Rb. Utrecht, 29-11-2012, nr. 332448 - FA RK 12-6721
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY6027
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
29-11-2012
- Zaaknummer
332448 - FA RK 12-6721
- LJN
BY6027
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY6027, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 29‑11‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2013:CA3737
- Wetingang
- Vindplaatsen
JVggz 2013/31 met annotatie van W. Dijkers
Uitspraak 29‑11‑2012
Inhoudsindicatie
ontslagverzoek pyschiatrische instelling
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rekestnummer: 332448 / FA RK 12-6721 Rechterlijke beslissing ontslag
Beschikking van 29 november 2012
op het verzoek van de officier van justitie ten aanzien van:
[betrokkene]
geboren op [1977],
wonende te z.v.w.o.v.p.
verblijvende in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht,
verder te noemen betrokkene.
1. Verloop van de procedure
1.1.
Bij beslissing van 6 september 2012 is het verzoek van betrokkene om (voorwaardelijk) ontslag afgewezen door de psychiater/eerste geneeskundige (G.D.) van het Forensisch Psychiatrisch Centrum Oostvaarderskliniek. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij brief aan de Officier van Justitie, gedateerd 18 oktober 2012 en volgens het datumstempel ontvangen door de Sector Familie en Toezicht van de rechtbank op 24 oktober 2012 en vervolgens ten Parkette ontvangen op 26 oktober 2012. De Officier van Justitie heeft op 7 november 2012 bij de rechtbank het verzoek ingediend om een beslissing van de meervoudige kamer op de voormelde beslissing van de G.D.
1.2.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft vervolgens aan mr. A.A.T. van Rens, lid van die kamer, verzocht om als rechter-commissaris de betrokkene en de behandelende psychiater te horen. Op 9 november 2012 heeft de rechtbank aan betrokkene en de aan hem toegevoegde advocaat, mr. S. Spans medegedeeld dat dit verhoor zou plaatsvinden op 16 november 2012 in de Dr. Henri van de Hoevenkliniek te Utrecht.
1.3.
Mr. S. Spans heeft bij faxen van 14 en 16 november 2012 aan de rechtbank laten weten dat noch hij, noch betrokkene, ter zitting zouden verschijnen, nu betrokkene dan niet door drie rechters zou worden gehoord.
1.4.
Direct voorafgaand aan de zitting heeft betrokkene aan de rechter-commissaris nogmaals mondeling medegedeeld dat hij niet op de zitting aanwezig zou zijn, waarna een zitting heeft plaatsgevonden met mr. A.A.T. van Rens, als rechter-commissaris namens de meervoudige kamer, in aanwezigheid van M.A. Wiezer, griffier. Alleen dr. E.J.D. Prinsen, behandelend psychiater, was op die zitting aanwezig.
1.5.
De rechtbank heeft na afloop van de behandeling ter zitting de beslissing aangehouden teneinde de psychiater in de gelegenheid te stellen om nadere gegevens te overleggen over het verblijf van betrokkene in de Oostvaarderskliniek.
1.6.
De KIB Van der Hoeven Kliniek heeft op 23 en 26 november 2012 aan de rechtbank faxen gestuurd met achtereenvolgens het concept behandelingsplan en het definitieve behandelingsplan van de Oostvaarderskliniek. Mr. Spans heeft bij fax van 27 november 2012 hierop gereageerd.
2. Beoordeling van het verzochte
2.1.
Ingevolge artikel 49 lid 1 wet BOPZ kan een in een psychiatrisch ziekenhuis verblijvende patiënt aan de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis (voorwaardelijk) ontslag verzoeken uit het ziekenhuis. Bij een afwijzende beslissing van de geneesheer-directeur kan de patiënt op grond van artikel 49 lid 3 wet BOPZ de Officier van Justitie verzoeken de beslissing van de rechter te verzoeken. Ingevolge artikel 49 lid 9 wet BOPZ wordt dit verzoek – als het afkomstig is van de patiënt – behandeld door de meervoudige kamer.
2.2.
