Rb. 's-Gravenhage, 12-09-2012, nr. 400314 / HA ZA 11-2204
ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7231
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
12-09-2012
- Zaaknummer
400314 / HA ZA 11-2204
- LJN
BX7231
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Insolventierecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7231, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 12‑09‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
- Vindplaatsen
JOR 2012/377 met annotatie van Mr. drs. W.J.M. van Andel
Uitspraak 12‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Faillissement. Onder eigendomsvoorbehoud geleverd teeltsysteem. Hypotheekrecht? Geen natrekking/bestanddeelvorming. Fysieke verbondenheid in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW. Het enkele in hanteerbare stukken zagen van teeltgoten, met kans op lekkage vandien, levert geen noemenswaardige beschadiging op aan het teeltsysteem in de tuinbouwkas. Bank heeft voorts geen rechtsgeldig pandrecht gevestigd, gelet op het bepaalde in artikel 35 lid 2 Fw. Het stil pandrecht profiteert niet van de eigendomsovergang van het teeltsysteem (na betaling van de restant koopprijs), in die zin dat het automatisch converteert tot een volwaardig pandrecht op het teeltsysteem zelf.
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 400314 / HA ZA 11-2204
Vonnis van 12 september 2012
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. [eiser] te [woonplaats],
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK ZUID-HOLLAND MIDDEN U.A.,
gevestigd te Delft,
gedaagde,
advocaat mr. L.Ph.J. baron van Utenhove.
Partijen zullen hierna “[eiser]” en “Rabobank” genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 juli 2011,
- de akte overlegging producties van [eiser] (met producties);
- het incident tot niet-ontvankelijkheid, tevens verzoek ex art. 843a Rv, tevens conclusie van antwoord (met producties),
- de incidentele memorie van antwoord (met producties),
- het vonnis in incident van 16 november 2011, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- het proces-verbaal van comparitie van 5 maart 2012 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van 31 augustus 2012, waarin de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Kwekerij Revadap B.V. (hierna: Revadap) heeft eind 2008 bij Meteor Systems B.V. (hierna: Meteor) een teeltsysteem ten behoeve van haar tuinbouwbedrijf aangekocht. Het teeltsysteem bestond uit stalen teeltgoten, opgehangen via staaldraden, met opvangbakken en een druppelbevloeiingssysteem (hierna als geheel te noemen: het teeltsysteem). Het teeltsysteem is geplaatst in een gedeelte van de kas van Revadap. De teeltgoten zijn in de kas geproduceerd door een mobiele walsinstallatie om maximale lengte te behalen en lekkages tot een minimum te beperken.
2.2. De koop van het teeltsysteem vond plaats onder eigendomsvoorbehoud; een restantbedrag van € 120.000,00 bleef door Revadap verschuldigd.
2.3. Op 11 december 2008 en op 24 december 2008 hebben Rabobank en Revadap een meeromvattende financieringsovereenkomst gesloten, waarbij Rabobank een totale financiering van € 7,8 miljoen heeft verstrekt, inclusief een krediet in rekening-courant (hierna: de financieringsovereenkomsten). Op de overeenkomsten zijn de Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen en de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing verklaard.
2.4. Bij hypotheekakte van 30 december 2008 heeft Revadap aan Rabobank een recht van eerste hypotheek verleend op haar perceel tuinland met bedrijfsruimte en glasopstanden.
2.5. Voorts hebben Revadap en Rabobank op 11 december 2008 een pandovereenkomst gesloten tot zekerheid voor de betaling van de verstrekte geldleningen en kredieten op alle huidige en toekomstige inventaris, voorraden en vorderingen van Revadap op derden. In de toepasselijke Algemene voorwaarden voor verpanding van Rabobank 2006 is in artikel 2 lid 1 sub b het volgende opgenomen:
“Ingeval enige zaak of enig vermogensrecht waarop het pandrecht betrekking heeft of dient te hebben onder opschortende voorwaarde aan de pandgever is overgedragen, strekt dat pandrecht zich uit tot de voorwaardelijke eigendom van die zaak, respectievelijk tot het voorwaardelijk recht met betrekking tot dat vermogensrecht”.
