Parl. Gesch. Boek 6, p. 1355; , R.J.B. Boonekamp, Kluwer Groene Serie, Onrechtmatige daad, art. 6:166, aant. 10.
HR, 07-07-2009, nr. 07/12573
ECLI:NL:HR:2009:BJ1752
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
07/12573
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BJ1752
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ1752, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ1752
ECLI:NL:PHR:2009:BJ1752, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ1752
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
HR: 81 RO.
7 juli 2009
Strafkamer
07/12573
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 april 2007, nummer 20/002802-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie maanden waarvan een maand voorwaardelijk en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 19‑05‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘openlijk geweld plegen tegen personen en goederen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot de bedragen als in het arrest vermeld en voor die bedragen schadevergoedingsmaatregelen opgelegd als in het arrest vermeld, alsmede de tenuitvoerlegging bevolen van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 07/11370, 07/12573 en 07/12574. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3.
Namens verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, één middel van cassatie voorgesteld.
4.
Het middel klaagt over de verwerping van een verweer waarbij de vorderingen van de benadeelde partijen werden betwist.
5.
Het middel heeft het oog op hetgeen verdachtes raadsman als volgt heeft aangevoerd:
‘(…) Tegen de vorderingen zijn diverse civielrechtelijke verweren aan te voeren. Het is maar zeer de vraag of de civiele rechter in de onderhavige zaken tot aansprakelijkheid zou komen. Toewijzing van de vorderingen dient dan ook achterwege te blijven.
De advocaat-generaal heeft veel gezegd over de groepsaansprakelijkheid op grond van BW art. 6:166. Ik meen dat die bepaling uitsluitend de aansprakelijkheidsvraag betreft. Die bepaling is van een heel andere orde dan BW art. 6:98. Hier dient de vraag te worden gesteld of de veroorzaakte schade ook kan leiden tot een betalingsverplichting. De causaliteitsvraag blijft in stand. Om tot een betalingsverplichting te kunnen komen dient causaal verband tussen de gedraging en het resultaat te bestaan. Voor de goede orde meld ik dat mijn cliënt de opgevoerde schade betwist. Voor zover die schade zou zijn geleden betwist hij dat die hem kan worden toegerekend. Het uitgangspunt moet zijn dat er wel degelijk dient te worden geïndividualiseerd. Cliënt heeft ongericht een aantal stenen gegooid. Daardoor is geen schade ontstaan. In een civiele procedure ligt de bewijslast bij de gelaedeerde. In het civiele geding moet de benadeelde aantonen dat zij schade heeft geleden. Dat is een zware civielrechtelijke opgave, niet geschikt voor behandeling in het strafrecht. Het gaat om de vraag welke mate van schuld kan worden vastgesteld en welke hoogte van schadevergoeding daarbij past. Dit geldt met name ten aanzien van het bewijs dat de verweten gedragingen een bepaalde schade hebben veroorzaakt. Cliënt heeft zich slechts zeer kort op de plaats delict bevonden. Voor zover cliënt niet meer ter plaatse was, maakte hij geen deel uit van de groep die de schade heeft veroorzaakt. Je kunt niet zeggen: “Je hebt op enig moment deel uitgemaakt van een groep die op verschillende plaatsen schade heeft veroorzaakt, dus ben je aansprakelijk voor alle schade die door gedragingen van die groep voordien of nadien is veroorzaakt.” De vorderingen zijn niet geschikt voor behandeling in het strafproces. De strafvorderlijke procedure is niet bedoeld voor omzeiling van moeilijke civielrechtelijke problemen. Cliënt dient niet op te draaien voor gebeurtenissen waar hij niets mee van doen heeft. Ik ben het niet eens met de redenering van de advocaat-generaal. In een civiele procedure beslaat nog altijd de mogelijkheid voor cliënt om tegenbewijs te leveren dat hem alsnog zou kunnen disculperen. Die mogelijkheid ontbreekt nu. Inhoudelijk gezien schort het nogal aan de onderbouwing van de diverse schadeposten. De geclaimde immateriële schade is gebaseerd op letselschade. De medische verklaringen die dat zouden moeten onderbouwen ontbreken echter in het dossier. Voor zover die onderbouwing ontbreekt, moet ervan worden uitgegaan dat die schade zich niet heeft voorgedaan. De vorderingen zijn in zoverre te onvoldoende onderbouwd.
(…)
De advocaat-generaal zegt dat op het moment dat een lid van de groep is geïdentificeerd, de aansprakelijkheid vaststaat. Dat is niet het geval. Voor degenen die zich reeds hebben verwijderd van de groep voordat schade wordt veroorzaakt, valt de aansprakelijkheid voor die later veroorzaakte schade weg. Dat geldt in het kader van zowel BW art. 6:166 als artikel 141 Wetboek van Strafrecht. Daar gaat de advocaat-generaal te makkelijk aan voorbij. “Samen knokken, samen dokken”, gaat niet altijd op. De advocaat-generaal zal hard moeten maken wanneer de gevorderde schade is ontstaan. (…)’
6.
Het Hof heeft te dier zake overwogen:
‘Overweging ten aanzien van de hierna te melden schadevergoedingsmaatregelen en vorderingen van de benadeelde partijen Artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat indien een van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Gelet op de omstandigheid dat verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen door deel te nemen aan de voetbalrellen die zich op 24 april 2006 in de onmiddellijke omgeving van het stadion te Breda hebben afgespeeld, kan de hierna te melden schade die tijdens de rellen aan personen en goederen is toegebracht, aan verdachte worden toegerekend en is hij daarvoor hoofdelijk aansprakelijk.’
7.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat het Hof door slechts in algemene zin te overwegen dat de verdachte aan de voetbalrellen heeft deelgenomen en daarom aansprakelijk is voor de in groepsverband veroorzaakte schade, het aangehaalde verweer niet afdoende heeft besproken. Het Hof had moeten individualiseren door per (schade)geval vast te stellen of de verdachte deel uitmaakte van de groep die de betreffende schade veroorzaakte.
8.
Het gaat er bij art. 6:166 BW onder meer om dat zich een groep heeft gevormd en dat bepaalde gedragingen in groepsverband plaatsvonden van zodanige aard dat a kans op het aldus toebrengen van schade ontstaat en b die kans de tot de groep behorende personen van hun gedragingen in groepsverband had behoren te weerhouden.1. Zulks in aanmerking genomen alsmede dat ten laste van de verdachte bewezen is verklaard dat hij in vereniging met anderen geweld heeft gepleegd tegen de in de bewezenverklaring vermelde personen en goederen, getuigt 's Hofs oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen betreffende rechtstreeks door dit bewezenverklaarde feit toegebrachte schade (vgl. art. 361, tweede lid, onder b, Sv) voor toewijzing vatbaar zijn niet van een onjuiste rechtsopvatting, en is dat oordeel evenmin onbegrijpelijk.
9.
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
10.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 27 april 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan 24 maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Zulks dient te leiden tot strafvermindering.
11.
Ambtshalve heb ik overigens geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑05‑2009