Rb. Den Haag, 29-09-2016, nr. C/09/511187 / FA RK 16-3767
ECLI:NL:RBDHA:2016:11792
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
29-09-2016
- Zaaknummer
C/09/511187 / FA RK 16-3767
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:11792, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 29‑09‑2016; (Beschikking)
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑09‑2016
Inhoudsindicatie
Scheiding
Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
7x
Rekestnummer: FA RK 15-9631 (echtscheiding) FA RK 16-3767 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/501632 (echtscheiding) / C/09/511187 (verdeling)
Datum beschikking: 29 september 2016
Scheiding
Beschikking op het op 11 december 2015 ingekomen, op 4 mei 2016 aangevulde en op
4 augustus 2016 gewijzigde verzoek van:
[verzoekster]
de vrouw,
wonende te [woonplaats]
advocaat: mr. L. Berghuis-Knijff te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[verweerder] ,
de man,
wonende te [woonplaats] , Canada,
advocaat: mr. E.M. Kostense te ‘s-Gravenhage.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- een kopie van het door partijen ondertekende ouderschapsplan;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- een brief d.d. 4 mei 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het aanvullend verzoekschrift van de vrouw;
- het verweer tegen het aanvullend verzoek tevens zelfstandig verzoek tot nakoming overeenkomst d.d. 28 november 2015 inzake de vermogensrechtelijke afwikkeling;
- een brief d.d. 4 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw, waarbij een gewijzigd verzoek;
- de brief d.d. 5 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- de brief d.d. 5 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief d.d. 8 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de man.
De minderjarige [minderjarige] heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt.
Op 16 augustus 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun advocaten. Van beide zijden zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
Het verzoek zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding (A.), met nevenvoorzieningen tot:
B. - vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de (minderjarige) kinderen van partijen bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals beschreven in het ouderschapsplan;
C. vaststelling van kinderalimentatie van € 1.250,00 per maand ten behoeve van [jongmeerderjarige] en van € 2.103,00 per maand ten behoeve van [minderjarige] , bij vooruitbetaling te voldoen;
D. vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
€ 13.142,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling primair:
E. bepaling dat de man aan de vrouw een overzicht dient te verstrekken van de per 24 augustus 2014 aanwezige banksaldi op de rekeningen bij ABN-AMRO met nummer [nummer] , bij de ING-Bank met nummer [nummer] (de betaalrekening en de spaarrekening), en bij de Royal Bank of Canada met nummer [nummer] en alle overige bankrekeningen op zijn naam op datum peildatum en te bepalen dat de man ter zake de verrekenplicht op grond van de huwelijksvoorwaarden van partijen aan de vrouw dient te voldoen een bedrag gelijk aan de helft van de saldi per peildatum (24 augustus 2014 of een andere datum die de rechtbank juist acht), alsmede welk bedrag de man uit hoofde van voornoemde verrekenplicht verschuldigd is en voorts hem te veroordelen tot betaling van dat door de rechtbank vast te stellen bedrag binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken, althans vanaf een door de rechtbank vast te stellen datum, tot aan de dag waarop de betaling heeft plaatsgevonden;
F. bepaling dat de man aan de vrouw dient te verstrekken een overzicht van de per 24 augustus 2014 aanwezige banksaldi op de betaal- en spaarrekening bij de Royal Bank of Canada met nummer 06722-5108006 alsmede de bij de per peildatum aanwezige saldi behorende rentebijschrijvingen in de periode augustus 2014 tot de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking, en te bepalen dat de man ter zake de verrekenplicht op grond van de huwelijksvoorwaarden van partijen aan de vrouw dient te voldoen een bedrag gelijk aan de helft van de saldi per peildatum (24 augustus 2014 of een andere datum die de rechtbank juist acht), alsmede welk bedrag de man uit hoofde van voornoemde verrekenplicht verschuldigd is en voorts hem te veroordelen tot betaling van dat door de rechtbank vast te stellen bedrag binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken, althans vanaf een door de rechtbank vast te stellen datum, tot aan de dag waarop de betaling heeft plaatsgevonden;
G. bepaling dat de man ter zake de verrekenplicht op grond van de huwelijksvoorwaarden van partijen aan de vrouw de helft van de waarde van de levensverzekeringen van de man bij Nationale Nederlanden dient te voldoen, namelijk een bedrag van € 1.429,00 netto, en hem te veroordelen tot betaling van dat door de rechtbank vast te stellen bedrag binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken, althans vanaf een door de rechtbank vast te stellen datum, tot aan de dag waarop de betaling heeft plaatsgevonden;
