Handhaving van privaatrecht door toezichthouders
Einde inhoudsopgave
Handhaving van privaatrecht door toezichthouders (R&P nr. CA17) 2017/3.5.4.3:3.5.4.3 Conclusie
Handhaving van privaatrecht door toezichthouders (R&P nr. CA17) 2017/3.5.4.3
3.5.4.3 Conclusie
Documentgegevens:
mr. C.A. Hage, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. C.A. Hage
- JCDI
JCDI:ADS440918:1
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De ACM lijkt (grote) terughoudendheid te betrachten als het aankomt op de uitleg aan de hand van de bedoeling van partijen bij onduidelijkheden omtrent bepalingen in contracten. Dit geldt ook voor de aanvulling van contracten en voor situaties waarin één van de partijen van mening is dat de situatie dusdanig gewijzigd is, dat er niet zomaar meer van deze overeenkomst mag worden uitgegaan. De ACM acht zich niet bevoegd om hierover te oordelen en verwijst partijen dan naar de civiele rechter. Dit lijkt mij een onwenselijke situatie. Immers partijen dienen zich dan te wenden tot de civiele rechter met het verzoek de overeenkomst uit te leggen of aan te vullen waarna zij zich vervolgens weer zouden kunnen wenden tot de ACM, om een oordeel te geven over de vraag of een bepaling al dan niet in strijd is met hetgeen is bepaald bij of krachtens de Tw. Daar komt nog bij dat de ACM dan in de lijn van de onderliggende overeenkomst, die mogelijk inmiddels niet meer beantwoordt aan de actuele situatie, uitspraak doet. Gezien de dynamische markt is deze situatie onwenselijk. De civiele vragen worden dan geparkeerd door de ACM bij de civiele rechter en tegen de tijd dat deze vragen door de civiele rechter zijn beantwoord is de marktsituatie dusdanig gewijzigd dat partijen achter de feiten aan lopen, zeker gezien de vaak korte geldigheidsduur van tariefafspraken (één jaar).
Het voorgaande geldt eveneens voor gevallen waarin partijen reeds zaken met elkaar doen, maar waarin de prijs (opnieuw) moet worden vastgesteld.
De ACM en de civiele rechter komen in de zaak tussen Tele2 (Versatel) en KPN echter wel tot een verschillende uitkomst.1 Het verschil ligt met name hierin dat de civiele rechter ook andere omstandigheden meeweegt dan uitsluitend een schriftelijke overeenkomst. De ACM dient daarom op dit punt de privaatrechtelijke jurisprudentie dan ook niet uit het oog te verliezen. Ook dient meer rekening te worden gehouden met de wijze waarop partijen in het verleden tot overeenstemming kwamen. Op deze manier zou bovendien meer recht worden gedaan aan het beginsel van de contractvrijheid.
Voor geschillen over de inhoud en/of uitleg van de overeenkomsten dienen partijen hun verschil van inzicht aan de civiele rechter voor te leggen. Voor de ACM is een verschil van inzicht van partijen over de uitleg van de overeenkomst geen belemmering om vast te stellen dat er een overeenkomst bestaat.
Bij de beoordeling of er een overeenkomst bestaat en wat de inhoud van deze overeenkomst is en/of hoe deze dient te worden uitgelegd dient de ACM zijn bevoegdheden breder op te vatten om zo langdurige procedures bij zowel de civiele rechter als de ACM te voorkomen. Hiermee neemt de ACM wel privaatrechtelijke taken op zich en krijgt de handhaving nog meer een gemengd of ‘hybride’ karakter.2
In zijn rol als toezichthouder met betrekking tot de eindgebruikersbelangen lijkt de ACM echter minder moeite te hebben met de privaatrechtelijke benadering: de ACM slaat acht op de bedoeling van partijen, er wordt zelfs verwezen naar de Haviltex-norm en naar andere privaatrechtelijke jurisprudentie omtrent de uitleg van overeenkomsten.3