2.6. Op 27 oktober 2009 heeft een taxateur van Vellekoop Makelaardij het glastuinbouwbedrijf ter plaatste opgenomen. In het taxatierapport van 29 oktober 2009 is als executiewaarde vermeld een waarde van € 5 miljoen. Het teeltsysteem is door de taxateur gewaardeerd als onderdeel van het glastuinbouwbedrijf.
2.7. Op 24 november 2009 is Revadap in staat van faillissement verklaard met benoeming van [eiser] tot curator. [eiser] q.q. en Rabobank hebben hierna onderhandeld over de mogelijke onderhandse verkoop van de onderneming van Revadap aan een geïnteresseerde koper. Zij hebben vervolgens over en weer gecorrespondeerd over de vraag aan wie (de waarde van) het teeltsysteem toekwam, aan de boedel of aan Rabobank als hypotheekhouder.
2.8. In opdracht van de curator heeft Westmaas Makelaardij (hierna: Westmaas) het teeltsysteem getaxeerd. In het taxatierapport van 30 november 2009 is als executiewaarde een bedrag van € 212.000,00 vermeld en als onderhandse verkoopwaarde een bedrag van € 268.000,00.
2.9. Eind december 2009 heeft de curator, na verkregen goedkeuring van de rechter-commissaris, een koopovereenkomst gesloten met Leo Hoogweg B.V. (hierna: Hoogweg) voor de verkoop van het glastuinbouwbedrijf van Revadap voor € 5,8 miljoen. Rabobank heeft, in overleg met de curator en onder voorbehoud van rechten in het kader van de verkoop van de onderneming van Revadap, het restantbedrag van € 135.000,00 aan Meteor betaald, waarmee het eigendomsvoorbehoud op het teeltsysteem was vervallen en de levering aan Hoogweg kon plaatsvinden.
2.10. De koopsom is aan Rabobank als eerste hypotheekhouder voldaan. Bij notariële akte van 26 januari 2010 heeft de levering van het glastuinbouwbedrijf, inclusief het teeltsysteem, aan Hoogweg plaatsgehad.
2.11. Bij brief van 24 januari 2010 heeft [eiser] q.q. vervolgens Rabobank gesommeerd om binnen veertien dagen een bedrag van € 110.920,00 dan wel € 77.000,00 aan de boedel te voldoen in verband met het verkochte teeltsysteem.
2.12. De rechter-commissaris heeft [eiser] q.q. geen toestemming verleend voor het voeren van een procedure tegen Rabobank over de vraag aan wie de overwaarde van het teeltsysteem toekomt. [eiser] q.q. heeft vervolgens bij akte van cessie van 31 januari 2011, met toestemming van de rechter-commissaris, de gestelde vordering op Rabobank overgedragen op [eiser] in persoon voor een bedrag van € 10.000,00.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat –, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, veroordeling van Rabobank tot betaling van de hoofdsom van € 110.920,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2010 tot de dag van algehele betaling, de buitengerechtelijke kosten van € 2.500,00 en de proceskosten, inclusief de nakosten, indien Rabobank niet binnen veertien dagen na betekening aan het te wijzen vonnis zou voldoen.
3.2. [eiser] legt hieraan – samengevat – ten grondslag dat, nadat Rabobank het restantbedrag voor het teelsysteem aan Meteor had voldaan en daarmee het eigendomsvoorbehoud was vervallen, het teeltsysteem in de boedel van Revadap is gevallen. De overwaarde van het teeltsysteem van € 110.920,00 komt daarom aan de boedel – en door de rechtsgeldige cessie aan [eiser] – toe. Het teeltsysteem valt niet onder het hypotheekrecht van Rabobank omdat het niet als onroerend kan worden aangemerkt. Volgens [eiser] heeft Rabobank ten onrechte haar hypotheekrecht geëffectueerd op het teeltsysteem. Evenmin valt het teeltsysteem onder het pandrecht van Rabobank, nu door het eigendomsvoorbehoud van Meteor er geen rechtsgeldig pandrecht is gevestigd op het teeltsysteem vóór het faillissement. Toen het eigendomsvoorbehoud verviel door betaling – na de faillietverklaring – was Revedap niet meer beschikkingsbevoegd; artikel 35 lid 2 Faillissementswet (Fw) verzet zich tegen rechtsgeldige vestiging van een pandrecht nà faillissement. Nu Rabobank de totale koopsom voor het glastuinbouwbedrijf, inclusief het teeltsysteem, van Hoogweg heeft ontvangen, dient Rabobank dit bedrag aan [eiser] te voldoen.