H. bepaling dat de man aan de vrouw dient te verstrekken een berekening van de waarde van [Corperation] (hierna: de Corporation) per 24 augustus 2014 met onderbouwende stukken waaronder in ieder geval de afschriften van alle bankrekeningen op naam van de Corporation over 2014 en te bepalen dat de man ter zake van de verrekenplicht op grond van de huwelijksvoorwaarden van partijen aan de vrouw dient te voldoen een bedrag gelijk aan een kwart van de waarde per peildatum (24 augustus 2014 of een andere datum die de rechtbank juist acht) minus een AB claim van 15% en rekening houdende met het door de vrouw aan de Corporation terug te betalen bedrag van 8.485,00 CAD ter zake de auto, alsmede welk bedrag de man uit hoofde van voornoemde verrekenplicht aan de vrouw verschuldigd is en voorts hem te veroordelen tot betaling van dat door de rechtbank vast te stellen bedrag binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken, althans vanaf een door de rechtbank vast te stellen datum, tot aan de dag waarop de betaling heeft plaatsgevonden;
I. bepaling dat de man aan de vrouw uit hoofde van de verrekening/verdeling van de inboedel dient te betalen een bedrag van € 10.134,00 en hem te veroordelen tot betaling van dat bedrag binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken, althans vanaf een door de rechtbank vast te stellen datum, tot aan de dag waarop de betaling heeft plaatsgevonden;
J. bepaling dat de man aan de vrouw ter zake de verrekenplicht op grond van de huwelijksvoorwaarden van partijen aan de vrouw de helft van het verschil tussen de aan hem en de aan de vrouw ten bate gekomen teruggaven inkomstenbelasting over de huwelijkse jaren dient te voldoen, namelijk € 2.277,00 en hem te veroordelen tot betaling van dat bedrag binnen veertien dagen na betekening van de te wijzen beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag dat de hiervoor omschreven betalingstermijn is verstreken, althans vanaf een door de rechtbank vast te stellen datum, tot aan de dag waarop de betaling heeft plaatsgevonden;
ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling subsidiair, voor het geval de rechtbank het standpunt van de man volgt dat er tussen partijen op 28 november 2015 een overeenkomst over de vermogensrechtelijke afwikkeling is gesloten:
K. de overeenkomst tussen partijen d.d. 28 november 2015 te vernietigen op grond van primair, wederzijdse dwaling (artikel 6:228 lid 1 sub c BW), dan wel, subsidiair, dwaling door de vrouw (artikel 6:228 lid 1 sub a dan wel b BW), en te bepalen overeenkomstig de onder E tot en met J vermelde verzoeken die hier als herhaald en ingelast moeten worden gelezen;
ten aanzien van de verrekening van huishoudkosten
L. te bepalen dat de man een bedrag ad € 34.205,00 aan de vrouw verschuldigd is uit hoofde van hetgeen de vrouw te veel heeft voldaan en zal voldoen aan de kosten van de huishouding in geval als peildatum voor de verrekening 24 augustus 2014 wordt aangehouden en een bedrag van € 43.135,00 in geval als peildatum voor de verrekening 23 februari 2014 wordt aangehouden,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert – onder referte ten aanzien van de verzochte echtscheiding, de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken – verweer tegen de verzochte kinder- en partneralimentatie en tegen de verzoeken als vermeld onder E. tot en met L, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken met
- bepaling van de door de man te betalen partneralimentatie tot uiterlijk 1 juli 2019, althans voor een zodanige periode als de rechtbank juist acht, subsidiair bepaling dat op de vrouw een inspanningsverplichting rust om voor 1 juli 2017 volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien bij gebreke waarvan de alimentatie met ingang van 1 juli 2019 op nihil wordt gesteld;
- bepaling van het bedrag dat ieder der partijen aan de ander per saldo verschuldigd is krachtens de afrekening van de tussen partijen geldende huwelijksvoorwaarden volgens een door de man in te dienen voorstel indien partijen er niet in slagen om de door hun bereikte overeenstemming in een echtscheidingsconvenant vast te leggen.
Voorts heeft de man zelfstandig primair verzocht te bepalen dat de vrouw de tussen partijen gesloten overeenkomst d.d. 28 november 2015 over de vermogensrechtelijke afwikkeling dient na te komen hetgeen inhoudt dat, tegen finale kwijting, de man aan de vrouw dient te betalen een bedrag van:
€ 780,00 wegens verdeling van het vermogen in Nederland (inclusief auto, saldi bankrekeningen, inboedel, polissen en verrekenposten);
87.976 CAD wegens verdeling van de bankrekeningen in Canada;
160.000 CAD bruto minus de verplichte inhouding van 25% wegens overdracht van alle aandelen van de Corporation aan de man zoals onder punt 3 en 4 ad H van het zelfstandig verzoekschrift is vermeld, zodat de vrouw toekomt een bedrag van 120.000 CAD;
waarbij de (latente) fiscale schulden tot augustus 2014 door partijen worden gedeeld ieder voor de helft;
met pensioenverevening volgens de standaardmethode van de Wet Pensioenverevening bij Scheiding.
