Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 1404443, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 537). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Rb. Midden-Nederland, 05-03-2014, nr. 16-700280-12
ECLI:NL:RBMNE:2014:1004
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
05-03-2014
- Zaaknummer
16-700280-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2014:1004, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 05‑03‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 05‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langdurige uitkeringsfraude.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700280-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 5 maart 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1950],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de advocaat van verdachte, mr. E. van den Bogaard, naar voren heeft gebracht.
2. Tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 mei 2012 uitkeringsfraude heeft gepleegd.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte inkomsten genoot. Verdachte had, in de ten laste gelegde periode, geen inkomsten uit de ondernemingen die op zijn naam stonden. Het feit dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV) achteraf vaststelt dat verdachte een (fictief) inkomen had uit zijn BV’s, maakt dit niet anders. Ook de vraag of verdachte werkzaamheden verrichtte moet ontkennend worden beantwoord. Voor het verstrekken van een uitkering is het van belang of er op loon waardeerbare arbeid is verricht. Bij verdachte was echter geen sprake van werkzaamheden die inkomsten genereerden. Hoewel de activiteiten van verdachte, achteraf gezien, wellicht kunnen worden gekwalificeerd als werkzaamheden, heeft verdachte destijds de wijzigingsformulieren in zijn beleving naar waarheid ingevuld. Gelet op het voorgaande ontbreekt het opzet van verdachte, ook in de voorwaardelijke vorm, en moet hij worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank1.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op grond van het navolgende.
Aan verdachte, woonachtig in [woonplaats]2.[gemeente],3.is per 29 september 1992 een uitkering toegekend op grond van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet. Zijn arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 80 tot 100.4.
Verdachte heeft op 3 april 2012 tegenover een opsporingsfunctionaris van het UWV verklaard dat het klopt dat hij sinds 29 september 1992 een uitkering krijgt op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (voorheen de Algemene arbeidsongeschiktheidswet). Verder heeft verdachte tijdens dit verhoor verklaard dat hij begrijpt dat hij bepaalde informatie moet verstrekken als dat nodig is. Het besef dat hij verplicht is dit tijdig, spontaan en onverwijld te doen was bij hem latent aanwezig.5.Aan verdachte is het wijzigingsformulier “Wijzigingen doorgeven – Als u een WIA-, WAO-, WAZ- of Wajong-uitkering heeft”6.voorgehouden en hem is gevraagd of hij dit formulier na 2003 wel eens heeft ingevuld en opgestuurd naar het UWV. Verdachte heeft hierop geantwoord dat hij zich dat niet kan herinneren en heeft voorts verklaard dat hij het UWV ook niet op een andere wijze over wijzigingen heeft geïnformeerd.7.
Verdachte heeft tussen 13 november 2007 en 9 april 2008 als verdachte een aantal verklaringen afgelegd in het strafrechtelijk onderzoek “Klimop”. Op 13 november 2007 heeft verdachte verklaard dat hij directeur en enig aandeelhouder is van Solid Brick BV en Tancotrend BV. Verder heeft hij verklaard dat[A] Beheer BV de houdstermaatschappij van Solid Brick BV is. Een andere onderneming van verdachte is Edupi XIII BV.8.
Op 20 november 2007 heeft verdachte verklaard dat Solid Brick BV een bedrag van
€ 1.850.000,- uitbetaald kreeg van Durell Holding. Verdachte beheerde dit geld en heeft met dit geld betalingen gedaan ten behoeve van het project Eurocenter. De laatste betalingen zijn in het eerste of tweede kwartaal van 2007 de deur uitgegaan.9.
Door verdachte wordt op 28 november 2007 verklaard dat hij de overzichten, zoals het hem voorgehouden SBS-overzicht van 18/11/2006, is gaan opmaken vanaf 2003 of 2004. De overzichten laten de door verdachte ontvangen gelden en gedane betalingen zien.10.Als verdachte iets ‘uit privé’ voor [B] betaald had, dan hanteerde hij soms factor twee. In het geval “[C]computer + fax-scanner-printer 700” had verdachte € 700,- kosten en berekende hij € 1.400,- door. Verdachte verdiende daarmee dan € 700,-.11.