3.3. Rabobank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vaststaat dat Rabobank na het faillissement van Revadap haar hypotheekrecht op het glastuinbouwbedrijf heeft uitgeoefend. Koper Hoogweg heeft de totale koopprijs voor het glastuinbouwbedrijf, inclusief het teeltsysteem, aan Rabobank voldaan. Rabobank heeft na de datum van het faillissement het restantbedrag van € 135.000,00 voor het teeltsysteem aan Meteor voldaan, waarmee het eigendomsvoorbehoud op het teeltsysteem is vervallen. Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag aan wie de overwaarde van het teeltsysteem toekomt.
4.2. [eiser] heeft in de dagvaarding gesteld dat Rabobank haar hypotheekrecht “ten onrechte heeft geëffectueerd”. Dit standpunt steunt – zo begrijpt de rechtbank – op de gedachte dat Rabobank zich ten koste van Revadap (en [eiser]) heeft verrijkt door het incasseren van de totale koopprijs van het glastuinbouwbedrijf, inclusief de koopprijs voor het teeltsysteem, terwijl hiervoor geen redelijke grond was. De rechtbank vat de vordering tot betaling van de overwaarde van het teeltsysteem daarom op als een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking in de zin van artikel 6:212 Burgerlijk Wetboek (BW).
Hypotheekrecht?
4.3. Partijen twisten allereerst over de vraag of het teeltsysteem (a) moet worden aangemerkt als onroerend in de zin van artikel 3:4 BW, waardoor de eigendom en daarmee het gevestigde hypotheekrecht zich ook over het teeltsysteem uitstrekte (standpunt Rabobank), of (b) het teeltsysteem als roerende zaak toebehoorde aan de failliete boedel van Revadap (standpunt [eiser]).
4.4. In artikel 5:3 BW is de eigendomsverkrijging door natrekking geregeld. Daarin is bepaald dat de eigenaar van een zaak tevens eigenaar is van al haar bestanddelen. In artikel 3:4 BW is omschreven wat als een bestanddeel wordt aangemerkt: al hetgeen volgens verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, is bestanddeel van die zaak (lid 1) en een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een der zaken, is bestanddeel van de hoofdzaak (lid 2). Volgens vaste rechtspraak moet terughoudend worden omgegaan met het aannemen van bestanddeelvorming. Machines en bedrijfsmiddelen kunnen slechts in uitzonderlijke gevallen als bestanddeel van een zaak (en daarmee onroerend) worden bestempeld. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank het beroep van Rabobank op artikel 3:4 BW bespreken.
4.5. Rabobank heeft ter comparitie expliciet toegelicht dat zij zich niet op lid 1 van artikel 3:4 BW beroept. Rabobank heeft zich op het standpunt gesteld dat de verwijdering van het teeltsysteem beschadiging van betekenis oplevert in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW. Rabobank heeft dit onderbouwd met de hierna volgende verklaringen van een tomatenkweker, een kassensloper en een makelaar en aangevoerd dat de marktwaarde van het teeltsysteem nog slechts de oud-ijzerwaarde is van (naar schatting) een bedrag van € 20.000,00.
