Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-09-2013, nr. 12/00012
ECLI:NL:GHARL:2013:7343
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-09-2013
- Zaaknummer
12/00012
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:7343, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑09‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2013/459 met annotatie van M.P. van der Burg
Uitspraak 24‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Wet WOZ. Vaststelling waarde windturbines. Gemeente slaagt niet in bewijslast.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 12/00012
uitspraakdatum: 10 september 2013
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 december 2011, nummer AWB 11/165, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Lelystad (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak (2 windturbines) gelegen aan [a-straat 1] te [Q], per waardepeildatum 1 januari 2009, voor het jaar 2010 vastgesteld op € 2.243.000. Tegelijk met deze beschikking zijn voorts de aanslagen onroerende-zaakbelasting 2010 (OZB) vastgesteld op € 11.394.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarde verminderd tot € 2.119.000 en de opgelegde aanslagen OZB dienovereenkomstig verminderd tot € 10.712. Voorts heeft de heffingsambtenaar belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 218.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 december 2011 gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 1.992.708, de aanslagen OZB dienovereenkomstig verminderd en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 970,66 alsmede gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Met dagtekening 2 mei 2013, ingekomen ter griffie van het Hof op 2 mei 2013, heeft belanghebbende een pleitnota met bijlagen, ingezonden. Afschriften daarvan zijn op 2 mei 2013 doorgezonden aan de heffingsambtenaar.
1.5
Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord[...], als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door[...] (taxateur), alsmede [...] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [...](taxateur).
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1
Belanghebbende is eigenaar van twee windturbines van het type Enercon E-66, met een masthoogte van 70 meter en een capaciteit van 1800 kW per jaar.
2.2
De windturbines zijn in 2004 gebouwd en staan op een perceel met een totale oppervlakte van 12.232 m², waarvan 450 m² als ondergrond van de twee windturbines dienst doet. Partijen waarderen deze grond eenstemmig op € 13.500.
2.3
Windturbines van het type Enercon E-66 worden sedert 2007 niet meer gemaakt en zijn vervangen door het type E-70.
2.4
Door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) zijn ten behoeve van de waardering van windturbines taxatiewijzers voor verschillende waardepeildata opgesteld: “Taxatiewijzer en kengetallen DEEL 12, Windturbines” (hierna: taxatiewijzer). De taxatiewijzers zijn in opdracht van de VNG tot stand gekomen in de zogenoemde Taxatietechnische Kerngroep. Daarin hebben deelgenomen de VNG, de Waarderingskamer, de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Utrecht en de taxatiebedrijven Oranjewoud, GeoTax, Ortec Finance, Thorbecke, TOG Nederland en SenS Vastgoed.
2.5
De taxatiewijzer voor de waardepeildatum 2010, bevat in onderdeel 4.1 een toelichting op de marktgegevens voor windturbines, waarbij tevens een tabel is opgenomen voor de indexering van de bouwkosten naar 2010, met als bron Bureau Documentatie Bouwwezen (hierna: BDB). Voor zover hier van belang luidt deze tabel als volgt:
“Indexeringstabel BDB excl. BTW
(…) | 2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 |
(…) | 106,2 | 105,6 | 110,5 | 117,9 | 122,7 | 121,1 |
”
2.6
In een op 8 november 2010 gedagtekende “Aanpassing taxatiewijzer windturbines na akkoord over werktuigenvrijstelling” is vermeld dat door de VNG met EnergieNed, de koepelorganisatie van energieproducenten, en de Nederlandse Wind Energie Associatie (hierna: NWEA), de vereniging van exploitanten van windmolens, een akkoord is bereikt over de toepassing van de werktuigenvrijstelling bij de waardering van windturbines per waardepeildatum 1 januari 2009 en dat de werktuigenvrijstelling voor alle archetypen windturbines 30% bedraagt.
