Hof 's-Hertogenbosch, 11-06-2018, nr. 20-003732-15
ECLI:NL:GHSHE:2018:2467, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
11-06-2018
- Zaaknummer
20-003732-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2018:2467, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 11‑06‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1418, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2015:6808, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Schuld i.d.z.v. art. 6 WVW'94. Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij hij op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank en lorazepam verkeerde. Daarbij is hij in aanrijding gekomen met twee andere personenauto's. De inzittende van een van die personenauto's is overleden. Anders dan de rechtbank acht het hof bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van in totaal vijf jaren.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-003732-15
Uitspraak: 11 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-845845-14 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman, mr. C.A.D. Oomes,
5691 AD te Son en Breugel, Nieuwstraat 54.
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de strafmaat en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede tot de ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994.
Door de verdediging is primair bepleit dat verdachte van het onder 1 primair en subsidiair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de verdachte alleen te veroordelen voor het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde en vrij te spreken van het overige.
Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 november 2014 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Kanaaldijk (in de richting van Helmond, komend uit de richting van Beek en Donk), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend:
- terwijl hij verkeerde onder invloed van een stof (lorazepam) die de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden en/of in combinatie met alcoholhoudende drank (85 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) en aldus verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en/of twee lid van de Wegenverkeerswet 1994;
- in een voor hem naar rechts lopende bocht op een slingerende wijze en/of met (nagenoeg) gesloten ogen heeft gereden en/of
- ( waarbij) hij met zijn, verdachtes, (personen)auto over de middenstreep van de rijbaan is gereden waardoor een hem over die Kanaaldijk over dezelfde rijbaan tegemoetkomende personenauto (bestuurd door [getuige 1] ) middels een uitwijkmanoeuvre een (frontale) aanrijding wist te voorkomen en/of
- ( vervolgens) (wederom) op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of op die weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is blijven rijden en/of
- ( daarbij) niet althans onvoldoende is uitgeweken en/of geremd voor een hem over die Kanaaldijk over dezelfde rijbaan tegemoetkomende personenauto bestuurd door [slachtoffer 1] en/of
- zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden en/of te blijven rijden, in elk geval niet, althans onvoldoende, heeft voldaan aan zijn verplichting zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- ( vervolgens) tegen die hem tegemoetkomende (door die [slachtoffer 1] bestuurde) personenauto is gebotst,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood,
zulks onder de strafverzwarende omstandigheid dat hij, verdachte, toen daar dat motorvoertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 85 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn en/of in combinatie met het gebruik van lorazepam, een medicijn, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dat de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 09 november 2014 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek, als bestuurder van een voertuig (personenauto (Land Rover)), daarmee rijdende op de weg, de Kanaaldijk
- terwijl hij verkeerde onder invloed van een stof (lorazepam) die de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden en/of in combinatie met alcoholhoudende drank (85 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) en aldus verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en/of twee lid van de Wegenverkeerswet 1994
- in een voor hem naar rechts lopende bocht op een slingerende wijze en/of met (nagenoeg) gesloten ogen heeft gereden en/of
- ( waarbij) hij met zijn, verdachtes, (personen)auto over de middenstreep van de rijbaan is gereden waardoor een hem over die Kanaaldijk over dezelfde rijbaan tegemoetkomende personenauto (bestuurd door [getuige 1] ) middels een uitwijkmanoeuvre een (frontale) aanrijding wist te voorkomen en/of
- ( vervolgens) (wederom) op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of op die weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is blijven rijden en/of
- ( daarbij) niet althans onvoldoende is uitgeweken en/of geremd voor een hem over die Kanaaldijk over dezelfde rijbaan tegemoetkomende personenauto bestuurd door [slachtoffer 1] en/of
- zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden en/of te blijven rijden, in elk geval niet, althans onvoldoende, heeft voldaan aan zijn verplichting zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- ( vervolgens) tegen die hem tegemoetkomende (door die [slachtoffer 1] bestuurde) personenauto is gebotst, waardoor die [slachtoffer 1] is overleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 09 november 2014 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek, als bestuurder van een voertuig (personenauto (Land Rover)), daarmee rijdende op de weg, de Kanaaldijk,