Op 29 november 2007 heeft verdachte verklaard dat [D]voor het project Symfony werd ingehuurd door Tancotrend. [D] kreeg een urenvergoeding van 77 euro. Voor Tancotrend zat daar een marge in van ongeveer 17 euro per uur.12.De facturen in het kader van dat project, d.d. 6 februari 2006, 11 februari 2006 en 14 september 2006, zijn door verdachte opgemaakt.13.
Door E.R. de Knijf, opsporingsambtenaar bij het UWV, is op basis van de door de Belastingdienst overgelegde gegevens uit de FiBase,14.betreffende de ondernemingen van verdachte, die een fiscale eenheid vormen, het volgende overzicht samengesteld.15.
Omzet | Bedrijfsresultaat | Belastbare winst | |
2004 | € 93.321,00 | € 38.420,00 | € 70.638,00 |
2005 | € 193.935,00 | € 142.034,00 | |
2006 | € 2.523.682,00 | € 845.259,00 | |
2007 | € 842.920,00 | € 44.035,00 | |
2008 | € 99.893,00 | € 66.243,00 |
Op 30 januari 2014 is door het UWV een specificatie gemaakt van het benadelingsbedrag. Deze specificatie vermeldt over de jaren 2004 tot en met 2012 de volgende benadelingsbedragen:
- 2004: € 5.795,54;
- 2005: € 11.192,60;
- 2006: € 11.592,82;
- 2007: € 8.870,06;
- 2008: € 12.875,98;
- 2009: € 13.489,36;
- 2010: € 13.713,86;
- 2011: € 13.889,56;
- 2012: € 6.459,31.
Het totale benadelingsbedrag over de periode van 2004 tot en met 2012 is daarmee:
€ 97.879,09.16.
Bewijsoverweging ten aanzien van het opzet
Door de raadsman van verdachte is betoogd dat het opzet niet kan worden bewezen, aangezien het voor verdachte in de ten laste gelegde periode niet duidelijk was dat hij werkzaamheden verrichtte waarvan hij wist of kon vermoeden dat deze voor de uitkeringsinstantie van belang waren.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode diverse ondernemingen opgericht. Binnen deze ondernemingen verrichtte verdachte werkzaamheden en beschikte hij, als bestuurder van deze ondernemingen, op verschillende momenten over grote geldbedragen. Verdachte gedroeg zich hierbij als professioneel ondernemer. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte bij de toekenningsbeslissing van de uitkering is gewezen op de inlichtingenplicht. Hij heeft gedurende een aantal jaren jaarlijks inlichtingen verstrekt op het daartoe toegezonden formulier. Vanaf het moment dat hij zelf wijzigingen door moest geven, heeft verdachte geen informatie meer verstrekt.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het voor verdachte duidelijk was dat sprake was van werkzaamheden binnen de bovengenoemde ondernemingen en inkomsten daaruit en dat hij deze moest melden aan de uitkeringsinstantie. Nu verdachte de hem toegestuurde wijzigingsformulieren desondanks niet heeft ingevuld, heeft verdachte, naar het oordeel van de rechtbank, opzettelijk niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht.
Dat, zoals de raadsman naar voren heeft gebracht, mogelijkerwijs de fiscus en/of het UWV de inkomsten van verdachte op een ander bedrag zal vaststellen, kan niet afdoen aan het feit dat verdachte op geen enkele wijze melding heeft gemaakt van de werkzaamheden en inkomsten.
5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 01 januari 2004 tot en met 31 mei 2012 te [woonplaats], [gemeente], in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 70 van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen, opzettelijk heeft
nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte,
telkens opzettelijk geen opgave gedaan van en verzwegen dat hij, verdachte, werkzaamheden verrichtte en eigenaar en/of grootaandeelhouder was van meerdere Besloten Vennootschappen en aldus uit dien hoofde inkomsten had of te goed had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregelen
8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat bij de strafoplegging rekening gehouden moet worden met de hoogte van het benadelingsbedrag. Dit bedrag staat echter nog niet vast. Het benadelingsbedrag zal, volgens de verdediging, waarschijnlijk liggen rond de € 70.000,-.