In artikel 15 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat de meervoudige kamer kan bepalen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk zal geschieden door een uit haar midden aangewezen rechter-commissaris, waarbij deze de bevoegdheden uitoefent die aan de rechtbank zijn toegekend.
2.3.
Op grond van artikel 41 wet BOPZ kan een patiënt een klacht indienen bij het bestuur van het psychiatrisch ziekenhuis tegen de in artikel 41 lid 1 wet BOPZ genoemde beslissingen, welke klacht vervolgens wordt behandeld door de klachtencommissie. In artikel 41 lid 8 wet BOPZ is bepaald dat de klachtencommissie de bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk vernietigt, indien zij de klacht gegrond verklaart, hetgeen vernietiging van de rechtsgevolgen van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de beslissing met zich mee brengt.
2.4.
Volgens artikel 38a lid 1 wet BOPZ draagt de geneesheer-directeur zorg voor de opstelling van een behandelingsplan. In artikel 38a lid 3 wet BOPZ is bepaald dat het behandelingsplan wordt opgesteld door degene die verantwoordelijk is voor de behandeling na overleg met de patiënt.
2.5.
Bij beschikking van 26 juli 2012 heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene verleend tot en met 26 juli 2013. Daarbij is onder meer overwogen dat betrokkene diverse malen heeft geweigerd om mee te werken aan de totstandkoming van het behandelingsplan. ‘Betrokkene is het niet eens met hetgeen in het behandelplan staat vermeld, omdat dit op onjuistheden zou berusten. De rechtbank gaat ervan uit dat de instelling voldoende inspanningen heeft verricht om het behandelplan met betrokkene te bespreken en dat er voldaan is aan artikel 38a lid 3 wet BOPZ.’
2.6.
Bij beslissing van 4 oktober 2012 heeft de klachtencommissie van de KIB van de Van der Hoevenkliniek te Utrecht de klacht van betrokkene dat de behandelingsplannen van 25 april 2012 en 9 juli 2012 niet na overleg met betrokkene tot stand zijn gekomen, gegrond verklaard en een termijn van vier weken gegeven om dit overleg alsnog te doen plaatsvinden. De klachtencommissie heeft daarbij overwogen dat de klacht over de wijze van totstandkoming van de behandelingsplannen niet betreft een klacht over een beslissing waartegen op grond van artikel 41 wet BOPZ kan worden geklaagd. De klachtencommissie heeft de klacht vervolgens getoetst aan artikel 2 lid 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector.
2.7.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat betrokkene een schizoaffectieve stoornis, een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken heeft. Hij heeft grootheidsideeën, paranoïde wanen en hallucinaties. Betrokkene ondergaat dwangbehandeling. Bij ontslag zou hij volgens psychiater dr. Prinsen stoppen met zijn medicatie en daarmee is er het gevaar van forse agressie tegen anderen. In de twee weken dat betrokkene na zijn overplaatsing uit Almere weer in de Van der Hoeven Kliniek in Utrecht verblijft, is er vier keer met hem overlegd over het behandelingsplan.
De opname in de Oostvaarderskliniek betrof volgens de overgelegde stukken een tijdelijke crisisopname ter ontlasting van het vorige behandelteam zodat daar geen daadwerkelijke behandeling heeft plaatsgevonden doch ‘slechts begeleiding gericht op behoud stabiliteit’. Er is wel met betrokkene gesproken over de behandeling. Daarbij is ook aan de orde gekomen dat betrokkene het niet eens is met de opgelegde medicatie bestaande uit clozapine.
2.8.
De rechtbank begrijpt de stellingname van betrokkene aldus, dat het verzoek om (voorwaardelijk) ontslag – mede – is gebaseerd op de gegrondverklaring van de klachtencommissie van zijn klacht dat de behandelingsplannen niet in overleg met betrokkene tot stand zijn gekomen. Volgens betrokkene zijn deze behandelingsplannen vernietigd in verband met de beslissing van de klachtencommissie, waarmee ook de rechterlijke machtiging van 26 juli 2012 niet rechtsgeldig zou zijn, althans vernietigd dient te worden. Ten slotte heeft betrokkene aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord door drie rechters.
