Hof Arnhem-Leeuwarden, 07-08-2018, nr. 200.136.887
ECLI:NL:GHARL:2018:7116
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
07-08-2018
- Zaaknummer
200.136.887
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:7116, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 07‑08‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBALM:2012:BX0780
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:113, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑08‑2018
Inhoudsindicatie
3:89 BW, 3:306 BW Verkoop boerderij met voorkeursrecht. De koper (schoonzus van verkoper) werkt aantal jaren later mee aan akte tot vaststelling van verkrijgende verjaring ten gunste van derde. Oorspronkelijk verkoper spreekt derde (zijn broer) aan. Geen sprake van wanprestatie schoonzus omdat boerderijtje nooit is overgedragen. De akte waarin verkrijgende verjaring wordt vastgesteld is geen leveringsakte. Daarom ook geen onrechtmatig profiteren van wanprestatie door derde.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.887
(zaaknummer rechtbank Overijssel 122088)
arrest van 7 augustus 2018
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. K.J.J. Kroeze,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.J. Paalman.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de tussenvonnissen van 12 oktober 2011, 27 juni 2012, 12 september 2012 en 19 december 2012 die de rechtbank Almelo heeft gewezen en het eindvonnis van 7 augustus 2013 door de rechtbank Overijssel, locatie Almelo gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 1 november 2013,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij bericht van 22 december 2014 en 12 januari 2015 door mr. Kroeze namens [appellant] zijn ingebracht en van de stukken die bij bericht van 23 december 2014 door mr. Paalman namens [geïntimeerde] zijn ingebracht.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof de zaak verwezen voor mediation.
De mediation is niet geslaagd, waarna partijen arrest hebben gevraagd en aanvullend hebben gefourneerd. Vervolgens is arrest bepaald.
2.3
Omdat de afronding van deze zaak door uitval (wegens ziekte) van een van de raadsheren aanzienlijke vertraging heeft opgelopen, zijn partijen in de gelegenheid gesteld het hof te informeren over eventuele nieuwe ontwikkelingen. Beide partijen hebben aangegeven dat zij daarvan geen gebruik wensen te maken.
3. De vaststaande feiten
3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.10 van het bestreden vonnis van 27 juni 2012, met de opmerking dat het hof in 2.4 in plaats van “f 175.000” “f 75.000” leest en in 2.5 in plaats van “[ [geïntimeerde] ] tengevolge van deze verjaring eigenaar [is] geworden”: “[ [appellant] ] tengevolge van deze verjaring eigenaar [is] geworden”. In het vonnis is in zoverre sprake van kennelijke schrijffouten, die - hoewel grief 1 dus terecht is opgeworpen - niet tot vernietiging van dat vonnis kunnen leiden.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg - samengevat - gevorderd een verklaring voor recht dat [appellant] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door zich in strijd met het in de tussen [geïntimeerde] en [de schoonzus] gesloten notariële akte van 14 februari 1984 bepaalde verkoopverbod dan wel voorkeursrecht de eigendom te laten toescheiden van de onbewoonde woning met aanhorigheden aan [adres] (hierna: het boerderijtje). Verder heeft [geïntimeerde] de veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van schadevergoeding.
4.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en na deskundigenbenoeming de schade van [geïntimeerde] bepaald op € 192.310. [appellant] is veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van dat bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1
Tegen het tussenvonnis van 12 oktober 2011 staat op grond van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen hogere voorziening open, zodat het hof [appellant] in zijn hoger beroep daartegen niet-ontvankelijk zal verklaren.
5.2
Tegen de tussenvonnissen van 12 september 2012 en 19 december 2012 zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hof het hoger beroep in zoverre zal verwerpen.
5.3
Deze zaak betreft een familieruzie tussen de broers [appellant] en [de broer] (hierna: [de broer] ) en schoonzus [de schoonzus] (echtgenote van [de broer] , hierna: [de schoonzus] ) enerzijds en broer [geïntimeerde] anderzijds. De ruzie spitst zich toe op de eigendom van een landbouwerswoning met landbouwgrond in [woonplaats] (hierna: het boerderijtje). Dat boerderijtje was sinds november 1983 eigendom van [geïntimeerde] . In 1984 heeft [geïntimeerde] het boerderijtje voor 75.000 gulden verkocht en geleverd aan [de schoonzus] , waarbij is bepaald (akte van levering 14 februari 1984, productie 1 bij inleidende dagvaarding) dat [de schoonzus] het boerderijtje niet zonder toestemming van [geïntimeerde] mag overdragen aan een derde. Als [geïntimeerde] geen toestemming daarvoor geeft mag hij het boerderijtje terugkopen voor 75.000 gulden, vermeerderd met bouw- en verbouwingskosten, aldus de akte. Bij schending van het verkoopverbod is een boete verschuldigd van 200.000 gulden. [appellant] heeft het boerderijtje feitelijk gedurende geruime tijd gebruikt. In een notariële akte van 13 november 2008 hebben [de schoonzus] en [de broer] verklaard dat op grond van artikel 3:306 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit van [appellant] door verloop van twintig jaren is verjaard als gevolg waarvan [appellant] eigenaar is geworden van het boerderijtje. In een tussen [geïntimeerde] en [de schoonzus] gevoerde procedure heeft de rechtbank Almelo bij vonnis van 26 januari 2011 [de schoonzus] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een boete van € 90.756 wegens schending van het verkoopverbod. Aan dat vonnis heeft [de schoonzus] voldaan.