Primair heeft de verdediging verzocht aan verdachte, gelet op wat hij de afgelopen tijd allemaal heeft meegemaakt, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. Subsidiair heeft de verdediging bepleit aan verdachte een werkstraf op te leggen. Hoewel niet duidelijk is of verdachte dit, gezien zijn gezondheidstoestand, kan, wil verdachte zich hier wel voor inzetten. Bovendien kan de reclassering goed beoordelen of verdachte in staat zal zijn deze werkstraf uit te voeren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude, door opzettelijk geen melding te maken van inkomsten en werkzaamheden die hij verrichtte binnen door hem opgerichte ondernemingen. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen doet afbreuk aan de solidariteit en ondermijnt het sociale stelsel. Hiervan worden uiteindelijk de mensen die op dit stelsel zijn aangewezen de dupe. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij gedurende een lange periode fors en bewust heeft gefraudeerd.
De rechtbank stelt het benadelingsbedrag over de ten laste gelegde periode, conform de berekening van het UWV d.d. 30 januari 2014, vast op € 97.879,09. Het feit dat de raadsman van verdachte deze berekening aanvecht bij de Centrale Raad van Beroep vormt voor de rechtbank geen aanleiding om in deze zaak een ander uitgangspunt te hanteren dan door het UWV is gedaan. Daarbij betrekt de rechtbank nadrukkelijk dat verdachte de inlichtingen die voor de berekening van belang zijn niet aan het UWV heeft verstrekt.
Verdachte heeft zich met zijn ondernemingen op een professionele wijze bezig gehouden met een aantal omvangrijke opdrachten en aanzienlijke geldstromen. Hiernaast kreeg verdachte een uitkering voor zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij, terwijl hij op professionele wijze werkzaamheden verrichtte, aan de uitkeringsinstantie geen enkele openheid van zaken heeft gegeven, maar is blijven profiteren van de uitkering die hij op grond van zijn arbeidsongeschiktheid kreeg. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding een werkstraf of een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
De verdediging heeft, in het geval de rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf, verzocht om de zaak aan te houden, omdat in het hoger beroep in de zogenaamde Klimop-zaak de advocaat-generaal onderzoek doet naar de detentiegeschiktheid van verdachte. De rechtbank wijst dit verzoek af. Dit onderzoek is niet door het Gerechtshof gelast. Het feit dat de advocaat-generaal in een andere zaak, om voor de rechtbank onbekende redenen, heeft besloten dit onderzoek - voorafgaand aan de inhoudelijke zitting bij het Gerechtshof - te laten verrichten, en overigens door de raadsman thans geen (medische) stukken zijn overgelegd die de noodzaak van een dergelijk onderzoek onderbouwen, geven de rechtbank onvoldoende aanleiding om het onderzoek in deze zaak te heropenen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 januari 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 63 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd.
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. V. van Dam, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij in of omstreeks 01 januari 2004 tot en met 31 mei 2012 te [woonplaats]
[gemeente], in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of
krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 70
van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen, opzettelijk heeft
nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit
kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte
wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang
waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een
verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet
Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen, dan wel voor de hoogte of de
duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte,
(telkens) opzettelijk geen opgave gedaan van en/of verzwegen dat hij,
verdachte, werkzaamheden verrichtte en/of eigenaar en/of grootaandeelhouder
was van een of meerdere Besloten Vennootschap(pen) en/of (aldus uit dien
hoofde) inkomsten had en/of te goed had.
art 227b Wetboek van Strafrecht
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑03‑2014
Aanvraag AAW-uitkering d.d. 3 december 1992, pagina 23 en proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 511.
Feit van algemene bekendheid.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 3 april 2012, pagina 512.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 3 april 2012, pagina 514.
Idem, pagina 124.
Idem, pagina 136.
Het proces-verbaal werknemersfraude, d.d. 12 november 2012, blad 10 van 18.
Het proces-verbaal van verbalisant E.R. de Knijf, opsporingsfunctionaris bij het UWV, d.d. 30 januari 2014, proces-verbaal nummer 1404443. Dit proces-verbaal is niet opgenomen in het onder 1 vermelde dossier.