2.7
De Rechtbank heeft in beroep in goede justitie de waarde van de windturbines nader bepaald op € 1.992.708. De Rechtbank is daarbij uitgegaan van de volgende uitgangspunten, zich daarbij mede baserend op de in de taxatiewijzers en de in 2.4 bedoelde aanpassing opgenomen gegevens:
- vermogen per windturbine 1800 kW
- werktuigenvrijstelling 30%
- vervangingswaarde per kW ruwbouw na aftrek van de werktuigenvrijstelling en de correctie voor de masthoogte € 748
- technische afschrijving 0,735
- functionele afschrijving verdisconteerd in bouwkosten per kW
- waarde grond € 13.500
2.8
In een e-mail van 8 februari 2012 heeft [A] (hierna: [A]) van Enercon Benelux b.v. (de producent van de windmolens van belanghebbende) aan de gemachtigde van belanghebbende – voorzover hier van belang – met betrekking tot de aanschafkosten van de windturbine Enercon E-66 bericht:
“
Prijsniveau 2006 | ||
Aanschafprijs | € 1,452,000.00 | |
Herstellkosten | € 791,521.00 | 55% |
Rohbaukosten | € 470,139.00 | 32% |
”
2.9
Bij brief van 15 mei 2013 aan de gemachtigde van belanghebbende, heeft[A] over de werktuigenvrijstelling met betrekking tot de windturbines van Enercon als volgt bericht:
“Er is nu “overeenstemming” tussen genoemde partijen in die zin dat nu ook door de VNG en IGG is erkend dat in een ENERCON molen meer electronica en daarmee werktuigen aanwezig zijn en dat tot uitdrukking komt komt door het hanteren van een werktuigenvrijstelling van 35% (in plaats van 30%). Aangezien er wat dat betreft in het basisontwerp van ENERCON turbines geen veranderingen zijn sinds de implementatie van het direct drive principe vanaf 1991 kan het percentage van 35% ook voor de voorgaande jaren als zodanig gehanteerd worden.”
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In hoger beroep is in geschil is of de waarde van de windturbines met ondergrond (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2009, ook na vermindering door de Rechtbank, te hoog is vastgesteld.
3.2
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en voert daartoe aan dat de heffingsambtenaar bij de waardebepaling onjuiste percentages hanteert voor de technische en functionele veroudering alsmede voor de werktuigenvrijstelling, welke percentages door de Rechtbank in haar uitspraak onverkort zijn overgenomen. Daarnaast dient, aldus belanghebbende, van een lagere vervangingswaarde te worden uitgegaan.
3.3
De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt voorts aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.5
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de vastgestelde waarde tot € 1.688.000 alsmede tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen. Voorts verzoekt belanghebbende het Hof om de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten waaronder de kosten van de door belanghebbende aangestelde taxateur.
3.6
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan deze onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt in het onderhavige geschil als waardepeildatum 1 januari 2009.
4.2
In artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ is bepaald – voor zover hier van belang – dat in afwijking van het tweede lid de waarde van de onroerende zaak, voor zover die niet tot woning dient, wordt bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met de aard en de bestemming van de zaak en de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2009 dient te worden bepaald op de wijze als bedoeld in artikel 17, derde lid, Wet WOZ.
4.3
De heffingsambtenaar heeft zich voor de Rechtbank nader op het standpunt gesteld dat de waarde van de onroerende zaak moet worden gesteld op € 2.109.000. Hij heeft daartoe een waardematrix overgelegd, opgesteld door[B] (hierna: [B]), werkzaam bij Tog Nederland Midden b.v.. Aan deze waardematrix liggen gegevens ten grondslag zoals opgenomen in de “Taxatiewijzer en kengetallen DEEL 12 Windturbines waardepeildatum 1 januari 2009” alsmede de “Taxatiewijzer en kengetallen DEEL 12 Windturbines waardepeildatum 1 januari 2010”.
