Einde inhoudsopgave
Smartengeld 1998/8.4.1
8.4.1 Eigen schuld
prof. mr. S.D. Lindenbergh, datum 21-06-1998
- Datum
21-06-1998
- Auteur
prof. mr. S.D. Lindenbergh
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In deze zin VRS 1997, nr. 3, 5, 10, 15, 22, 30, 59, 67, 82, 85, 99, 104, 115, 117, 124, 140, 176, 181, 194, 221, 230, 273, 279, 298, 299, 303, 315, 320, 366, 367, 382, 416,444, 562, 591 en 657. In het Duitse recht is door het BGH (VersR 1969, 711, bevestigd in BGH 21 april 1970, VersR 1970, 624) besloten het eigen schuld-oordeel te doen opgaan in het billijkheidsoordeel ('weil es ein 'volles' oder 'an sich angemessenes' Schmerzensgeld nicht gibt'). Niettemin wordt in de (lagere) rechtspraak veelal gekozen voor vaststelling van het smartengeld met afzonderlijke aftrek wegens eigen schuld. Zie Deutsch 1993, p. 234 en Hacks, Ring & Böhm 1997, p. 17.
Vgl. HR 31 mei 1985, N] 1986, 690 m.nt. CJHB; VR 1986, 56 m.nt. VWvC (Boon/Prengcr), waarin gedragingen van de ouder niet als 'eigen schuld' aan het kind werden toegerekend en de Hoge Raad overwoog dat daaraan niet afdoet de stelling dat 'de door de gelaedeerde ingestelde vordering (mede) strekt tot verkrijging van smartegeld'.
Hooguit komt hier wederom de vraag op in welk verband (6:106 of 6:101) de mate van schuld ('uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten') van de laedens een rol dient te spelen. Mijn voorkeur om in het kader van de begroting van de schade op die factor niet zozeer de nadruk te leggen, brengt mee dat hij hier 'gewoon' kan worden meegewogen.
Men denke bijv. aan plastische chirurgie i.v.m. littekens.
Zie voor een geval waarin weigering zich onder psychiatrische behandeling te stellen leidde tot een vermindering van de vergoeding Marcrofl v. Scruttons Ltd [1954] 1 Lloyd's Rep. 395.
Zie over de kosten van schadebeperking hiervoor § 3.4.4.4.
Zie art. 6:107 lid 2 en 6:108 lid 3.
Wanneer de schade mede een gevolg is van een aan de benadeelde toe te rekenen omstandigheid, kan dat aanleiding zijn om de vergoedingsplicht krachtens artikel 6:101 wegens 'eigen schuld' te reduceren. Ook hier is het wenselijk de eigen schuld-vraag los te zien van de vaststelling van het smartengeld 'naar billijkheid'. Dat is ook gebruikelijk in de rechtspraak in Nederland.1
Evenals bij de eerder besproken leerstukken rijst hier de vraag of het feit dat het gaat om immateriële schade aanleiding geeft voor bijzonderheden. Ik meen dat dat niet het geval is. Met betrekking tot het eigen schuld-leerstuk is er mijns inziens geen aanleiding tot differentiatie tussen vermogensschade en ander nadeel, omdat het bij de 'schadeverdeling' in het kader van artikel 6:101 niet zozeer gaat om de aard van de schade(elementen), maar vooral om de oorza(a)k(en) van de (totale) schade.2 Ook de billijkheidscorrectie biedt mijns inziens geen relevante aanknopingspunten voor differentiatie op dit punt.3
Met betrekking tot de verplichting van de benadeelde tot beperking van zijn schade kan worden gedacht aan de vraag onder welke omstandigheden de benadeelde in redelijkheid gehouden is een bepaalde operatie4 te ondergaan of een therapie te volgen ter beperking van immateriële schade.5 Ik zie evenwel niet in hoeverre de redelijkheid hier tot een andere uitkomst zal leiden dan wanneer het gaat om de beperking van vermogensschade,6 zodat ook in dit opzicht geen bijzondere betekenis toekomt aan het feit dat het gaat om immateriële schade.
Met betrekking tot de vergoeding van affectieschade speelt de 'eigen schuld' van de 'primair gelaedeerde' in zoverre een rol, dat deze aan de naaste of nabestaande zal kunnen worden tegengeworpen. Mijn voorkeur voor vormgeving van het recht op vergoeding van affectieschade in 'derdenbepalingen' als artikel 6:107 en 6:108 brengt mee dat hier de gebruikelijke verweermid-delenregels kunnen worden gehanteerd.7