Subsidiair bij wege van verweer verzoekt de man:
1. primair: de verzoeken van de vrouw onder E tot en met J af te wijzen;
subsidiair als algemene peildatum voor de verrekening van de huwelijkse voorwaarden te bepalen op 23 februari 2014 en meer subsidiair de peildatum vast te stellen op 24 augustus 2014 onder de voorwaarde dat beide partijen alle bankafschriften van de periode 23 februari 2014 tot 1 oktober 2014 in het geding brengen en voorts te bepalen welk bedrag ieder der partijen aan de ander verschuldigd is uit hoofde van de verrekening van de huwelijkse voorwaarden, waarbij de rechtbank rekening zal houden met het privé vermogen van ieder der partijen dat niet tot het te verrekenen vermogen behoort en een nader te bepalen billijkheidscorrectie ten gunste van de man toepast onder afwijzing van de verzoeken als genoemd onder E tot en met J van het aanvullend verzoekschrift.
De vrouw voert verweer tegen hetgeen de man zelfstandig heeft verzocht, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
- Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
- Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaats] .
- Zij zijn de ouders van:
de inmiddels meerderjarig geworden:
- [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [jongmeerderjarige] ),
en het thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , China (hierna: [minderjarige] ).
- [jongmeerderjarige] en [minderjarige] verblijven bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende een algehele uitsluiting van gemeenschap van goederen met een jaarlijks verrekenbeding.
- De rechtbank Rotterdam heeft op 20 oktober 2015 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover thans van belang inhoudende toevertrouwing van de beide kinderen van partijen aan de vrouw, een door de man per 1 juli 2015 te betalen kinderalimentatie van € 725,00 per maand per kind vermeerderd met de schoolkosten van [minderjarige] en een door de man per 1 juli 2015 te betalen partneralimentatie van € 5.000,00 bruto per maand.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank beslist aldus.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot vaststelling van hun hoofdverblijfplaats en het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
Nu [jongmeerderjarige] inmiddels meerderjarig is, beoordeelt de rechtbank de verzoeken uitsluitend ten aanzien van [minderjarige] . De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] als op de wet gegrond en niet weersproken toewijzen.
Nu de vrouw heeft verzocht een zorgregeling vast te stellen als onder artikel 3 van het door partijen ondertekende ouderschapsplan is beschreven en de man zich aan het oordeel van de rechtbank heeft gerefereerd, zal de rechtbank aldus beslissen en dat deel van het ouderschapsplan aan deze beschikking hechten.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
[jongmeerderjarige]
Nu [jongmeerderjarige] op 25 mei 2016 achttien jaar is geworden en hij niet zelfstandig om vaststelling van een bijdrage heeft verzocht, noch de vrouw heeft gemachtigd namens hem een dergelijk verzoek in te dienen, kan de rechtbank niet beslissen op het verzoek van de vrouw met betrekking tot [jongmeerderjarige] . Het verzoek van de vrouw zal derhalve worden afgewezen.
De rechtbank merkt op dat de man ter terechtzitting heeft verklaard dat hij, na overleg daarover met [jongmeerderjarige] , gedurende het schooljaar 2016/2017 aan de vrouw een bedrag overmaakt ten behoeve van [jongmeerderjarige] van € 725,00 per maand en dit zal voortzetten zolang [jongmeerderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw. Met [jongmeerderjarige] heeft de man voorts afspraken gemaakt over extra kosten die de man rechtstreeks aan [jongmeerderjarige] zal betalen. De rechtbank gaat er van uit dat de man het voorgaande gestand doet.
[minderjarige]
De vrouw heeft gesteld dat [minderjarige] een hogere behoefte heeft dan het tabelbedrag van € 712,50 in verband met de schoolkosten en de kosten van haar hobby’s. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt een behoeftelijst van [minderjarige] overgelegd. Op grond daarvan heeft zij gesteld dat de behoefte van [minderjarige] € 2.784,00 per maand bedraagt en dat de man daarin met een bedrag van € 2.103,00 dient bij te dragen.
De man heeft verzocht te bepalen dat hij een bedrag van € 2.225,00 per maand (€ 725,00 zoals bij voorlopige voorziening is bepaald bij de beschikking van 20 oktober 2015 van de rechtbank Rotterdam, vermeerderd met € 1.500,00 in verband met de schoolkosten van [minderjarige] ) aan de vrouw dient te voldoen, waarbij geen rekening wordt gehouden met een zorgkorting.