4.4
De functionele afschrijving bij windturbines is in de taxatiewijzers verdisconteerd in de bouwkosten per kW. Uitgaande van gemiddelde actuele bouwkosten per kW heeft[B]voornoemd geen aanvullende functionele afschrijving toegepast. Ter zake van de werktuigenvrijstelling is [B] uitgegaan van 30%. Dit percentage is gebaseerd op de in 2.6 bedoelde “Aanpassing taxatiewijzer windturbines na akkoord over werktuigenvrijstelling”.
4.5
De heffingsambtenaar concludeert in hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en derhalve tot een waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum van € 1.992.708, uitgaande van de in 2.7 opgesomde uitgangspunten, te weten:
technische afschrijving | 5,294% | |
technische levensduur | 17 jaar | |
restwaarde technische afschrijving | 10,0% | |
vervangingswaarde | € 2.692.800 | 3600 kW x € 748 |
EIA | -/- € 0 | |
EINP | -/- € 0 | |
CO2 reductie | -/- € 0 | |
€ 2.692.800 | ||
technische afschrijving | -/- € 713.592 | factor 0,735 |
functionele afschrijving | -/- € 0 | 0 |
€ 1.979.208 | ||
werktuigenvrijstelling | -/- € 0 | 30% (is begrepen in bouwkosten per KW) |
€ 1.979.208 | ||
ondergrond 450 m² | € 13.500 | |
waarde | € 1.992.708 |
4.6
Ook in hoger beroep ligt de bewijslast dat de (nader bepaalde) waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld op de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar verwijst daartoe wederom naar de door [B], opgestelde waardematrix en de gegevens zoals opgenomen in de “Taxatiewijzer en kengetallen DEEL 12 Windturbines waardepeildatum 1 januari 2009” alsmede de “Taxatiewijzer en kengetallen DEEL 12 Windturbines waardepeildatum 1 januari 2010”. De heffingsambtenaar stelt zich daarbij op het standpunt dat het belanghebbende niet vrij staat af te wijken van de gegevens zoals opgenomen in de taxatiewijzers. Nu de NWEA en bovendien tevens Enercon (de producent van de windturbines) hebben meegewerkt aan de taxatiewijzer, is ook belanghebbende daaraan gebonden, aldus de heffingsambtenaar.
4.7
In het hogerberoepschrift heeft belanghebbende gesteld dat de door de heffingsambtenaar nader verdedigde waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld. Belanghebbende verdedigt te dezen een waarde van € 1.688.000. Belanghebbende acht zich niet aan de in de taxatiewijzers opgenomen gegevens gebonden, nu hij bij de totstandkoming daarvan op geen enkele wijze direct of indirect is betrokken noch daarbij vertegenwoordigd is geworden. Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde heeft belanghebbende in hoger beroep een taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [C] beëdigd taxateur agrarische roerende en onroerende zaken, op 2 mei 2013. Het taxatierapport vermeldt voor zover hier van belang het volgende:
technische afschrijving | 5,7% | |
technische levensduur | 17,5 jaar | |
restwaarde technische afschrijving | 5,0% | |
functionele afschrijving | 6,0% | |
functionele levensduur | 17 jaar | |
vervangingswaarde | € 3.690.000 | 3600 kW x € 1.025 |
EIA | € 0 | |
EINP | € 0 | |
CO2 reductie | € 0 | |
€ 3.690.000 | ||
technische afschrijving | -€ 498.150 | factor 0,73 |
functionele afschrijving | -€ 553.500 | factor 0,7 |
€ 2.638.350 | ||
werktuigenvrijstelling | -€ 964.317 | 36,55% |
€ 1.674.033 | ||
ondergrond 450 m² | € 13.500 | |
waarde | € 1.687.533 | (afgerond) € 1.688.000 |
Omdat belanghebbende naast de technische afschrijving eveneens rekening wenst te houden met de functionele afschrijving, heeft hij beide componenten voor 50% in zijn berekeningen verwerkt.