4.6. [A] (tomatenkweker) heeft, onder meer, het volgende verklaard:
“(…) De goot wordt ter plaatse op maat gemaakt (getrokken/geperst). Dit gebeurt voor iedere goot uit een rol staal van een afgepaste lengte en breedte. (…) indien het noodzakelijk is de goten te verwijderen uit de kas en te hergebruiken in een andere kas, moet de goot in hanteerbare stukken gezaagd worden. Dit komt meestal neer op stukken van 10m. In de andere kas moeten deze stukken weer aan elkaar gemaakt worden. Deze verbindingen zijn moeilijk waterdicht te maken, de kans op lekkage is groot. Hiermee wordt ook de functie van teeltgoten (opvang van drainwater) teniet gedaan, een ander probleem is de ophanging. De draadhangers moeten naar alle waarschijnlijkheid ingekort of verlegd worden. De restwaarde van de teeltgoten is meestal de staalprijs. (…)”
4.7. E.D.J. Westmaas (makelaar), heeft, onder meer, het volgende verklaard:
“(…) U verzocht ons aan te geven wat de waarde van de teeltgoten is bij het verwijderen uit het bedrijf wat voormalig in bezit was van kwekerij Revadap.
Teeltgoten worden ter plaatse gewalst en op maat gemaakt voor het desbetreffende bedrijf. De goten zijn bruikbaar en nuttig in de teelt van dat specifieke bedrijf en hebben derhalve een going-concern waarde.
Echter bij het verwijderen van de teeltgoten dient er rekening gehouden te worden dat:
- De teeltgoten beschadigd worden bij het verwijderen.
- De teeltgoten in stukken gezaagd moeten worden om deze te kunnen vervoeren.
- De teeltgoten elders weer gemaakt zouden dienen te worden.
- De teeltgoten hierdoor zeer onbetrouwbaar worden.
- Specifieke deze goten hebben een incourante vorm (profiel met geultje onderin) zodat deze moeilijk verplaatst kunnen worden en deze amper voor andere doeleinden geschikt zijn.
- Gebruikte teeltgoten derhalve vaak onverkoopbaar zijn.
Wat resteert is schrootwaarde van de teeltgoten, de oud-ijzer waarde. (…)”
4.8. Voorts heeft Rabobank [B] van Mustang Demolition (een kassensloper) aangehaald die heeft medegedeeld dat 8-9 hectare van een dergelijk teeltsysteem, als het eenmaal uit de kas is verwijderd, een oud-ijzerwaarde van circa € 20.000,00 heeft.
4.9. De rechtbank volgt Rabobank niet in haar betoog. Anders dan Rabobank stelt, is niet zozeer de marktwaarde van het teeltsysteem doorslaggevend voor bestanddeelvorming van het teeltsysteem met de kas, als wel (gelet op het beroep van Rabobank op het tweede lid van artikel 3:4 BW) de vraag of het teeltsysteem al dan niet uit de kas kan worden gehaald zonder beschadiging van betekenis. Volgens vaste rechtspraak dient de fysieke verbondenheid van de beide zaken daarbij als vertrekpunt te worden genomen. Fysieke verbondenheid van het teeltsysteem met de kas in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW leidt slechts tot bestanddeelvorming, als het teeltsysteem op zodanige wijze met de kas is verbonden dat deze niet zonder beschadiging van betekenis aan de kas of het teeltsysteem kan worden verwijderd. Dat verwijdering van het teeltsysteem leidt tot beschadiging van betekenis aan de kas is gesteld noch gebleken. Uit de hiervoor onder 4.6 en 4.7 genoemde verklaringen volgt dat de teeltgoten, die in de kas op maat worden vervaardigd door een mobiele walsinstallatie, weliswaar beschadigd raken als zij worden verwijderd, in die zin dat zij in hanteerbare stukken worden gezaagd en vervolgens in een nieuwe kas aan elkaar moeten worden gemaakt, waarbij ook het ophangsysteem moet worden aangepast (ingekort of verlengd). Maar zelfs indien kans bestaat op lekkage bij het weer in elkaar zetten, leidt dat niet tot de conclusie dat het teeltsysteem niet uit de kas kan worden verwijderd zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan het geheel of één van de samenstellende zaken. Het enkele in “hanteerbare stukken” zagen van de teeltgoten, met de kans op lekkage vandien, levert geen noemenswaardige beschadiging op aan die teeltgoten. Na verwijdering en hermontage zijn de teeltgoten in beginsel weer geschikt voor normaal gebruik als teeltgoten. Niet is gesteld of gebleken dat de grotere kans op lekkage een ernstige belemmering voor gewoon gebruik van de teeltgoten oplevert. Voor zover uit de verklaringen moet worden afgeleid dat de marktwaarde hierdoor negatief wordt beïnvloed, is dat voor de beoordeling van artikel 3:4 lid 2 BW niet van belang. Uit de stellingen van Rabobank, alsmede uit de overgelegde verklaringen, volgt evenmin dat de overige elementen van het teeltsysteem, zoals het druppelsysteem en de ophanging, bij verwijdering van het teeltsysteem beschadiging van betekenis oplopen in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW. Er is dus geen sprake van eigendomsverkrijging door natrekking.