Nu de man in ruimere mate wil bijdragen dan door de vrouw is verzocht, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de man kan worden toegewezen. Daarbij acht de rechtbank het niet van belang vast te stellen uit welke componenten het bedrag dat de man voldoet is opgebouwd en evenmin wat de exacte behoefte van [minderjarige] is.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de kinderalimentatie voor [minderjarige] , die de man aan de vrouw dient te voldoen, bepalen op € 2.225,- per maand.
Partneralimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vrouw in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het alimentatieverzoek.
Op het verzoek tot alimentatie voor de vrouw zal de rechtbank, op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Behoefte van de vrouw
Ter onderbouwing van haar behoefte heeft de vrouw een behoeftelijst in het geding gebracht (productie 12 bij haar verzoekschrift). Volgens deze lijst bedraagt haar behoefte € 11.404,00 netto per maand. De man heeft de juistheid van deze behoeftelijst betwist en gesteld dat diverse posten door de vrouw te hoog zijn gesteld. De man erkent evenwel de behoefte van de vrouw van € 6.296,00 netto per maand, zoals berekend bij het nemen van de beslissing d.d. 20 oktober 2015 in de procedure tot het treffen van voorlopige voorzieningen.
De rechtbank stelt voorop dat -volgens vaste rechtspraak- bij de vaststelling van de behoefte van een onderhoudsgerechtigde rekening moet worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van de inkomsten en uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarnaast moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij concrete gegevens betreffende reële of te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de behoefte van de vrouw aan de hand van de overgelegde behoeftelijst beoordelen.
Housing
De vrouw huurt thans een woning waarvan de huurprijs € 2.000,00 per maand bedraagt. De vrouw heeft de wens een woning te kopen. De man heeft gesteld dat het reëel zou zijn om, gelet op hetgeen de vrouw kan dragen, met een woonlast van € 1.500,00 rekening te houden. Overigens heeft de man gesteld dat de aankoop van een woning in Nederland waarop een hypotheek van circa € 700.000,00 wordt afgesloten, een maandelijkse last van circa € 2.000,00 netto met zich brengt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een totale netto woonlast (inclusief eigenaarslasten en gebruikerslasten) van in totaal € 2.000,00 netto per maand redelijk.
Utilities
Het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 401,00 per maand is naar het oordeel van de rechtbank door de man onvoldoende betwist. De rechtbank gaat derhalve uit van het door de vrouw opgevoerde bedrag.
Household
Het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 1.111,00 is naar het oordeel van de rechtbank door de man onvoldoende betwist. De rechtbank gaat derhalve uit van het door de vrouw opgevoerde bedrag.
Transportation
De vrouw heeft een bedrag van € 969,00 per maand opgevoerd. De man heeft dit bedrag betwist. De vrouw heeft het door haar opgevoerde bedrag niet nader onderbouwd. De rechtbank acht het redelijk om met een bedrag van € 500,00 per maand rekening te houden.
Health
Het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 222,00 is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betwist. De rechtbank gaat derhalve uit van het door de vrouw opgevoerde bedrag.
Personal
De vrouw heeft een bedrag van € 1.403,00 per maand opgevoerd. De man heeft dit bedrag betwist daarbij stellend dat deze kosten het bedrag van € 795,00 niet overstijgen.
De rechtbank acht het redelijk om met een bedrag van € 800,00 per maand rekening te houden.
Other expenses
De man heeft het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 3.843,00 per maand gemotiveerd betwist. De rechtbank volgt het standpunt van de man met betrekking tot de pensioenvoorziening en sparen en de matiging van de kosten van vakanties, huishoudelijke hulp en sportactiviteiten. De rechtbank acht daarnaast de door de vrouw opgevoerde post voor security onvoldoende onderbouwd en zal daarmee geen rekening houden. De rechtbank acht het redelijk om in dit geval rekening te houden met een bedrag van € 1.900,00.
Gelet op het voorgaande kan de totale behoefte van de vrouw worden gesteld op € 6.934,00 per maand.
Behoeftigheid
Vervolgens moet worden beoordeeld in hoeverre de vrouw in staat is, althans in staat moet worden geacht, om nu en in de (nabije) toekomst in deze behoefte te voorzien.
De vrouw heeft salarisspecificaties over de maanden mei, juni en juli 2016 overgelegd (productie 57) waaruit een netto maandinkomen van € 3.299,91 per maand blijkt. Vermeerderd met de 13e maand en 5% vakantiegeld, berekent de rechtbank het netto inkomen van de vrouw derhalve thans op € 3.753,64 (afgerond € 3.754,00) per maand.
Waar de vrouw heeft gesteld dat zij van haar inkomen nog bijdraagt in de kosten van de kinderen acht de rechtbank dit door de vrouw niet, dan wel in onvoldoende mate, aangetoond. De rechtbank gaat dan ook aan die stelling voorbij.