5.4
In deze procedure heeft de rechtbank in het bestreden tussenvonnis van 27 juni 2012 geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld, door gebruik te maken van de door [de schoonzus] jegens [geïntimeerde] gepleegde wanprestatie (schending van het verkoopverbod). [appellant] heeft - buiten [geïntimeerde] om en in de wetenschap van de tussen [geïntimeerde] en [de schoonzus] gemaakte afspraken - eigener beweging de notaris ertoe bewogen een akte te verlijden gebaseerd op extinctieve verjaring wegens bezit van meer dan twintig jaar, zulks in strijd met de feiten, terwijl [appellant] van deze opzet ook heeft geprofiteerd nu het boerderijtje aan hem om niet is toegevallen, aldus de rechtbank.
5.5
[appellant] bestrijdt dat oordeel en de daarop gebaseerde beslissingen van de rechtbank en voert daartoe grieven (2 tot en met 14) aan. De grieven 15 tot en met 20 zien op de (omvang van) de schade. [appellant] concludeert tot vernietiging van de bestreden vonnissen en tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] weerspreekt de grieven en concludeert tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen.
5.6
Het hof zal eerst de grieven 2 tot en met 14 bespreken. Deze grieven leggen de vraag voor of [appellant] , door gebruik te maken van een toerekenbare tekortkoming van [de schoonzus] jegens [geïntimeerde] , onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [geïntimeerde] . Het hof komt tot een andere uitkomst dan de rechtbank. Het hof overweegt daartoe het volgende.
5.7
Indien [appellant] van rechtswege de eigendom van het boerderijtje heeft verkregen ten gevolge van verjaring, - die kwestie op zichzelf kan hier in het midden blijven - dan is daarmee nog niet gebleken van een tekortkoming van [de schoonzus] uit hoofde van het door haar met [geïntimeerde] in 1984 overeengekomen verkoopverbod. Voor een tekortkoming wegens schending van het verkoopverbod door [de schoonzus] ten opzichte van [geïntimeerde] is immers nodig dat [de schoonzus] het boerderijtje heeft overgedragen aan [appellant] . Daarvoor is ingevolge artikel 3:89 BW een leveringsakte vereist. Die leveringsakte is er niet. Het hof heeft dit punt tijdens de pleitzitting aan de orde gesteld en toen met partijen vastgesteld dat een dergelijke leveringsakte (na de akte van 14 februari 1984) niet is opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers. De notariële akte van 13 november 2008 - ook dat is aan partijen voorgehouden tijdens de pleitzitting - kan niet als een leveringsakte zoals bedoeld in art. 3:89 BW worden gekwalificeerd. Daarin is enkel de vaststelling van verjaring opgenomen.
5.8
De conclusie is dan ook dat van een toerekenbare tekortkoming in de verplichtingen van [de schoonzus] tegenover [geïntimeerde] , waarvan [appellant] heeft geprofiteerd en aldus onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [geïntimeerde] , niet is gebleken.
6. De slotsom
6.1
Nu de grondslag van de vordering van [geïntimeerde] niet is komen vast te staan is de vordering niet toewijsbaar. Het hoger beroep slaagt dus en de grieven hoeven niet meer afzonderlijk besproken te worden. Na vernietiging van de bestreden vonnissen zal het hof de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijzen.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 260
- kosten deskundigenbericht € 1.452
totaal verschotten € 1.712
- salaris advocaat € 8.526 (6 punten x tarief V)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 92,82
- griffierecht € 1.553
totaal verschotten € 1.645,82
- salaris advocaat € 9.483 (3 punten x tarief V)
6.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 12 oktober 2011,
verwerpt het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Almelo van 12 september 2012 en 19 december 2012,
vernietigt de vonnissen van de rechtbank te Almelo van 27 juni 2012 en de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 7 augustus 2013 en doet opnieuw recht:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.712 voor verschotten en op
€ 8.526 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 1.645 voor verschotten en op € 9.483 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82, in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening,
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, H. Wammes en Ch.H. van Dijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018.