Pandrecht?
4.10. De tweede vraag die partijen verdeeld houdt is of Revadap (vóór het faillissement) een rechtsgeldig pandrecht ten gunste van Rabobank heeft gevestigd op het teeltsysteem, zodat de overwaarde ervan aan Rabobank toekomt.
4.11. Volgens Rabobank moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. Onder verwijzing naar artikel 2 lid 1 sub b van de Algemene voorwaarden (hiervoor opgenomen onder 2.5), betoogt Rabobank dat zij reeds in 2008 bij de levering onder eigendomsvoorbehoud door Meteor aan Revadap een stil pandrecht op de voorwaardelijke eigendom van het teeltsysteem heeft verkregen. In de visie van Rabobank moet het voorwaardelijke eigendomsrecht worden aangemerkt als een zelfstandig overdraagbaar vermogensrecht, waarop direct een (volwaardig) pandrecht kon worden gevestigd op grond van artikel 3:98 BW. Nu het pandrecht reeds vóór faillissement is gevestigd, staan het latere faillissement, en het door [eiser] tegengeworpen fixatiebeginsel, niet in de weg aan de vervulling van de opschortende voorwaarde van eigendom, aldus Rabobank.
4.12. De rechtbank overweegt dat het onder eigendomsvoorbehoud geleverde teeltsysteem (vóór datum faillissement en vanuit de boedel gezien) moest worden beschouwd als een toekomstig goed, immers: het bestond wel, maar behoorde nog niet (volledig) in eigendom toe aan Revadap. De schakelbepaling van artikel 3:98 BW maakt het mogelijk dat ook toekomstige goederen op grond van artikel 3:97 BW stil worden verpand. Revadap heeft aldus (en afgezien van het in 2009 uitgesproken faillissement) in 2008 het onder eigendomsvoorbehoud geleverde teeltsysteem als toekomstig goed bij voorbaat stil kunnen verpanden aan Rabobank. Het pandrecht is in die zin slechts bij voorbaat geleverd, te weten: onder de opschortende voorwaarde van beschikkingsbevoegdheid van Revadap over het teeltsysteem. In de situatie nà faillissement geldt vervolgens dat Revadap als schuldenaar op grond van artikel 23 Fw door de faillietverklaring van rechtswege de beschikking en het beheer over haar tot het faillissement behorend vermogen verliest. Door het intreden van het faillissement wordt de rechtspositie van alle bij de boedel betrokkenen onveranderlijk (het fixatiebeginsel).Weliswaar staat het faillissement ingevolge artikel 35 lid 1 Fw niet aan de levering aan Revadap van het teeltsysteem zelf in de weg. Revadap was echter op grond van artikel 23 Fw niet meer beschikkingsbevoegd om het bij voorbaat gevestigde pandrecht op het teeltsysteem (alsnog) te leveren. Op grond van artikel 35 lid 2 Fw geldt dat indien de schuldenaar (in casu: Revadap) vóór de dag van de faillietverklaring een toekomstig goed bij voorbaat heeft geleverd (waarbij in dit geval als toekomstig goed geldt: een stil pandrecht op dat teeltsysteem, omdat artikel 35 lid 2 Fw ook geldt voor de vestiging van beperkte rechten op toekomstige goederen), dit goed in de boedel valt, indien het eerst na de aanvang van die dag door hem is verkregen.