Gelet op het voorgaande bedraagt de behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man thans € 6.934,00 netto, minus € 3.754,00, derhalve circa € 3.180,00 netto, zijnde circa
€ 4.875,00 bruto per maand.
De man heeft geen draagkrachtverweer gevoerd. Hij heeft gesteld dat hij op grond van zijn inkomen en draagkracht in staat en bereid is om met een bedrag van € 4.800,00 bruto per maand bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man in staat moet worden geacht in de aanvullende behoefte van de vrouw te voorzien. De rechtbank zal de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van de datum van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand vaststellen op € 4.875,00 bruto per maand.
Limitering
De man heeft verzocht de duur van zijn onderhoudsplicht jegens de vrouw te beperken tot uiterlijk 1 juli 2019. Volgens de man kan de vrouw, gelet op de leeftijd van de kinderen van partijen, de door de vrouw genoten opleiding, haar curriculum vitae en haar netwerk binnen de gezondheidszorg, binnen een aantal jaren volledig in haar eigen levensonderhoud voorzien. Daarnaast zal de vrouw, aldus de man, na afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden over een aanzienlijk vermogen beschikken.
De vrouw heeft verzocht dit verzoek af te wijzen. Zij stelt dat zij omwille van de carrière van de man naar Canada is verhuisd. Ten gevolge daarvan heeft zij een breuk in haar loopbaan, een pensioenbreuk en zal zij worden gekort op haar AOW-uitkering. Zij beroept zich voorts op de duur van het huwelijk en de zorg die zij heeft (gehad) voor de kinderen.
Uit het echtscheidingsverzoek dat de vrouw in Canada heeft ingediend, gedateerd 5 mei 2014, blijkt dat de vrouw haar verdiencapaciteit na terugkeer in Nederland heeft ingeschat op minimaal € 90.000,00 bruto per jaar. Voorafgaand aan haar vertrek naar Canada heeft de vrouw in Nederland functies in de zorg vervuld op directieniveau. Na terugkeer in Nederland heeft zij een baan op een lager niveau geaccepteerd om zeker te zijn van een inkomen. De vrouw heeft gesteld dat zij de afgelopen twee jaar heeft getracht een functie te verwerven op het niveau voorafgaand aan het vertrek naar Canada. Zij is daar tot op heden niet in geslaagd en wijt dit onder meer aan haar leeftijd. De rechtbank overweegt dat de vrouw slechts anderhalf jaar buiten Nederland heeft gewoond en twee jaar geleden naar Nederland is teruggekeerd. De rechtbank is van oordeel dat daarmee niet een zodanige breuk in haar carrière is ontstaan dat zij om die reden niet meer in staat kan worden geacht op termijn een functie op haar oude niveau te verwerven. De rechtbank acht de leeftijd van de vrouw hiertoe evenmin een belemmering. Dat zij er tot op heden niet in is geslaagd, maakt dat niet anders. Gelet op de functies die zij ambieert, haar curriculum vitae en haar netwerk binnen de zorg is de rechtbank van oordeel dat de vrouw in staat moet worden geacht om binnen enkele jaren een inkomen te genereren van € 90.000,00 tot € 100.000,00 bruto per jaar en daarmee in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het, in afwijking van het bepaalde in artikel 1:157 lid 4 BW, redelijk en billijk wanneer de man bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de vrouw voor een periode van vijf jaar na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank zal aldus beslissen.
Afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden.
Niet gebleken is dat de echtgenoten vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen.
Krachtens artikel 4, tweede lid, onder 1, van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van
14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten, nu Nederland de in artikel 5 van genoemd verdrag bedoelde verklaring heeft afgelegd en de werking daarvan niet door het tweede lid van dat artikel is uitgesloten.
Huwelijkse voorwaarden
Partijen hebben op [datum] ten overstaan van mr. J. van Keulen, notaris, huwelijkse voorwaarden gesloten. Volgens artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden is sprake van een uitsluiting van elke huwelijksgoederengemeenschap. Artikel 2 beschrijft de kosten van de huishouding en bepaalt dat deze kosten ten laste van de echtgenoten komen naar evenredigheid van hun inkomens in het kalenderjaar waarin die kosten zijn gemaakt. Het recht op verrekening vervalt één jaar na het kalenderjaar waarin de kosten zijn gemaakt.
Verrekenbeding
Artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden behelst -kort weergegeven- een jaarlijks verrekenbeding. Artikel 5 onder 5 vermeldt het moment dat de verplichting tot bijeenvoeging en verdeling vervalt. Artikel 6 behelst een finaal verrekenbeding in geval van echtscheiding. In dat geval wordt afgerekend alsof tussen de echtgenoten algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan.
