Hof Amsterdam, 22-10-2020, nr. 23-000719-20
ECLI:NL:GHAMS:2020:4032
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-10-2020
- Zaaknummer
23-000719-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2020:4032, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑10‑2020; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1931
Uitspraak 22‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek horen getuige
proces-verbaal terechtzitting
____________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
datum arrest 22 oktober 2020
parketnummer 23-000719-20
datum vonnis eerste aanleg 4 maart 2020
parketnummer 13-068261-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op 22 oktober 2020.
Tegenwoordig:
mr. N.A. Schimmel raadsheer,
en I.A. de Bruijne griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.D.J. Teengs Gerritsen, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op vragen van de raadsheer te zijn:
[verdachte]
geboren [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
adres: [adres 1].
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.L. van Gaalen, advocaat te Amsterdam.
De raadsheer vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte, namens wie hoger beroep is ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat hij ten onrechte is veroordeeld.
Op vragen van het hof verklaart de verdachte:
Ik heb geen schade veroorzaakt met mijn auto. Ik heb mijn auto ook niet uitgeleend. Ik heb geen
schade aan mijn auto gezien en geen brief ontvangen.
De raadsheer deel mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak.
De raadsheer merkt op dat de brieven, inhoudende de vordering de gegevens van de bestuurder ten tijde van de aanrijding bekend te maken en de ontbieding om als verdachte te worden gehoord, zijn verstuurd naar de [adres 2] en dat dit het adres is waar de verdachte op dat moment woonde. De verdachte verklaart:
Ik was op het adres [adres 2], ingeschreven, maar ik woonde daar niet. Ik heb problemen gehad met de man die daar na mij woonde. Hij heeft denk ik de brieven naar de gemeente gestuurd. Ik heb geen brief gezien over deze zaak. Ik heb geen schade veroorzaakt aan de auto van de aangeefster.
Op vragen van het hof betreffende zijn persoonlijke omstandigheden verklaart de verdachte voorts:
Ik heb een daklozenuitkering. Ik slaap niet meer op straat. Ik slaap op verschillende adressen. Ik ben
ook bezig met een begeleider voor begeleid wonen. Ik wacht op een operatie, want ik heb mijn kruisband gescheurd. De operatie vindt aan het einde van deze maand plaats.
Desgevraagd delen de advocaat-generaal en de raadsman mede geen behoefte te hebben aan het stellen van nadere vragen aan de verdachte.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over. De advocaat-generaal voert bij deze gelegenheid aan:
Het tenlastegelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. Op basis van de aangifte is duidelijk
dat er een aanrijding heeft plaatsgevonden. De vriendin van de aangeefster, [naam], wil geen verklaring afleggen. Ik twijfel er echter niet over dat zij de aangifte zou bevestigen. Vervolgens worden er brieven naar de verdachte gestuurd. De verdachte reageert op geen enkele brief, ook niet
op de aangetekende brieven. Het verweer dat de verdachte niet meer op dat adres zou wonen, gaat niet op. Dat hij onenigheid had met de nieuwe bewoner, had hij kunnen aantonen. Gelet op de ernst van het feit en de flinke schade, acht ik een voorwaardelijke geldboete niet passend.
De raadsman voert het woord tot verdediging en neemt daarbij standpunten in zoals weergegeven in de aantekening van het mondeling arrest.
