Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad
Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/5.9.4:5.9.4 De verzwijging naar huidig Engels recht
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/5.9.4
5.9.4 De verzwijging naar huidig Engels recht
Documentgegevens:
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS348530:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Als gezegd, werd dit voorstel niet overgenomen door de wetgever, onder verwijzing naar de forse interpretatie- en beoordelingsruimte van de rechter bij de toepassing ervan en de onzekerheid die dit voor justitiabelen met zich zou brengen. Daarnaast wees de wetgever op de inconsistentie die zou optreden met het in het Engelse privaatrecht geldende beginsel van de caveat emptor.1 Op grond van dit beginsel wordt naar Engels recht zelden een mededelingsplicht aangenomen tussen contractspartijen. Een vordering op grond van de ‘tort of deceit’ wegens verzwijging van bepaalde essentiële informatie zal dan ook veelal worden afgewezen. Er is een zaak uit 1870 waarin het House of Lords bij monde van rechter Blackburn overwoog dat een opzettelijke verzwijging grond kan vormen voor aansprakelijkheid, namelijk indien
‘there is a duty or an obligation to speak, and a man in breach of that duty or obligation holds his tongue and does not speak, and does not say the thing he was bound to say, if that was done with the intention of inducing the other party to act upon the belief that the reason why he did not speak was because he had nothing to say, I should be inclined myself to hold that that was fraud also’.2
Deze visie van rechter Blackburn kwam niet tot verdere ontwikkeling in het Engelse recht.3 Alleen in het geval ‘halve waarheden’ zouden zijn gedebiteerd, als gevolg waarvan de verzwijging van bepaalde informatie de wel verstrekte informatie onwaar maakt, kan de ‘tort of deceit’ eventueel toepassing vinden.4 Het gaat dan om situaties waarin de verzwijging als een ‘implied representation’ kan worden gekwalificeerd. In de hiervoor behandelde zaak Contex Drouzhba Ltd v Wiseman had de bestuurder een order aangenomen namens de vennootschap in de wetenschap dat de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen niet konden worden nagekomen. Een van de gronden die werden aangevoerd, was dat de bestuurder door de bestelling te accepteren, een ‘implied representation’ had gemaakt dat de onderneming in staat was te voldoen aan de betalingsverplichtingen die daaruit volgden. Deze ‘implied representation’ was volgens de benadeelden onjuist aangezien de bestuurder ten tijde van het opnemen van de bestelling wist dat de onderneming niet zou kunnen nakomen. De rechter hield in deze zaak de bestuurder aansprakelijk wegens het plegen van de ‘tort of deceit’ zonder dat expliciet werd ingegaan op het argument van de ‘implied representation’. De verklaring van de bestuurder dat de vennootschap per de genoemde datum zou betalen – terwijl hij wist dat dit niet mogelijk was – werd hem aangerekend als ‘deceit’.5