Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/9.6.2.1:9.6.2.1 De strafbepaling
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/9.6.2.1
9.6.2.1 De strafbepaling
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS347372:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie Noyon/Langemeijer/Remmelink, aant. 1a bij art.348 Sr.
Het bestanddeel krijgt nauwelijks afzonderlijke aandacht in de rechtspraak. Zie HR 22 april 2014, NJ 2015/184 m.nt. A.I.M. van Mierlo; Rb. Midden-Nederland 8 april 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2388; Rb. Amsterdam 8 juni 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM7567.
Smidt III, p. 4.
Kamerstukken II 1982/83, 17 896, 3, p. 14, 15.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In art. 348 Sr is strafbaar gesteld ‘hij die opzettelijk zijn eigen goed of, ten behoeve van degene aan wie het toebehoort, een hem niet toebehorend goed onttrekt aan een pandrecht, een retentierecht of een recht van vruchtgebruik of gebruik van een ander’. De bepaling omvat zowel gedragingen van de pandgever die een hem toebehorend goed aan het pandrecht van een ander onttrekt, als gedragingen van een derde die ‘ten behoeve van’ de pandgever goederen die aan de pandgever toebehoren aan het pandrecht onttrekt. De bestuurder van de pandgever-vennootschap is een derde die de goederen van de pandgever-vennootschap aan het pandrecht van een schuldeiser kan onttrekken. Hoewel het bestanddeel ‘ten behoeve van’ suggereert dat de onttrekkingsgedraging moet zijn verricht ten voordele van de pandgever-vennootschap1, worden in de rechtspraak geen strikte eisen gesteld aan een dergelijk baatcriterium.2 In de situatie waarin de bestuurder goederen van de pandgever-vennootschap aan het pandrecht van een schuldeiser onttrekt, zal dikwijls reeds voldaan zijn aan dit bestanddeel doordat die gedragingen in juridische zin hun uitwerking zullen hebben in het vermogen van de pandgever-vennootschap. Een onbevoegde verkoop van een verpande zaak aan een derde die de eigendom van de zaak zonder last van het pandrecht verkrijgt, zal doorgaans een hogere verkoopopbrengst tot gevolg hebben. Die opbrengst vloeit in beginsel in het vermogen van de pandgever-vennootschap. Indien de bestuurder jegens de derde pretendeert een eigen zaak te verkopen, zal hiervan geen sprake zijn, maar ook dan zal art. 348 Sr mijns inziens toepassing vinden. Het bestanddeel beoogt mijns inziens niet de aansprakelijkheid te beperken in het geval dat de pandgever (-vennootschap) van de onttrekking geen voordeel heeft, maar brengt veeleer tot uitdrukking dat tussen de onttrekker en de pandgever enige verhouding moet bestaan die de onttrekking praktisch mogelijk maakt.3 De bestuurder die de verpande goederen in zijn hoedanigheid van bestuurder van de pandgever-vennootschap onder zich heeft, valt hier zonder meer onder.4
De delictsgedraging behelst het opzettelijk onttrekken van een goed aan het pandrecht van een ander. Volgens de wetsgeschiedenis strekt deze bepaling tot ‘bescherming der regten van pand, terughouding, vruchtgebruik en gebruik’.5 Naar aanleiding van de invoering van het Nieuw BW werd art. 348 Sr gewijzigd teneinde het te doen aansluiten bij het nieuwe vermogensrechtelijke begrippenkader.6 Het bestanddeel ‘onttrekking van een zaak’ werd gewijzigd in ‘onttrekken van een goed’ en daarmee sloot art. 348 Sr aan bij art. 3:1 BW waarin de term ‘goed’ zowel stoffelijke objecten als vermogensrechten omvat. Goederen die krachtens deze bepaling aan het pandrecht kunnen worden onttrokken, omvatten derhalve zowel zaken als vermogensrechten.