De advocaat-generaal en de raadsman worden in de gelegenheid gesteld het woord respectievelijk in repliek en dupliek te voeren.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
= = = = = = = = = =
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in de gemeente Amsterdam, in elk geval in Nederland, als eigenaar of houder van een motorrijtuig, voorzien van het kenteken [kenteken], - waarmee op of omstreeks 20 juni 2017 omstreeks 14:15 uur te Amsterdam op de [adres 3] een bij de Wegenverkeerswet 1994 als misdrijf strafbaar gesteld feit, te weten overtreding van artikel 7 van genoemde wet, werd begaan door een bij ontdekking van dat feit onbekend gebleven bestuurder - niet heeft voldaan aan de verplichting op de hem, op 31 juli 2017, schriftelijk gedane daartoe strekkende vordering binnen de door deze daarbij gestelde termijn van tenminste 48 uur, de naam en het volledige adres van bovenbedoelde bestuurder bekend te maken, immers had verdachte, op 08 augustus 2017, nog niet aan deze verplichting voldaan.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat alleen de aangeefster de auto met dat kenteken noemt. Dat met deze auto een aanrijding is begaan, wordt slechts gebaseerd op haar aangifte. Tevens kan niet vastgesteld worden dat de aangetekende brief de verdachte daadwerkelijk bereikt heeft. Er is geen bewijs van aantekening. Het is onduidelijk hoe de vaststelling van de verbalisant, dat de brieven aangetekend zijn verstuurd, tot stand is gekomen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens de aangifte heeft de aanrijding tussen de bestelbus en de auto van de aangeefster plaatsgevonden. De bestuurder van de bestelbus is onbekend gebleven. Hierop zijn brieven naar de verdachte, als eigenaar van de bestelbus, gestuurd inhoudende de vordering om de gegevens van de bestuurder kenbaar te maken. Op 3 juli 2017 is een niet aangetekende brief verstuurd. Op 31 juli 2017 is een tweede, wel aangetekende, brief gestuurd. De verdachte heeft op beide brieven niet gereageerd. Tevens heeft de verdachte niet gereageerd op de ontbiedingsbrieven van 11 september 2017 en 5 oktober 2017. De verdachte stond blijkens een uitdraai van de SKDB ten tijde van het versturen van voornoemde brieven ingeschreven op het adres waar de brieven naartoe gestuurd zijn, namelijk de [adres 2]. Het was de verantwoordelijkheid van de verdachte als hij niet meer op dat adres verbleef ervoor zorg te dragen dat de brieven op dat adres aan hem doorgestuurd zouden worden en hierop te reageren.
De verweren worden dan ook verworpen.
Bespreking van het voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting het voorwaardelijk verzoek geformuleerd mevrouw [naam] als getuige te doen horen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de constatering dat met de auto van de verdachte een aanrijding is begaan, slechts gebaseerd is op de verklaring van de aangeefster. Eén bewijsmiddel is onvoldoende. De aangifte is niet te controleren.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Het voorwaardelijk verzoek wordt afgewezen, omdat de noodzaak tot het horen van mevrouw [naam] niet is gebleken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij, in de gemeente Amsterdam, als eigenaar of houder van een motorrijtuig, voorzien van het kenteken [kenteken], - waarmee op 20 juni 2017 omstreeks 14:15 uur te Amsterdam op de [adres 3] een bij de Wegenverkeerswet 1994 als misdrijf strafbaar gesteld feit, te weten overtreding van artikel 7 van genoemde wet, werd begaan door een bij ontdekking van dat feit onbekend gebleven bestuurder - niet heeft voldaan aan de verplichting op de hem, op 31 juli 2017, schriftelijk gedane daartoe strekkende vordering binnen de door deze daarbij gestelde termijn van tenminste 48 uur, de naam en het volledige adres van bovenbedoelde bestuurder bekend te maken, immers had verdachte, op 08 augustus 2017, nog niet aan deze verplichting voldaan;
Bewijsmiddelen
De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het ten laste gelegde en bewezen geachte feit door verdachte is begaan.
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2017129840-1 van 21 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisant voornoemd op voormelde datum afgelegde verklaring van aangeefster [aangeefster]:
Op dinsdag 20 juni 2017 omstreeks 14.15 uur bracht ik een vriendin van mij thuis. Dit is op de
[adres 3]. Wij zagen een witte bestelbus achteruit rijden in de richting van mijn
auto. Wij zagen en voelde vervolgens dat de bestuurder een aanrijding met mijn auto veroorzaakte. Ik zag dat de witte bestelbus tegen het bestuurdersportier aan reed.
