Hof Den Haag, 19-12-2017, nr. BK-17/00736
ECLI:NL:GHDHA:2017:4017
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
19-12-2017
- Zaaknummer
BK-17/00736
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2017:4017, Uitspraak, Hof Den Haag, 19‑12‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:440
- Vindplaatsen
NLF 2018/0356 met annotatie van
Uitspraak 19‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Partijen houdt in hoger beroep, net als voor de Rechtbank, het antwoord op de vraag verdeeld of belanghebbende de bevoegdheid heeft bezwaar tegen de naheffingsaanslag te maken.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00736
Uitspraak van 19 december 2017
in het geding tussen:
[X] te [Z] , belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep te Schiedam, de heffingsambtenaar,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 7 juli 2017, nr. ROT 16/8062.
Procesverloop
1.1.
Aan [Y] te [Z] is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Delft van € 89 opgelegd.
1.2.
Namens belanghebbende is bezwaar tegen de naheffingsaanslag gemaakt.
1.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven.
1.5.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 124 is geheven.
1.7.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 november 2017 in Den Haag. De heffingsambtenaar is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal gemaakt.
1.9.
De griffier heeft de gemachtigde van belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 1 november 2017 aan de gemachtigde naar [A] [B] [G] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens bij PostNL ingewonnen inlichtingen is de brief op 3 november 2017 op het hiervoor genoemde adres bezorgd.
Feiten
2.1.
Aan [Y] te [Z] , houder van de auto met het kenteken […] , is naar aanleiding van de bij een controle gedane bevinding dat niet blijkt dat de voor het op 25 juni 2016 rond 22.06 uur parkeren van de auto aan de [C] in [D] verschuldigde parkeerbelasting is betaald, de onderwerpelijke naheffingsaanslag van € 89 (belasting: € 29 + kosten: € 60) opgelegd. Het aan hem toegezonden Duplicaat Naheffingsaanslag Parkeerbelasting is gedagtekend 14 juli 2016.
2.2.
Bij brief van 8 augustus 2016, bij de heffingsambtenaar binnengekomen op 10 augustus 2016, geeft [E] van het bureau [F] te [G] te kennen namens [X] te [Z] (belanghebbende) bezwaar tegen de naheffingsaanslag te maken.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar wegens het ontbreken van een juiste machtiging niet-ontvankelijk verklaard.
De Rechtbank
3. De Rechtbank heeft overwogen:
"1. Aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar heeft [de heffingsambtenaar] ten grondslag gelegd dat [belanghebbende] de gevraagde machtiging niet (binnen de gestelde termijn) heeft overgelegd.
2. [ Belanghebbende] voert aan dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van een machtiging van [Y] . Het bezwaar (en beroep) is ingesteld door [belanghebbende] omdat zij als bestuurder het voertuig heeft geparkeerd. De beroepsgrond faalt.
2.1.
Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - voor zover van belang - kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Op grond van artikel 2:1, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting is opgelegd aan [Y] (de kentekenhouder), dat tegen die aanslag door de gemachtigde namens [belanghebbende] bezwaar is gemaakt, dat [de heffingsambtenaar] bij brief van 7 september 2016 (na de constatering dat de naheffingsaanslag aan [Y] is opgelegd) aan de gemachtigde heeft verzocht om een machtiging waaruit blijkt dat hij (de gemachtigde) bevoegd is om namens [Y] op te treden, dat [de heffingsambtenaar] bij brief van 5 oktober 2016 daar nogmaals om heeft verzocht onder mededeling dat bij gebreke daarvan het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard en dat [de heffingsambtenaar] de gevraagde machtiging niet binnen de gestelde termijnen heeft ontvangen.
2.3.
In het bezwaarschrift heeft de gemachtigde zonder verdere toelichting gesteld dat [belanghebbende] zich tot hem heeft gewend in verband met een aan hem/haar opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. De naheffingsaanslag is echter opgelegd aan [Y] . Het lag op de weg van [belanghebbende] om in het bezwaarschrift of op enig later moment in bezwaar toe te lichten waarom zij bevoegd was bezwaar te maken. Zij was daartoe ook in de gelegenheid, bijvoorbeeld na(ar aanleiding van) de brieven van [de heffingsambtenaar] van 7 september 2016 en 5 oktober 2016. Zonder deze toelichting kon [de heffingsambtenaar] niet vaststellen waarom [belanghebbende] gerechtigd was haar bezwaar te maken. [De heffingsambtenaar] heeft terecht [Y] om een machtiging gevraagd. De pas in beroep naar voren gebrachte - en door [de heffingsambtenaar] betwiste - stelling dat [belanghebbende] als bestuurder het voertuig heeft geparkeerd kan niet leiden tot het oordeel dat zij bevoegd was om bezwaar te maken tegen de aan [Y] opgelegde naheffingsaanslag. Uit niets blijkt dat [belanghebbende] als bestuurder heeft geparkeerd.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)"
Geschil en standpunten
4.1.
Partijen houdt in hoger beroep, net als voor de Rechtbank, het antwoord op de vraag verdeeld of belanghebbende de bevoegdheid heeft bezwaar tegen de naheffingsaanslag te maken, welke vraag belanghebbende bevestigend en de heffingsambtenaar ontkennend beantwoordt.
4.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Beoordeling
5.1.
Gelet op de beschikbare gegevens heeft de Rechtbank naar 's Hofs oordeel terecht en op goede gronden geoordeeld dat het gelijk aan de zijde van de heffingsambtenaar is. Belanghebbende heeft, tegenover de formele en inhoudelijke uiteenzettingen in de verweerschriften, geen feiten of omstandigheden en evenmin valabele argumenten aangevoerd, ook niet in hoger beroep, die de conclusie rechtvaardigen dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Het Hof neemt vooral in aanmerking dat uit de gedingstukken weliswaar naar voren komt dat belanghebbende en [Y] kennelijk op hetzelfde adres wonen, maar dat uit de gedingstukken verder geen enkel bewijs is te putten voor de eerst in beroep aangevoerde stelling dat het belanghebbende is geweest die de auto op 25 juni 2016 rond 22.06 uur op de bewuste locatie heeft geparkeerd.
5.2.
Dat voert het Hof tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.
Proceskosten
6. Het Hof heeft geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door U.E. Tromp, H.A.J. Kroon en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 19 december 2017 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.