2.9.
Op grond van artikel 15 Rv was de meervoudige kamer van de rechtbank gerechtigd om te bepalen dat de zitting zou plaatsvinden in de Van der Hoevenkliniek ten overstaan van mr. A.A.T. van Rens als rechter-commissaris. Dat dit in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM zoals door de raadsman is aangevoerd, is onvoldoende onderbouwd en ook overigens niet het geval, nu het horen door een rechter-commissaris – ook als het een beslissing van de meervoudige kamer betreft – niet betekent dat aan de voorwaarden voor een eerlijk proces niet is voldaan.
2.10.
De rechtbank stelt vast dat de klachtencommissie de behandelingsplannen ten aanzien van betrokkene niet heeft vernietigd, nu de commissie – naar het oordeel van de rechtbank terecht – heeft overwogen dat een klacht over de wijze van totstandkoming van de behandelingsplannen niet kan worden beschouwd als een klacht over een beslissing waartegen op grond van artikel 41 wet BOPZ kan worden geklaagd. Artikel 41 lid 8 wet BOPZ was dan ook niet van toepassing in deze.
2.11.
De rechtbank stelt voorts vast dat nog steeds is voldaan aan de voorwaarden voor een machtiging om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven. Betrokkene lijdt immers aan een geestesstoornis, zoals hiervoor onder 2.7. is omschreven. Deze geestesstoornis veroorzaakt ook – onder meer – gevaar voor anderen, welk gevaar alleen door een gedwongen verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Als betrokkene niet in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft, moet ervan uit worden gegaan dat betrokkene geen medicatie meer zal nemen, waarmee dit gevaar zich weer zal manifesteren.
Er is ook sprake van een behandelingsplan op grond waarvan behandeling van betrokkene plaatsvindt en heeft plaatsgevonden. Het enkele feit dat de behandelingsplannen van betrokkene niet tot stand zijn gekomen in overleg met betrokkene, althans een door hem ingeschakelde derde, biedt onvoldoende grondslag om aan betrokkene (voorwaardelijk) ontslag te verlenen, nu aan de voorwaarden voor gedwongen opname nog steeds is voldaan. In het kader van de beslissing tot afgifte van een machtiging – of zoals hier een verzoek om ontslag – dient een behandelingsplan ter voorlichting aan de rechter over de behandeling die wordt beoogd. Onder meer op basis van het behandelingsplan kan de rechter beoordelen of de verzochte machtiging en de daaraan gekoppelde duur noodzakelijk is. Die voorlichtende functie komt niet aan het behandelingsplan te ontvallen als het niet tot stand is gekomen met in achtneming van artikel 38a lid 3 wet BOPZ.
Daarbij is overigens ook gebleken dat in de Oostvaarderskliniek met betrokkene is overlegd over zijn medicatie – een belangrijk onderdeel van de feitelijke behandeling daar – en dat in de twee weken dat betrokkene – ten tijde van de behandeling van het verzoek van betrokkene ter zitting op 16 november 2012 – weer in de Van der Hoevenkliniek in Utrecht verbleef, al vier keer met hem over het behandelingsplan was overlegd.
De rechtbank zal het verzoek van betrokkene om (voorwaardelijk) ontslag derhalve afwijzen.
2.12.
Voor zover hetgeen betrokkene verder heeft aangevoerd ten aanzien van de beschikking van de rechtbank van 26 juli 2012 moet worden beschouwd als een apart verzoek, zal ook dit worden afgewezen, alleen al omdat betrokkene tegen deze beschikking geen cassatie heeft ingesteld en ook overigens niet is gebleken dat aan de voorwaarden voor het verlenen van een machtiging op 26 juli 2012 niet was voldaan.
3. De beslissing
De rechtbank wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.A.T. van Rens, P.J.M. Mol, A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters, en in aanwezigheid van M.A. Wiezer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 november 2012.