Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafrecht
Artikel 38v [Vrijheidsbeperkende maatregel]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2020
- Bronpublicatie:
22-02-2017, Stb. 2017, 82 (uitgifte: 09-03-2017, kamerstukken: 34086)
- Inwerkingtreding
01-01-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2019, Stb. 2019, 507 (uitgifte: 24-12-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Materieel strafrecht / Algemeen
1.
Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
- 1°
waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
- 2°
waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2.
De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
- a.
zich niet op te houden in een bepaald gebied,
- b.
zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
- c.
op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn,
- d.
zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.
3.
De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd.
4.
De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
5.
De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.