Na deze aanrijding zagen wij dat er twee personen uit de bestelauto stapten. De bestuurder zei: “Ik
heb wel een schadeformulier, ik zal het even pakken.” Ik zag dat beide personen weer in de bestelbus stapten en tot onze verbazing wegreden. Het kenteken van de bestelbus was [kenteken].
De schade aan mijn auto betreft grote lange krasschade op beide linker portieren. Tevens zit er in het achterportier een deuk over bijna de hele breedte van het portier.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017129840-2 van 8 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisant:
Er is aangifte gedaan van een verlaten plaats na ongeval, dat heeft plaatsgevonden op de [adres 3]
te Amsterdam, op dinsdag 20 juni 2017 tussen 14.00 uur en 14.15 uur. Bij deze
aanrijding heeft het voertuig, voorzien van kenteken [kenteken], de plaats van het ongeval verlaten
zonder zich kenbaar te maken en zijn gegevens uit te wisselen.
Naar aanleiding hiervan heb ik een onderzoek ingesteld in de voor ons beschikbare politiesystemen
naar de te naam gestelde van voornoemd voertuig. Deze blijk te zijn genaamd [verdachte], geboren
[geboortedag]/1995.
Hierop heb ik op maandag 3 juli 2017 een brief ter zake art. 165 gestuurd naar de heer [verdachte].
De heer [verdachte] heeft niet op deze brief gereageerd.
Op maandag 31 juli 2017 heb ik wederom een brief ter zake art. 165 gestuurd naar de heer [verdachte].
Deze brief is aangetekend verstuurd. Ook op deze brief heeft de heer [verdachte] niet gereageerd.
Op maandag 11 september 2017 heb ik een ontbieding gestuurd naar de heer [verdachte] om hem als
verdachte te horen. Deze brief is aangetekend verstuurd. De heer [verdachte] heeft niet op deze brief gereageerd.
Op donderdag 5 oktober 2017 heb ik wederom een ontbieding gestuurd naar de heer [verdachte] om
hem als verdachte te horen. Deze brief is aangetekend verstuurd. Ook op deze brief heeft de heer
[verdachte] niet gereageerd.
De aangetekende brieven heb ik niet retour ontvangen.
3. Een geschrift, zijnde een brief van de Politie Amsterdam van 31 juli 2017 inhoudende, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Gericht aan:
[verdachte]
[adres 2]
Hierbij vorder ik u, binnen een termijn van zeven (7) dagen, de gegevens van de bestuurder, ten tijde van de aanrijding aan mij kenbaar te maken.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 22 oktober 2020:
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op het adres [adres 2], ingeschreven.
Het hiervoor vermelde bewijsmiddel, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, wordt slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 165, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,-, indien deze niet wordt voldaan en verhaal niet mogelijk is te vervangen door tien dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,-, indien deze niet wordt voldaan en verhaal niet mogelijk is te vervangen door tien dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte de boete in termijnen van € 50,- kan betalen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geen gehoor gegeven aan de vordering bekend te maken wie in zijn voertuig reed, waarmee de aanrijding en de schade is veroorzaakt. Daarmee heeft de verdachte de opsporing in het kader van de Wegenverkeerswet gefrustreerd. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk. Bovendien is het nu voor de aangeefster onmogelijk om de schade te verhalen op de onbekend gebleven bestuurder, die de aanrijding heeft veroorzaakt.
Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, en met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het hof weegt deze aspecten in strafverminderende zin mee.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 165 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 8 mei 2018 onder CJIB nummer [nummer].
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De raadsheer geeft aan verdachte kennis dat hij binnen 14 dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest en maakt hem opmerkzaam op zijn recht om ter terechtzitting van dat recht afstand te doen.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.