Overeenkomst van partijen
De man heeft gesteld dat partijen op zaterdag 28 november 2015 in goed overleg gezamenlijk de wijze van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen en dat die overeenstemming is opgenomen in het door de vrouw opgemaakte concept echtscheidingsconvenant (productie 6 van de zijde van de man). De man heeft aangevoerd dat in de onderhandelingen tussen partijen voorafgaand aan het concept-convenant (abusievelijk gedateerd op [datum] is, waarvoor gelezen dient te worden [datum] ), alle relevante feiten en omstandigheden aan de orde zijn gekomen en dat derhalve sprake is van een gave en volledige overeenkomst tussen partijen. Hij wenst dan ook nakoming van die overeenkomst.
De vrouw betwist het voorgaande. Volgens de vrouw is geen sprake van een overeenstemming tussen partijen welke zij zou moeten nakomen. Zij stelt daarom dat thans uitvoering dient te worden gegeven aan het verrekenbeding, zoals dat is opgenomen in de akte van huwelijkse voorwaarden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 6:213, eerste lid, van het BW is een overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer andere een verbintenis aangaan. Tenzij uitdrukkelijk wettelijk anders is bepaald, is het sluiten van een overeenkomst vormvrij.
Ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden van partijen en de -door de man gestelde en door de vrouw betwiste- tussen partijen gesloten overeenkomst is geen vormvoorschrift in de wet opgenomen.
Inhoudelijke beoordeling
Ter staving van zijn stelling dat tussen partijen een gave en volledige overeenkomst is gesloten welke dient te worden nagekomen verwijst de man naar zijn productie 5, zijnde een e-mail bericht d.d. 29 november 2015 van de man aan de vrouw, met de volgende inhoud:
“Best [vrouw] ,
Wij zijn afgelopen zaterdag overeengekomen dat de verdeling van ons vermogen als volgt wordt afgehandeld zoals eerder besproken en gedeeltelijk verwoord in jouw voorstel van 22 mei:
- Corporation heeft een waarde van 320.000 CAD waarbij wij beiden $ 160.000 CAD bruto krijgen. [vrouw] is verantwoordelijk voor de belasting claim welke zal volgen als het geld uit de corporation wordt gehaald. Alle corporation aandelen van [vrouw] en de kinderen worden overgeheveld naar [man] .
- Verdeling van de vermogens in NL: de vermogens op de en/of rekeningen zijn zomer 2014 bij helfte gesplitst, waarbij [man] en [vrouw] elk € 28803 hebben ontvangen. Hierbij heeft [man] van het gezamenlijk vermogen € 12283 (restant op zijn priverekening na exclusie van privegeld) + 28803 = € 41086 ontvangen. Hierbij heeft [vrouw] van het gezamenlijk vermogen € 12860 (restant op haar priverekening na exclusie van privegeld) + € 28803 = 41663 ontvangen. [man] moet [vrouw] dus nog € 780 betalen.
-Verdeling van de vermogens in CA: van het en/of vermogen hebben [man] en [vrouw] in de zomer van 2014 elk CAD $ 100,000 ontvangen. Aan [man] komt nog $ 255,305 - $ 25,600 (bedrag van [man] zijn prive CA rekening) - $ 100,000 (al eerder van de CA en/of rekening ontvangen) = $ 129,705 toe van de CA en/of rekening. Aan [vrouw] komt nog $ 255,305 - $ 67,329 (bedrag van [vrouw] haar prive CA rekening) - $ 100,000 (al eerder van de CA en/of rekening ontvangen) = $ 87,976 toe van de CA en/of rekening. [vrouw] ontvangt dus nog $ 87,976 van de CA en/of rekening plus de helft van eventuele rente op deze rekening.
- Een latente claim van de fiscus voor [man] of [vrouw] van voor de peildatum (augustus 2014) wordt over beide partijen verdeeld. ( [vrouw] overlegd hierover nog met haar advocaat).
Het ouderdomspensioen zal worden verevend volgens de gebruikelijke methode.
Graag je eventuele revisies. Ik ben erg blij dat we dit stukje hebben kunnen afsluiten en hoop van harte dat we ook voor de partner- en kinderalimentatie tot een overeenstemming zonder dat er geprocedeerd hoeft te worden.
Allerbeste groet,
[man] ”
Voorts verwijst de man naar de door hem overgelegde producties 35 en 36.