- terwijl hij verkeerde onder invloed van een stof (lorazepam) die de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden en/of in combinatie met alcoholhoudende drank (85 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) en aldus verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste en/of twee lid van de Wegenverkeerswet 1994
- in een voor hem naar rechts lopende bocht op een slingerende wijze en/of met (nagenoeg) gesloten ogen heeft gereden en/of
- ( waarbij) hij met zijn, verdachtes, (personen)auto over de middenstreep van de rijbaan is gereden waardoor een hem over die Kanaaldijk over dezelfde rijbaan tegemoetkomende personenauto (bestuurd door [getuige 1] ) middels een uitwijkmanoeuvre een (frontale) aanrijding wist te voorkomen en/of
- ( vervolgens) (wederom) op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en/of op die weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is blijven rijden en/of
- ( daarbij) niet althans onvoldoende is uitgeweken en/of geremd voor een hem over die Kanaaldijk over dezelfde rijbaan tegemoetkomende personenauto (Kia Picanto) bestuurd door [slachtoffer 2] en/of
- zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden, in elk geval niet, althans onvoldoende, heeft voldaan aan zijn verplichting zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- ( vervolgens) met zijn linker voorzijde tegen de linkerflank van die hem tegemoetkomende personenauto (Kia Picanto) is gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt voor de in die Kia Picanto zittende [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
3.
hij op of omstreeks 09 november 2014 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek, als bestuurder van een voertuig, (personenauto (Land Rover)), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten lorazepam, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 09 november 2014 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, Kanaaldijk (in de richting van Helmond, komend uit de richting van Beek en Donk), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend:
- terwijl hij verkeerde onder invloed van een stof (lorazepam) die de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden in combinatie met alcoholhoudende drank (85 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht) en aldus verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
- op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en op die weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is blijven rijden en
- daarbij niet is uitgeweken voor een hem over die Kanaaldijk over dezelfde rijbaan tegemoetkomende personenauto bestuurd door [slachtoffer 1] en
- zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden en te blijven rijden, niet heeft voldaan aan zijn verplichting zoveel mogelijk rechts te houden en
- vervolgens tegen die hem tegemoetkomende (door die [slachtoffer 1] bestuurde) personenauto is gebotst,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , werd gedood,
zulks onder de strafverzwarende omstandigheid dat hij, verdachte, toen daar dat motorvoertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 85 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn en in combinatie met het gebruik van lorazepam, een medicijn, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dat de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden;
2.
hij op 09 november 2014 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek, als bestuurder van een voertuig (personenauto (Land Rover)), daarmee rijdende op de weg, de Kanaaldijk,
- in een voor hem naar rechts lopende bocht op een slingerende wijze heeft gereden
- waarbij hij met zijn, verdachtes, personenauto over de middenstreep van de rijbaan is gereden waardoor een hem over die Kanaaldijk over dezelfde rijbaan tegemoetkomende personenauto (bestuurd door [getuige 1] ) middels een uitwijkmanoeuvre een (frontale) aanrijding wist te voorkomen en
- vervolgens wederom op de rijbaan bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen en op die weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is blijven rijden en
- daarbij niet is uitgeweken voor een hem over die Kanaaldijk over dezelfde rijbaan tegemoetkomende personenauto (Kia Picanto) bestuurd door [slachtoffer 2] en
- zonder dat er enige te rechtvaardigen aanleiding of reden was om op dat weggedeelte voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden, niet heeft voldaan aan zijn verplichting zoveel mogelijk rechts te houden en
- vervolgens met zijn linker voorzijde tegen de linkerflank van die hem tegemoetkomende personenauto (Kia Picanto) is gebotst,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt voor de in die Kia Picanto zittende [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , en het verkeer op die weg werd gehinderd;
3.
hij op 09 november 2014 te Aarle-Rixtel, gemeente Laarbeek, als bestuurder van een voertuig, (personenauto (Land Rover)), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten lorazepam, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan - in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Standpunt verdediging
Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep primair integrale vrijspraak bepleit.