4.8
Anders dan de heffingsambtenaar betoogt, acht het Hof belanghebbende in het kader van de waardering van de onroerende zaak niet gebonden aan de uitkomsten zoals neergelegd in de meerbedoelde taxatiewijzers. Tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, maakt de heffingsambtenaar niet aannemelijk dat belanghebbende in het overleg dat heeft geleid tot de totstandkoming van de taxatiewijzers, of de aanpassing daarvan, op enigerlei wijze (juridisch bevoegd) werd vertegenwoordigd door één van de betrokken overlegpartners, noch dat belanghebbende zich tegenover de heffingsambtenaar op enigerlei andere wijze zou hebben gebonden aan de uitkomsten van dat overleg. Voorts dient te worden benadrukt dat de bedoelde taxatiewijzers slechts hulpmiddelen vormen ter bepaling van de gezochte waarde.
4.9
De heffingsambtenaar stelt dat de vervangingswaarde van de windturbines tezamen € 2.692.000 bedraagt, waarbij rekening is gehouden met een werktuigenvrijstelling van 30%. Dit houdt in dat de heffingsambtenaar uitgaat van een vervangingswaarde van € 3.845.714 vóór toepassing van de werktuigenvrijstelling, ofwel € 1.068 per kW. De heffingsambtenaar verwijst daarbij naar de in de taxatiewijzer opgenomen gegevens. Belanghebbende stelt dat de gegevens uit de taxatiewijzer een gemiddelde weergeven geldend voor alle archetypen windturbines met een vermogen van 1000 - 2000 kW die evenwel op de in geschil zijnde windmolens toepassing missen. Immers, uit de door Enercon overgelegde gegevens kan – aldus belanghebbende nader in zijn pleitnota in hoger beroep – een vervangingswaarde (voor toepassing van de werktuigenvrijstelling) naar het prijspeil van 2009 worden berekend van € 1.677.000 per windturbine, derhalve € 3.354.000 voor beide tezamen.
4.10
Het Hof overweegt hierover als volgt. Gelet op de gemotiveerde stellingen van belanghebbende, acht het Hof de heffingsambtenaar met het louter verwijzen naar de taxatiewijzer niet erin geslaagd de nader door hem vastgestelde waarde aannemelijk te maken. Nu de windturbines van het type E-66 niet meer worden gemaakt, kunnen naar het oordeel van het Hof de vervangingskosten van dit type in het kader van de beantwoording van de in geschil zijnde vraag als volgt worden gevonden. Blijkens de onder 2.8 opgenomen opgave van de producent van de windturbines bedroeg de aanschafprijs van de Enercon windturbine type E-66 in 2006 € 1.452.000. Nu dit een prijsopgave van de producent betreft met betrekking tot het zelfde type windturbine als dat van belanghebbende acht het Hof dit het meest juiste uitgangspunt. De ontwikkeling van de bouwkosten in de periode 2006-2009 leidt het Hof af uit de onder 2.5 opgenomen tabel van het BDB. Deze geeft als waarde voor het jaar 2006: 105,6 en voor het jaar 2009: 122,7. Aldus bepaalt het Hof de vervangingswaarde van de windturbines (vóór toepassing van de werktuigenvrijstelling) naar de waardepeildatum 1 januari 2009 op 122,7/105,6 x € 1.452.000 = € 1.687.125 per windturbine, derhalve in totaal voor beide windturbines € 3.374.250.
