Hof Amsterdam, 16-11-2010, nr. 200.070.129-01
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO7555
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
16-11-2010
- Zaaknummer
200.070.129-01
- LJN
BO7555
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO7555, Uitspraak, Hof Amsterdam, 16‑11‑2010; (Hoger beroep)
- Wetingang
Uitspraak 16‑11‑2010
Inhoudsindicatie
relatieve bevoegdheid rechtbank; hof verklaart rechtbank en zichzelf onbevoegd en verwijst de zaak naar een ander hof.
Partij(en)
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 16 november 2010 in de zaak met zaaknummer 200.070.129/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P.H. Visser te Wormerveer,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. C.M. Kraan te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 12 juli 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 juni 2010 van de rechtbank Haarlem, met kenmerk 167666 / FA RK 10-931.
1.3.
De man heeft op 16 augustus 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 7 oktober 2010 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen partijen, beiden bijgestaan door hun advocaten.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn [in] 2001 gehuwd. Hun huwelijk is op 25 mei 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 29 april 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Zij hebben tezamen de kinderen [kind A] [in] 1998, [kind B] [in] 2001 en [kind C] [in] 2005 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 29 april 2009 is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 200,- per kind per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is, met dienovereenkomstige wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 29 april 2009, op het daartoe strekkende verzoek van de man de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 november 2009 tot en met 28 februari 2010 bepaald op € 100,- per kind per maand en met ingang van 1 maart 2010 op nihil gesteld.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek subsidiair zijn verzoek af te wijzen.
3.3.
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Het hof beoordeelt allereerst de relatieve bevoegdheid van de rechtbank, die door de vrouw in hoger beroep ter discussie is gesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is in zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de woonplaats van de minderjarige. Deze bevoegdheidsregeling is van exclusieve aard, zodat er geen alternatief relatief bevoegde rechter bestaat. Tot de zaken in voornoemde zin behoort het verzoek dat strekt tot een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen. Het hof gaat ervan uit dat in ieder geval de vrouw het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefent, zodat de kinderen, die bij haar verblijven, op grond van artikel 1:12 lid 1, dan wel tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek haar woonplaats – zijnde [...] – volgen. Dit leidt ertoe dat als rechtbank van deze woonplaats de rechtbank Zutphen bevoegd is het verzoek van de man te beoordelen en daarop te beslissen. Ingevolge de bepaling van artikel 270 lid 1 Rv had de door de man aangezochte rechtbank Haarlem haar relatieve bevoegdheid ambtshalve dienen te toetsen, ook in een geval als het onderhavige, waarin de vrouw niet is verschenen in de procedure. De rechtbank Haarlem had vervolgens de zaak in de stand waarin deze zich bevond naar de rechtbank Zutphen dienen te verwijzen. Gelet op voormelde bepalingen, die door artikel 362 Rv in hoger beroep van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, zal het hof de rechtbank Haarlem en zichzelf alsnog onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen. Anders dan de vrouw meent, kan geen verwijzing plaatsvinden naar de rechtbank Zutphen, nu de civiele rechter de zaak dient te verwijzen in de stand waarin deze zich bevindt, dat wil zeggen in de stand van het hoger beroep, derhalve naar het gerechtshof Arnhem. Gelet op artikel 60 lid 1 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie zal dit geschieden onder vernietiging van de beschikking waarvan beroep.
4.2.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Haarlem van 8 juni 2010;
verklaart de rechtbank Haarlem onbevoegd om van het inleidend verzoek van de man kennis te nemen;
verklaart zichzelf onbevoegd om van het inleidend verzoek van de man kennis te nemen;
verwijst de zaak naar het gerechtshof Arnhem, in de stand waarin deze zich bevindt;
draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking aan het gerechtshof Arnhem te zenden.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.S.G. Verhoeff, A.V.T. de Bie en A.R. van Wieren in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2010.