Daartoe is aangevoerd - kort gezegd - dat op basis van het dossier onvoldoende kan worden vastgesteld dat van de zijde van verdachte sprake is geweest van verwijtbaar gedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel van gevaarzettend rijgedrag in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De raadsman stelt zich – als verwoord in zijn pleitnota - op het standpunt dat de aanwezige concentratie lorazepam in het bloed van verdachte dusdanig laag is geweest dat deze, in samenhang met het feit dat verdachte valt onder de groep personen die gewenning kan worden toegeschreven, geen nadelige invloed meer heeft gehad op zijn rijgedrag. Het verwijt dat verdachte zich niet aan het algemene 72-uurs advies heeft gehouden, gaat hiermee ook niet op. Voor wat betreft het alcoholgehalte in het bloed van verdachte heeft de raadsman gewezen op het rapport van het NFI d.d. 8 december 2014, waaruit naar voren komt dat dit 0,00 mg/l was.
Het enkele feit dat verdachte op onverklaarbare wijze op de verkeerde weghelft is gekomen, mogelijk door een black-out of een tia, de verdachte kan het zich immers niet herinneren, is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van de artikelen 5, 6 en 8 van de Wegenverkeerswet 1994, aldus de verdediging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Feiten en omstandigheden
Uit de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden komt onder meer het volgende naar voren.
Door verbalisant [getuige 1] is in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2014 (pg. 34) gerelateerd dat hij op 9 november 2014 omstreeks 11.45 uur als bestuurder van zijn privéauto reed op de Kanaaldijk te Aarle-Rixtel, komende uit de richting Helmond en gaande in de richting Beek en Donk. In een grote bocht naar links, gezien vanaf zijn rijrichting, zag [getuige 1] uit de richting Beek en Donk een personenauto, Land Rover, enigszins slingerend naderen. Ongeveer 20 meter voordat [getuige 1] de Land Rover passeerde, zag hij dat de bestuurder van de Land Rover met zijn voertuig over de middenstreep van genoemde rijbaan reed. [getuige 1] week hierop enigszins naar rechts uit om een eventuele aanrijding te voorkomen. In het voorbij rijden zag [getuige 1] dat de betreffende bestuurder van genoemde Land Rover de hem bekende [naam verdachte] , wonende te Aarle-Rixtel, was. [getuige 1] zag dat deze [naam verdachte] enigszins naar links onderuit gezakt in zijn auto zat en verder leek het alsof [naam verdachte] zijn ogen dicht, dan wel nagenoeg dicht, had.
Die ochtend is om 11.48 uur bij de meldkamer van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost de melding binnengekomen dat er een aanrijding had plaatsgevonden op de Kanaaldijk te Aarle-Rixtel. Bij dit ongeval waren betrokken:
- een personenauto, merk Land Rover, kenteken [nummer] , bestuurd door verdachte [naam verdachte] ;
- een personenauto, merk Renault Twingo, bestuurd door [slachtoffer 1] ;
- een personenauto, merk Kia Picanto, bestuurd door [slachtoffer 2] , met als bijrijder [slachtoffer 3] .
Uit de verklaringen van de inzittenden van de Kia Picanto, te weten de getuigen [slachtoffer 2] (pg. 77 ev) en [slachtoffer 3] (pg. 79 ev) is gebleken dat een grote personenauto op hun weghelft is komen rijden en niet terugstuurde naar zijn eigen weghelft, waarna een aanrijding volgde. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij de indruk had dat de bestuurder afwezig was.
In het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse d.d. 18 december 2014 (pg. 51 ev) wordt uitgegaan van de rijrichting van de Land Rover, rijdende over de Kanaaldijk in de richting van Helmond. Het ongeval vond plaats in een bocht naar rechts op de openbare weg, de Kanaaldijk, plaatselijk gelegen buiten de bebouwde kom van Aarle-Rixtel in de gemeente Laarbeek. De botspositie van de aanrijding tussen de Land Rover en de Kia Picanto (aanrijding 1) was zichtbaar op het wegdek en was geheel gelegen op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer. Hierna liep een ongeveer 18,65 meter lang walkspoor in een nagenoeg rechte lijn door tot de plaats waar de Land Rover nagenoeg frontaal in botsing kwam met de Renault Twingo, op de weghelft van de Renault (aanrijding 2).