4.11
Voor wat het percentage van de werktuigenvrijstelling betreft, stelt de heffingsambtenaar zich, onder verwijzing naar de taxatiewijzer, op het standpunt dat dit voor de onderhavige windturbines 30 bedraagt. Belanghebbende stelt dat dit te laag is omdat de windturbines van het type Enercon, zoals bij de onderhavige onroerende zaak, een geheel andere energie-overbrengingstechniek hebben welke gepaard gaat een beduidend grotere hoeveelheid elektronica dan vergelijkbare windturbines van andere producenten. Gelet de toelichting van de gemachtigde ter zitting en de verklaring van[A] zoals opgenomen onder 2.9, waaraan het Hof geen reden heeft om te twijfelen, acht het Hof het aannemelijk dat de windturbines van Enercon met meer elektronica zijn uitgerust dan gemiddeld, op grond waarvan het werktuigenpercentage van de bouwkosten hoger is dan van de gemiddelde windturbine. Het Hof acht op grond van de verklaring van[A] voor de werktuigenvrijstelling van de onroerende zaak een percentage van 35 aannemelijk.
4.12
Ten aanzien van de bepaling van de omvang van de technische afschrijving, spitst het geschil tussen partijen zich toe op de vraag welke restwaarde van de onroerende zaak daarbij in aanmerking dient te worden genomen. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat deze restwaarde conform de gegevens uit de taxatiewijzer 10% van de vervangingswaarde bedraagt, terwijl belanghebbende een restwaarde van 5% van de vervangingswaarde voorstaat. Het Hof acht aannemelijk – zoals belanghebbende heeft gesteld – dat het op grond van gemeentelijk en provinciaal beleid uitgesloten is dat na ommekomst van de gebruiksduur van de onderhavige windturbines op de huidige locatie van de onroerende zaak wederom windturbines zullen kunnen worden geplaatst. Derhalve dient bij de bepaling van de restwaarde niet alleen rekening gehouden te worden met de verkoopopbrengst van de na buitengebruikstelling resterende materialen, doch dient eveneens rekening te worden gehouden met de aan de verwijdering van de fundering van de windmolens verbonden kosten ten einde de ondergrond weer in de oude staat (weiland) terug te brengen. Nu de heffingsambtenaar heeft gesteld dat door hem daarmee geen rekening is gehouden, en een restwaarde van 5% het Hof in het licht van hetgeen door belanghebbende is gesteld daarbij niet onredelijk voorkomt, is het gelijk op dit punt aan belanghebbende. Niet in geschil is dat de technische levensduur 17 jaar bedraagt, en dat op waardepeildatum daarvan reeds 5 jaren zijn verstreken. Met betrekking tot de waardepeildatum 1 januari 2009 kan de aftrek vanwege technische veroudering derhalve worden berekend op (((100-5)/17) x 1%) x 5 = 27,9%.
4.13
Op grond van de onder 4.10 tot en met 4.12 vastgestelde vervangingswaarde, het van toepassing zijnde percentage werktuigenvrijstelling en het percentage technische afschrijving kan de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum worden berekend op: € 3.374.250 x 0,65 x 0,721 = € 1.581.342, hetgeen reeds lager is dan de waarde die belanghebbende in hoger beroep verdedigt. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende. In het midden kan blijven of naast technische veroudering ook rekening gehouden dient te worden met een aftrek vanwege functionele veroudering.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 voor de beroepsfase (1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 472) alsmede voor de kosten van de door belanghebbende ter zitting meegebrachte taxateur begroot op 1 uur x € 116,09. Voor het hoger beroep bij het Hof op € 944 (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, waarde per punt € 472) alsmede voor de kosten van de door belanghebbende ter zitting meegebrachte taxateur begroot op 2 uur x € 116,09. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten ter zake van het taxatierapport wordt door het Hof berekend op 5 uren x € 116,09. De totale proceskostenvergoeding bedraagt derhalve € 2.816,72.
6. Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– vermindert de vastgestelde waarde tot € 1.688.000,
– vermindert de aanslagen tot aanslagen die zijn vastgesteld naar deze waarde,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.816,72, en
– gelast dat de gemeente Lelystad belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 41 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 115 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is op 10 september 2013 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(C.E. te Brake) | (M.G.J.M. van Kempen) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.