4.13. De rechtbank volgt Rabobank aldus niet in haar redenering dat de levering onder eigendomsvoorbehoud een voorwaardelijk eigendomsrecht in goederenrechtelijke zin oplevert. Het aan Rabobank verleende pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht betreft slechts een contractueel recht op levering om de eigendom van het teeltsysteem te verwerven. Voor zover op dat contractuele recht al een stil pandrecht kan worden gevestigd, overweegt de rechtbank voorts dat door de enkele eigendomsovergang van het teeltsysteem na betaling van de restant koopprijs niet ook het pandrecht van die eigendomsovergang profiteert, in die zin dat het automatisch converteert tot een volwaardig pandrecht op het teeltsysteem zelf (vergelijk HR 23 april 1999, JOR 1999/109).
Waarde teeltsysteem?
4.14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Rabobank geen rechtsgeldig pandrecht heeft verkregen op het teeltsysteem. Nu Rabobank de koopprijs van het tuinbouwbedrijf heeft verkregen, inclusief de waarde van het teeltsysteem, dient zij de overwaarde van het teeltsysteem op grond van ongerechtvaardigde verrijking aan [eiser] te voldoen.
4.15. Volgens [eiser] bestaat de gevorderde overwaarde van € 110.920,00 uit het verschil tussen de getaxeerde waarde van het teeltsysteem (€ 245.920,00) en de door Rabobank betaalde restantvordering van Meteor (€ 135.000,00). [eiser] heeft de waarde van het teeltsysteem van € 245.920,00 berekend op basis van 116% van de executiewaarde, die volgens het taxatierapport van Westmaas was vastgesteld op € 212.000,00. Volgens [eiser] moet aan het teeltsysteem een waarde van € 245.920,00 worden toegekend als evenredig deel van de koopprijs, die 116% van de executiewaarde van het glastuinbouwbedrijf (koopprijs van € 5,8 miljoen tegen een executiewaarde van € 5 miljoen) heeft bedraagt. Subsidiair stelt [eiser] dat de overwaarde, uitgaande van 100% van de executiewaarde, € 77.000,00 zou bedragen (€ 212.000,00 minus € 135.000,00).
4.16. Rabobank heeft het door [eiser] overgelegde taxatierapport van Westmaas niet inhoudelijk weersproken en evenmin concrete feiten en omstandigheden aangedragen die erop duiden dat niet een evenredig deel van de koopprijs aan het teeltsysteem moet worden toegekend. De rechtbank stelt de overwaarde derhalve, mede gelet op het taxatierapport, op een bedrag van € 110.920,00. Rabobank is gehouden om dit bedrag uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking aan [eiser] te voldoen.
4.17. Bij deze stand van zaken kunnen de overige door partijen aangedragen stellingen onbesproken blijven.
Overig
4.18. [eiser] heeft tot slot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten gevorderd. De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen, nu [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Uit de door eisers overgelegde stukken kunnen zulke werkzaamheden in ieder geval niet worden afgeleid. Daaruit kan veeleer worden afgeleid dat partijen uitvoerig en inhoudelijk hebben gecorrespondeerd over hun verschil in inzicht in de onderhavige zaak.
4.19. Rabobank zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van dit geding, te vermeerderen met de gevorderde nakosten, worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op totaal € 4.332,81, waarvan € 90,81 aan dagvaardingskosten, € 1.400,00 aan griffierechten en € 2.842,00 aan salaris van de advocaat (2 punten à € 1.421,00, volgens tarief V).
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt Rabobank tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 110.920,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2010 tot aan het tijdstip van algehele betaling;
5.2. veroordeelt Rabobank tot betaling aan [eiser] van de proceskosten, tot op heden begroot op € 4.332,81 en de nakosten aan de zijde van [eiser] forfaitair begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, met dien verstande dat, indien en voor zover Rabobank niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en het vonnis om die reden door [eiser] aan Rabobank is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten van de betekening van het vonnis;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.C.M. van Dijk, C.W.D. Bom en M.J. van Cleef-Metsaars en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2012.