Als toedracht van de ongevallen is beschreven dat de bestuurder van de Land Rover (verdachte [naam verdachte] ) niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden en in een flauwe bocht naar rechts op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen. Daarbij is verdachte met de linker voorzijde van zijn voertuig tegen de linker flank van de tegemoetkomende Kia Picanto gebotst, waardoor de Kia van de weg is geraakt en in de rechterberm tot stilstand is gekomen. Vervolgens is verdachte met de linker voorzijde van zijn Land Rover tegen de linker voorzijde van de tegemoetkomende Renault Twingo gebotst, welke door het grote massaverschil tussen beide voertuigen, achteruit tegen de geleiderail werd geduwd, waarna deze linksom zijn gieras is gedraaid en vervolgens over de kop is geslagen, waarna deze op zijn dak tot stilstand is gekomen.
Alle bij het ongeval betrokken voertuigen raakten zwaar beschadigd. Ten gevolge van de aanrijding is de bestuurder van de Renault Twingo, [slachtoffer 1] , overleden.
Ten aanzien van de weg en de weersomstandigheden, alsmede de technische staat van de betrokken voertuigen is vastgesteld dat er geen omstandigheden waren die de oorzaak, de gevolgen of de toedracht van het ongeval zouden kunnen hebben beïnvloed.
Direct na het ongeval heeft de verdachte ontkend in slaap te zijn gevallen of een black-out te hebben gehad (pg. 96).
Alcohol
Kort na het ongeval, omstreeks 12.25 uur, wordt bij verdachte op straat een voorlopige alcoholtest gedaan. De verdachte blies P/A, waarna hij is aangehouden. Omstreeks 12.59 uur is van verdachte een ademanalyse afgenomen. Het resultaat van de voltooide ademanalyse bij verdachte betrof 85 ug/l.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de ochtend van 9 november 2014 om ongeveer 11.00 uur in een restaurant twee slagroomlikeurtjes bij zijn koffie heeft gedronken.
Lorazepam
Op 9 november 2014 te 14.55 uur werd van verdachte bloed afgenomen.
Het bloedalcoholgehalte van verdachte, zoals vermeld in het deskundigenrapport van het NFI d.d. 8 december 2014, bedroeg 0,00 mg/ml.
Uit het deskundigenrapport van het NFI d.d. 23 december 2014, opgemaakt door dr. K.J. Lusthof, apotheker-toxicoloog (pg. 143 ev), is gebleken dat een therapeutische concentratie van lorazepam in het bloed van verdachte is gemeten van 0,057 mg/l.
Lorazepam (merknaam Temesta) is een benzodiazepine en wordt onder andere toegepast bij kortdurende behandeling van slaapstoornissen. De effecten van benzodiazepinen zijn afhankelijk van de mate van gewenning aan benzodiazepinen. Het gebruik van benzodiazepinen kan de rijvaardigheid nadelig beïnvloeden in een mate die afhankelijk is van het soort benzodiazepinen en de mate van gewenning aan benzodiazepinen. Lorazepam is een geneesmiddel dat waarschijnlijk een ernstig nadelige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid heeft. Gebruikelijke therapeutische concentraties in serum van lorazepam variëren van ongeveer 0,02 tot 0,25 mg/l. De concentratie in bloed is voor de meeste geneesmiddelen niet gelijk aan de concentratie in serum; voor lorazepam is de omrekeningsfactor niet bekend. In het algemeen verschilt de concentratie in serum ten opzichte van de concentratie in bloed niet meer dan een factor twee.
Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de rijvaardigheid van verdachte ten tijde van de bloedafname waarschijnlijk nadelig beïnvloed was door de aangetoonde stof lorazepam.
