Hof 's-Hertogenbosch, 22-12-2015, nr. HD 200.175.523, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:5344
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
22-12-2015
- Zaaknummer
HD 200.175.523_01
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:5344, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 22‑12‑2015; (Hoger beroep)
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2017:3652
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:5341
Uitspraak 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
incident tot voeging
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.175.523/01
arrest van 22 december 2015
gewezen in het incident tot voeging in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.M. Pals te Roermond,
tegen
1. [geïntimeerde 1] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. L.W.J.P.F. Einig te Eindhoven,
3. [geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.B.M. Vaessen te Cuijck,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 juli 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 22 april 2015, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch tussen appellant – [appellant] – als eiser en geïntimeerden – respectievelijk [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] (tezamen [geintimeerden c.s.] ) en [geïntimeerde 3] – als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/281489 / HAZA 14-533)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis alsmede het tussenvonnis van 24 december 2014.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding in hoger beroep;
- -
de memorie van grieven houdende incidentele vordering tot voeging ex artikel 222 Rv met producties;
- -
de incidentele antwoordconclusie van [geïntimeerde 3] ;
- -
het H16 formulier van [geintimeerden c.s.] van 24 november 2015.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.
3. De beoordeling
In het incident
3.1.
In voormelde appeldagvaarding heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover bij genoemd vonnis de vorderingen van [appellant] jegens [geintimeerden c.s.] zijn afgewezen en [appellant] in de proceskosten tegenover die beide geïntimeerden werd veroordeeld, vermeerderd met nakosten en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van zijn inleidende vorderingen, alles met veroordeling van geïntimeerden, hoofdelijk, in de kosten van beide instanties en nakosten.
3.2.
Ter rolle van 10 november 2015 heeft [appellant] onder meer een incidentele conclusie tot voeging genomen van de onderhavige zaak met de eveneens bij het hof (onder zaaknummer D 200200.174.312/01) aanhangige zaak tussen [geïntimeerde 3] als appellant en [appellant] en [geintimeerden c.s.] als geïntimeerden.
3.3.
[appellant] voert ter onderbouwing van het verzoek aan dat het geschil tussen partijen in eerste aanleg in één procedure door de rechtbank is behandeld. Volgens [appellant] zijn beide procedures sterk met elkaar verknocht en dienen beide geschillen te worden beoordeeld en beslecht op basis van hetzelfde feitencomplex. Kern van het geschil in beide appel-procedures is de vraag of [geintimeerden c.s.] de rechten en verplichtingen uit de Samenwerkingsovereenkomst, die [geïntimeerde 3] en [appellant] zijn aangegaan op 19 augustus 2005, heeft overgenomen van [geïntimeerde 3] , althans de rechten van [appellant] op respectievelijk de betalingsverplichting tegenover [appellant] ter zake van zijn bemiddelingsfee van € 500.000,-. van [geïntimeerde 3] heeft overgenomen. Partijen [geïntimeerde 3] en [geintimeerden c.s.] geven de feiten op kernpunten wezenlijk anders weer. Aldus is het gewenst om de beoordeling en vaststelling van feiten in één procedure door dezelfde rechter te laten plaatsvinden.
3.4.
Bij antwoordconclusie in het incident heeft [geïntimeerde 3] zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Bij H16 formulier hebben [geintimeerden c.s.] zich in het incident gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.5.
Gelet op het bepaalde in artikel 353 lid 1 Rv in verbinding met artikel 222 Rv kan de gevraagde voeging worden bevoelen, nu de hiervoor genoemde zaken met elkaar verknocht zijn. Bij arrest in incident van 22 december 2015 heeft het hof in de zaak met nummer 200.174.312/01 [geïntimeerde 3] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht jegens [geintimeerden c.s.] , zodat in die procedure [geïntimeerde 3] als appellant en [appellant] als geïntimeerde resteren.
3.6.
Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot de einduitspraak.
In de hoofdzaak
3.7.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
4. De beslissing
Het hof:
in het incident:
beveelt de voeging van de onderhavige zaak (zaaknummer 200.175.523/01) met de bij het hof aanhangige zaak met zaaknummer 200.174.312/01 tussen [geïntimeerde 3] als appellant en [appellant] als gedaagde;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 2 februari 2016 voor memorie van antwoord
in het incident en in de hoofdzaak:
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 december 2015.
griffier rolraadsheer