Productie 35 is een mailbericht d.d. 3 december 2015 van de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man. Hieruit blijkt het volgende:
- partijen hebben elkaar het weekend voorafgaand aan 3 december 2015 gesproken;
- over de vermogensrechtelijke afwikkeling zijn partijen het alsnog eens geworden;
- de man heeft voormelde e-mail toegestuurd waarin de afspraken zijn weergegeven, welke afspraken in de lijn zijn met de in het convenant opgenomen afspraken;
- de vrouw krijgt 160.000 CAD en zij gaat er mee akkoord wanneer de “AB-claim” voor het deel van de vrouw voor haar rekening komt, nu in de bepaling van dat bedrag geen rekening is gehouden met die belastingdruk, onder voorbehoud dat het wel om een dergelijk percentage gaat;
- partijen zullen er samen alles aan doen om de fiscale claim zo laag mogelijk te laten zijn, zulks zonder nadelige gevolgen voor de man; de vrouw wil dat in het convenant wordt opgenomen dat de man daaraan meewerkt;
- de vrouw is ermee akkoord dat de latente claim van de fiscus over de periode voor augustus 2014 over beide partijen wordt verrekend, ongeacht op wiens naam die claim staat, met dien verstande dat wanneer daarin een boete is begrepen door het onjuist opgeven van inkomsten en kosten, die niet voor rekening van de vrouw komt. Die uitzondering zal in de afspraken moeten worden verwerkt.
Uit productie 9 blijkt het antwoord d.d. 9 december 2015 van de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw:
“Wij kwamen tot de conclusie dat in beginsel partijen overeenstemming hebben bereikt over de vermogensrechtelijke afwikkeling. U zou een en ander opnemen in het concept convenant waarna ik gaarne een tweede concept van u ontvang.
Client kan zich niet vinden in de stelling van uw cliënte dat hij alleen zou moeten opdraaien voor een boete door het onjuist opgeven van inkomsten en kosten aan de fiscus.
Uw cliënte heeft immers ook geprofiteerd van het hogere inkomen.
Hierover moeten we dus nader van gedachten wisselen waarbij cliënt overigens hoopt dat het om een theoretische discussie blijft gaan.”
Onder verwijzing naar genoemde stukken stelt de man dat partijen, mede op basis van het reeds opgestelde concept-convenant in mei 2015, op 28 november 2015 overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. In het kader van een compromis hebben partijen volgens de man de waarde van de Corporation vastgesteld op 320.000 CAD, waarbij de man een percentage van 50% (160.000 CAD) aan de vrouw zou uitkeren. Partijen dienden nog slechts uitvoering te geven aan de fiscale afwikkeling ter zake van de dividendbelasting (25% die voor rekening van de vrouw zou komen in verband met de uitkering aan haar uit de Corporation van 160.000 CAD) en de aanslagen/teruggaves belasting betrekking hebbend op de periode tot augustus 2014.
De vrouw heeft de hiervoor geschetste gang van zaken niet weersproken. Zij heeft de rechtbank ter terechtzitting gewezen op het door haar in het mailbericht van 3 december 2015 (productie 35 van de zijde van de man) gemaakte voorbehoud met betrekking tot de fiscale afwikkeling van de verdeling van de aandelen van de Corporation en de mogelijk door partijen nog te betalen boete aan de fiscus over de periode van voor augustus 2014. De vrouw stelt dat vanwege dit voorbehoud nog geen sprake was van overeenstemming. Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat zij bereid was om haar voorbehoud te laten vallen wanneer de waarde van de Corporation zoals weergegeven in het concept-convenant zou worden aangepast, nu uit de door haar in januari 2016 ontvangen jaarstukken van de Corporation over het jaar 2015 inmiddels was gebleken dat de waarde niet 320.000 CAD was maar 414.000 CAD.
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stellingen. Uit productie 35 van de zijde van de man blijkt dat de vrouw heeft ingestemd met de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden op de wijze zoals door de man weergegeven in de e-mail van 29 november 2015, waarbij zij slechts voorbehouden heeft gemaakt ten aanzien van de fiscale afwikkeling van de Corporation en een mogelijk te betalen boete aan de fiscus. Uit de brief van de advocaat van de man aan de advocaat van de vrouw van 9 december 2015 blijkt dat partijen nog slechts van mening verschillen over de afhandeling van de mogelijke boete aan de fiscus. Uit de stukken blijkt op geen enkele wijze dat de vrouw niet instemde met de waarde van de Corporation en het aan haar toekomende deel daarvan. Evenmin heeft zij haar instemming ten aanzien van de Corporation laten afhangen van de tegemoetkoming van de man aan haar voorbehoud ten aanzien van de boete. De vrouw heeft vervolgens zelf het concept-convenant aangepast, met inachtneming van de op 28 november 2015 gemaakte afspraken, waarbij zij geen melding heeft gemaakt van haar voorbehoud ten aanzien van de fiscale boete. Zij heeft echter, in afwijking van de gemaakte afspraken, als waarde van de aandelen van de Corporation opgenomen 414.000 CAD, waardoor de man aan de vrouw een bedrag van 207.000 CAD zou moeten betalen.