Verklaring verdachte
Tijdens zijn insluiting op het politiebureau op 9 november 2014 omstreeks 17.10 uur is verdachte gevraagd naar zijn medische bijzonderheden. In dit kader heeft verdachte verklaard dat hij al een poos medicatie gebruikte voor het slapen gaan. Verdachte gaf aan dat hij onder meer eenmaal daags twee tabletten lorazepam 2,5mg gebruikte. Op de vraag van de verbalisant of verdachte deze medicatie de avond daarvoor voor het slapen ook had gebruikt, heeft verdachte bevestigend geantwoord (proces-verbaal van bevindingen, pg. 38).
In latere verklaringen heeft de verdachte andersluidend verklaard met betrekking tot de frequentie van het gebruik van het middel lorazepam en met betrekking tot de laatste keer dat hij het middel zou hebben genomen voorafgaand aan het ongeval.
Het hof zal de verklaring van verdachte, voor zover inhoudende dat hij in de ochtend van 9 november 2014 alcohol heeft genuttigd en dat hij ten tijde van het ongeval het medicijn lorazepam gebruikte, voor het bewijs bezigen. Voor het overige schuift het hof de verklaring van verdachte - gelet op de inconsistenties - ter zijde.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schuld aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat van verwijtbaar gedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 van de zijde van verdachte geen sprake is geweest, aangezien niet is komen vast te staan dat de concentraties in het bloed van verdachte gemeten stoffen (alcohol en lorazepam) zodanig zijn geweest dat deze van invloed zijn geweest op de rijvaardigheid van verdachte.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat verdachte ten tijde van het ongeval wel degelijk verkeerde onder invloed van een stof, te weten een therapeutische concentratie lorazepam in het bloed (0,057 mg/l), in combinatie met alcoholhoudende drank (85 ug/l), waardoor de rijvaardigheid nadelig beïnvloed kon worden.
Het hof verwijst in dit kader naar de hierboven omschreven onderzoeksresultaten van de ademanalyse en de inhoud en conclusies van het deskundigenrapport van het NFI d.d. 23 december 2014, van dr. K.J. Lusthof. In aanvulling hierop neemt het hof in aanmerking het aanvullend toxicologisch onderzoek van het NFI d.d. 29 oktober 2015 opgemaakt door R. Oosting, apotheker-toxicoloog, waarin de eerdere conclusie van het NFI van 23 december 2014 (dat de rijvaardigheid van verdachte ten tijde van de bloedafname waarschijnlijk nadelig beïnvloed was door lorazepam) wordt gehandhaafd. Voorts acht het hof van belang de verklaring van Oosting als deskundige ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 15 september 2015, inhoudende dat lorazepam en alcohol (ethanol) beiden rijvaardigheid beïnvloedende stoffen zijn, die elkaar kunnen versterken.
Vorengenoemde omstandigheden, waaruit het middelengebruik door verdachte volgt, in samenhang bezien met de verklaringen van verbalisant [getuige 1] en de getuige [slachtoffer 2] , waaruit naar voren komt dat verdachte kort voorafgaand aan het ongeval slingerend reed, onderuit gezakt zat, zijn ogen (nagenoeg) dicht had en afwezig overkwam, maakt dat het hof constateert dat verdachte ten tijde van het ongeval verkeerde in een dusdanig afwezige toestand dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte is immers op de weghelft voor het tegemoetkomend terecht gekomen en zonder enige te rechtvaardigen aanleiding of reden gedurende langere tijd aldaar blijven rijden, waardoor de aanrijdingen met de slachtoffers hebben plaatsgevonden. Dat sprake is geweest van een black-out of een tia of een andersoortig herseninfarct bij verdachte, zoals door de verdediging naar voren gebracht, is in het geheel niet gebleken. Ook van gebreken aan het wegdek dan wel technische mankementen aan de betrokken voertuigen die tot het ongeval zouden hebben kunnen leiden, is geen sprake geweest.
Roekeloosheid
Het hof overweegt op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Toetsend aan deze maatstaf, is het hof - met de verdediging en de advocaat-generaal - van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte, hoe roekeloos ook in de betekenis die in het algemeen spraakgebruik aan dat woord wordt gegeven, gelet op de feiten en omstandigheden die tot het ongeval hebben geleid, in juridische zin niet is aan te merken als de zwaarste vorm van schuld: roekeloos.
