van 22 april 2010. Aan het besluit van 9 februari 2016 heeft de Svb ten grondslag gelegd dat betrokkene niet heeft gemeld dat zij sinds 22 april 2010 eigenaar is van een appartement dat een waarde vertegenwoordigt boven de voor haar geldende vermogensgrens. Deze besluitvorming is in rechte onaantastbaar geworden door de uitspraak van 12 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4269.
1.3.
Bij besluit van 16 februari 2016 (besluit 1) heeft de Svb de aanvraag van betrokkene van 6 februari 2016 om een AIO‑aanvulling afgewezen.
1.4.
Bij afzonderlijk besluit van 16 februari 2016 (besluit 2) heeft de Svb de sinds
22 april 2010 gemaakte kosten van AIO-aanvulling tot een bedrag van € 35.932,83 van betrokkene teruggevorderd. Daarnaast heeft de Svb betrokkene een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.100,-. Aan de boete ligt ten grondslag dat betrokkene haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij sinds 22 april 2010 eigenaar was van een appartement. De Svb is uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
1.5.
Bij besluit van 15 juli 2016 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van betrokkene tegen besluit 1 gegrond verklaard en alsnog aan betrokkene vanaf 16 februari 2016 een AIO‑aanvulling toegekend, rekening houdend met vier kostendelende medebewoners. Daarnaast heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen besluit 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit voor zover dat ziet op de boete vernietigd, en, zelf in de zaak voorziend, besluit 2 in zoverre herroepen en de boete vastgesteld op nihil.
3.1.
In hoger beroep heeft betrokkene zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover deze betrekking heeft op de terugvordering. Betrokkene heeft aangevoerd dat er, gelet op haar hoge leeftijd en haar inkomen onder het sociaal minimum, dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.
3.2.
In hoger beroep heeft de Svb zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover deze betrekking heeft op de boete. De Svb heeft aangevoerd dat de rechtbank de boete ten onrechte heeft vastgesteld op nihil vanwege de draagkracht van betrokkene. De aangevallen uitspraak strookt niet met de vaste rechtspraak, zoals neergelegd in onder meer de uitspraak van 16 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1816. Met toepassing van die rechtspraak had de rechtbank de fictieve (minimum) draagkracht moeten bepalen op 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarbij is niet van belang of betrokkene een kostendeler is en als gevolg daarvan een lagere uitkering op grond van de PW ontvangt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Terugvordering (zaak 17/8164 PW)
4.1.
Dringende redenen om van terugvordering af te zien als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW kunnen slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken.
4.2.
Betrokkene heeft met wat zij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dringende redenen in de in 4.1 bedoelde zin. De enkele stelling dat betrokkene een inkomen heeft onder het sociaal minimum en de verwijzing naar haar hoge leeftijd volstaan daartoe niet. Zij kan als schuldenaar de bescherming inroepen van de regels over de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover deze de terugvordering betreft, worden bevestigd.
Boete (zaak 17/8115 PW)
4.4.
Van toepassing zijn artikel 18a van de PW en het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit), zoals deze met ingang van 1 januari 2017 luiden.
4.5.
In geschil is de hoogte van de boete, in het bijzonder gelet op de draagkracht van betrokkene. Betrokkene heeft niet gemeld dat zij eigenaar is van een appartement. Dit betekent dat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Betrokkene kan van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting een verwijt worden gemaakt. De Svb was dan ook verplicht een boete op te leggen. Niet in geschil is dat voor de afstemming van de hoogte van de boete op het aspect verwijtbaarheid moet worden uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
4.6.
De rechtbank heeft tot uitgangspunt genomen dat een boete van maximaal € 8.100,- kan worden opgelegd, uitgaande van een benadelingsbedrag van € 16.282,71 over de periode van 1 januari 2013 tot 1 januari 2015. Ingevolge artikel 2, zevende lid, aanhef en onder a, van het Boetebesluit geldt in geval van normale verwijtbaarheid bij de berekening van de bestuurlijke boete evenwel een ander maximumbedrag. Dit betekent voor betrokkene, met inachtneming van het in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht voor de derde categorie neergelegde maximumbedrag van € 8.100,-, voor de boete hier een maximumbedrag van
€ 5.400,-.
4.7.
De Svb heeft terecht aangevoerd dat uit de uitspraak van de Raad van 16 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1816 volgt dat in het kader van de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete voor de bepaling van de fictieve (minimum) draagkracht bij personen met een inkomen op bijstandsniveau in beginsel steeds (en dus in zoverre niet in aansluiting op artikel 475d, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) 10% van de toepasselijke bijstandsnorm moet worden aangehouden. De Raad heeft daarin overwogen dat indien dat principe zou worden verlaten, het in veel gevallen ertoe zal leiden dat in het geheel geen boete meer zou kunnen worden opgelegd of vastgesteld. Een dergelijke verstrekkende consequentie acht de Raad in strijd met de tekst en strekking van artikel 18a van de PW en het Boetebesluit. Als uitgangspunt voor de bepaling van de voor beslag vatbare ruimte geldt dus 10% van de toepasselijke bijstandsnorm, ook al beschikt een bijstandsgerechtigde feitelijk over een inkomen beneden de beslagvrije voet door de werking van de kostendelersnorm. Vergelijk de uitspraken van 9 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:61, en 26 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1876. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de boete ten onrechte op deze grond vastgesteld op nihil.
4.8.
Gelet op 4.7 slaagt het hoger beroep van de Svb. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd voor zover deze ziet op de vaststelling van de boete op nihil. Met toepassing van artikel 8:72a van de Algemene wet bestuursrecht zal de Raad de boete zelf vaststellen. De voor betrokkene nu toepasselijke bijstandsnorm met drie medebewoners is gelet op
artikel 22a, eerste lid, in verbinding met artikel 22, aanhef en onder b, van de PW € 625,38. Uitgaande van een normale verwijtbaarheid en een fictieve draagkracht van 10% van die norm zal de hoogte van de boete worden vastgesteld op € 750,46,-, zijnde 12 × 10% van
€ 625,38.
In beide zaken
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
zaak 17/8164 PW
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze de terugvordering betreft;
zaak 17/8115 PW
- -
vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtbank het bedrag van de boete heeft vastgesteld op nihil;
- -
stelt het bedrag van de boete vast op € 750,46 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde gedeelte van het besluit van 15 juli 2016.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en P.W. van Straalen en M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J. Smolders