Desgevraagd hebben partijen ter terechtzitting verklaard dat zij beiden eind november 2015 onbekend waren met de exacte waarde van de aandelen in de Corporation. In het kader van de onderhandelingen zijn zij destijds uitgegaan van een waarde van 320.000 CAD. Partijen hebben bovendien verklaard dat de inhoud van het concept-convenant, met uitzondering van de waarde van de Corporation, een juiste weergave geeft van de op 28 november 2015 bereikte overeenstemming tussen partijen.
Zoals reeds ter zitting met partijen is besproken, is de rechtbank van oordeel dat zij op grond van de inhoud van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting, in het bijzonder gelet op de e-mailwisseling van partijen eind 2015 en de nadien door de vrouw opgestelde concept-overeenkomst op basis van de gemaakte afspraken, een en ander in onderlinge samenhang bezien, niet anders kan concluderen dan dat partijen op 28 november 2015 overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van de door hun gemaakte huwelijkse voorwaarden, en dat tussen partijen nadien discussie is ontstaan over de waarde van de Corporation. Dit discussiepunt kan echter slechts leiden tot afwijking van de bereikte overeenstemming, indien beide partijen daarmee instemmen. Nu de man zich nadrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat de op 28 november 2015 bereikte overeenstemming moet worden nagekomen, is hiervan geen sprake. Beroep op dwaling
De vrouw heeft, voor zover de rechtbank van oordeel is dat sprake is van een tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst, een beroep gedaan op wederzijdse dwaling (artikel 6:228, eerste lid, sub c, van het BW), dan wel, subsidiair, dwaling door de vrouw (artikel 6:228, eerste lid, sub a dan wel b, van het BW). De vrouw stelt dat zij heeft gedwaald over de waarde van de aandelen van de Corporation en dat zij tot deze conclusie is gekomen na ontvangst van de jaarstukken van de Corporation in januari 2016.
Vernietiging van een overeenkomst op grond van dwaling is geregeld in artikel 6:228 BW:
1. Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar:
a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
c. indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
2. De vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
De rechtbank is van oordeel dat de op 28 november 2015 gesloten overeenkomst tussen partijen niet op grond van het bepaalde in artikel 6:228 BW vernietigbaar is. Op het moment van het sluiten van de overeenkomst was geen sprake van een onjuiste voorstelling van zaken. Partijen beschikten over dezelfde informatie ten aanzien van de waarde van de Corporation. Zij waren zich ervan bewust dat zij onbekend waren met de exacte waarde van de aandelen en hebben hun overeenkomst gebaseerd op een aanname. De door de vrouw, overigens naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwde, dwaling harerzijds bestaat bovendien uitsluitend uit een toekomstige omstandigheid, die in verband met de aard van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval voor rekening van de vrouw behoort te blijven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen moet plaatsvinden conform de op 28 november 2015 bereikte mondelinge overeenstemming, zoals neergelegd in het concept-convenant, abusievelijk gedateerd 17 juli 2015, waarvoor gelezen moet worden 18 maart 2016, met uitzondering van de waarde van de Corporation.
Gelet op het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen: [verweerder] , en [verzoekster] , gehuwd op [datum] in de gemeente [plaats] ;
bepaalt dat de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , China,
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat ten aanzien van de minderjarige een zorgregeling geldt zoals is beschreven in artikel 3 van het door partijen ondertekende ouderschapsplan, welk deel van het ouderschapsplan aan deze beschikking is gehecht en als hier ingelast dient te worden beschouwd, en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige aan de vrouw zal betalen een bedrag van € 2.225,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, gedurende een periode van vijf jaren, aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 4.875,00 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat partijen de overeenkomst d.d. 28 november 2015 over de vermogensrechtelijke afwikkeling dienen na te komen hetgeen inhoudt dat, tegen finale kwijting, de man aan de vrouw dient te betalen een bedrag van:
€ 780,00 wegens verdeling van het vermogen in Nederland (inclusief auto, saldi bankrekeningen, inboedel, polissen en verrekenposten);
een bedrag van 87.976 CAD wegens verdeling van de bankrekeningen in Canada;
een bedrag van 160.000 CAD bruto minus de verplichte inhouding van 25% wegens overdracht van alle aandelen van de Corporation aan de man zoals onder punt 3 en 4 ad H van het zelfstandig verzoekschrift is vermeld, zodat de vrouw toekomt een bedrag van 120.000 CAD;
en dat de (latente) fiscale schulden tot augustus 2014 door partijen worden gedeeld ieder voor de helft;
en dat de aanspraken op het ouderdomspensioen worden verevend volgens de standaardmethode van de Wet Pensioenverevening bij Scheiding,
en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. Visser, S.M. van der Schenk en I. Zetstra, tevens kinderrechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2016. | ||