Het hof zal de verdachte derhalve partieel vrijspreken van de onder 1 ten laste gelegde roekeloosheid.
Wel acht het hof – anders dan de advocaat-generaal en de verdediging - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, onder de hiervoor genoemde omstandigheden, zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, waardoor hij in botsing is gekomen met twee personenauto’s, te weten een Kia Picanto en vervolgens een Renault Twingo, ten gevolge waarvan de bestuurder van die laatstgenoemde personenauto is overleden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Anders dan de verdediging acht het hof op basis van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen van [getuige 1] alsmede de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Hieruit volgt dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt en dat het verkeer op die weg werd gehinderd.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte bovendien gereden, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van lorazepam, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan - in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
In dit verband verwijst het hof naar de verklaring van verdachte, zoals afgelegd in eerste aanleg, inhoudende dat hij wist dat er een gele sticker op de verpakking van het middel lorazepam zat, dat dit met de rijvaardigheid te maken had en dat hij de bijsluiter van het middel had gelezen. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij wist dat je na inname van lorazepam niet moet gaan rijden.
De verweren van de verdediging worden dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 3 bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet
en
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft onder 1 bewezen verklaard dat de verdachte door zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] is gedood. Tevens acht het hof onder 2 en 3 bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de artikelen 5 en 8 Wegenverkeerswet 1994 (in eendaadse samenloop gepleegd met feit 1).
De rechtbank, die onder feit 1 een lagere gradatie van schuld bewezen had verklaard (namelijk aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend), heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een rijontzegging voor de duur van 18 maanden. Ten aanzien van de overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 is een rijontzegging voor de duur van zes maanden opgelegd.
De advocaat-generaal is uitgegaan van de bewezenverklaring van de rechtbank, maar heeft een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren gevorderd.
De raadsman heeft bepleit dat bij de op te leggen straf rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte niet onder invloed van alcohol verkeerde en er geen voorwaardelijk opzet was bij de aanwezigheid van de lorazepam in zijn bloed.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat ten gevolge van het aan de schuld van de verdachte te wijten ongeval [slachtoffer 1] is komen te overlijden, als gevolg waarvan groot leed en verlies is toegebracht aan de familie en naaste omgeving van het slachtoffer;
- de omstandigheid dat ten gevolge van de gedragingen van verdachte een aanrijding heeft plaatsgevonden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op de weg werd veroorzaakt voor de inzittenden [slachtoffer 2] en haar zwangere dochter [slachtoffer 3] .
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 maart 2018.
Daaruit blijkt dat verdachte eerder reeds meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtredingen van de Wegenverkeerswet, waarbij meermalen onder invloed van alcohol is gereden. Voorts heeft het hof bij de straftoemeting acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Het hof houdt tevens rekening met het feit dat de onder 1 en 3 bewezenverklaarde feiten in eendaadse samenloop zijn gepleegd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
In dat verband wordt overwogen dat de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, voor het veroorzaken van een verkeersongeval - ingeval ernstige schuld na gebruik van alcohol < 570 mg/l met een dodelijk slachtoffer tot gevolg - als indicatie een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een rijontzegging voor de duur van drie jaren aangeven. In beginsel geldt een dergelijke bestraffing dus als een passende reactie op een misdrijf zoals onder 1 bewezen is verklaard. Het hof is echter van oordeel dat die reactie in het onderhavige geval niet passend is, met name gelet op de omstandigheid dat verdachte in het verleden reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake het rijden onder invloed, alsmede ter zake openbare dronkenschap, hetgeen wijst op ernstige problematiek met betrekking tot middelengebruik.
Alles overziende is het hof van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Daarenboven zal de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde - mede ter bescherming van de verkeersveiligheid - voor de duur van 4 jaren en zes maanden de bevoegdheid worden ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde zal het hof aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
In hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, ziet het hof geen aanleiding om een strafmatiging toe te passen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 en 3 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. H.A.W. Vermeulen en mr. K. van der Meijde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 11 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K. van der Meijde is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.