Einde inhoudsopgave
Bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (R&P nr. InsR11) 2019/5.6.4.5
5.6.4.5 ‘Assumption of responsibility’: toepassing in de rechtspraak ten aanzien van bestuurders van vennootschappen
mr. A. Karapetian, datum 01-01-2019
- Datum
01-01-2019
- Auteur
mr. A. Karapetian
- JCDI
JCDI:ADS346107:1
- Vakgebied(en)
Insolventierecht / Faillissement
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie de ‘dissenting opinion’ van Sir Patrick Russel in eerste aanleg, [1997] B.C.C. 605 bij nr. 624G.
De uitspraak van het Nieuw-Zeelandse Court of Appeal inzake Trevor Ivy werd hierbij ook genoemd, ter illustratie dat ‘mere routine involvement by a director for and through his company’ bezwaarlijk tot persoonlijke aansprakelijkheid kan leiden. Opgemerkt zij dat het beweerdelijk onzorgvuldig handelen van de bestuurder in deze zaak plaatsvond in het kader van de uitvoering van het contract tussen de vennootschap en de derde, bestaande uit onzorgvuldige advisering (de vennootschap was een adviesbureau). In de Williams-zaak en het in dit hoofdstuk aan de orde zijnde gevaltype gaat het om uitlatingen van de bestuurder voorafgaande aan het sluiten van het contract en meer specifiek uitlatingen ter bevordering van de bereidwilligheid van de derde tot het sluiten van het contract. Zie over dit onderscheid Reynolds 2003.
Vgl. Fairline Shipping Corp v Adamson [1975] QB 180, die hieronder nog kort wordt besproken.
Zie hiervoor Fairline Shipping Corp v Adamson [1975] QB 180, alsmede Noel v Poland [2001] 2 B.C.L.C. 645.
Met betrekking tot bestuurders die namens een vennootschap handelden bij het doen van ‘negligent misstatements’ wordt aansprakelijkheid niet snel aangenomen in de Engelse rechtspraak. Het vereiste van ‘assumption of responsibility’ is daarbij de hindernis die in geval van bestuurders moeilijk te overwinnen blijkt.
De oorsprong van deze benadering ligt in de reeds in paragraaf 2.5.3 in hoofdstuk 2 besproken uitspraak Williams v Natural Life Health Foods Ltd van het House of Lords uit 1998. De zaak ging, kort gezegd, om een overeenkomst van franchise die de benadeelde had gesloten met een vennootschap die zich had toegelegd op de franchise van winkels met gezonde voedingswaren. Positieve prognoses over de inkomensstromen en de schets van progressieve winstgroei gaven bij de benadeelden de doorslag bij het aangaan van de overeenkomst. Hierbij hadden zij gebruik gemaakt van folders die door de vennootschap ten behoeve van de franchise waren uitgegeven en waarin de bestuurder werd geprezen om zijn expertise in het drijven van de omschreven winkels. De informatie over de verwachte inkomsten was hun toegezonden door een medewerker van de vennootschap. Toen de inkomsten tegenvielen en het aangeprezen concept van de franchise tot de sluiting van de winkel leidde, vorderden de benadeelden schadevergoeding van de bestuurder wegens het doen van ‘negligent misstatements’. De rechter in eerste aanleg achtte de bestuurder persoonlijk aansprakelijk en dit oordeel werd in hoger beroep in stand gelaten. Het House of Lords kwam bij monde van rechter Steyn tot een ander oordeel. De overwegingen illustreren enerzijds de terughoudendheid van de Engelse rechter bij het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid in geval van ‘negligent misstatements’ en anderzijds bieden zij inzicht in de ruimte die het leerstuk van ‘assumption of responsibility’ creëert voor persoonlijke aansprakelijkheid.
In het aansprakelijkheidsoordeel van het Court of Appeal werd grote nadruk gelegd op de deskundigheid van de bestuurder die voornamelijk in de uitgegeven folders breed werd uitgemeten. De relevante kennis en expertise zou van de bestuurder ‘persoonlijk’ zijn en niet van hem in hoedanigheid van bestuurder (q.q.). Rechter Steyn verwierp deze redenering met een verwijzing naar de overweging van rechter Russel waarin deze stelde dat in een eenmans-bv (one-man company) het altijd de kennis en deskundigheid van de (enig) bestuurder zullen zijn waarop de onderneming drijft.1 Het etaleren van de deskundigheid van de bestuurder in de folders achtte rechter Steyn derhalve onvoldoende voor aansprakelijkheid. Hij overwoog voorts dat er tussen de benadeelden en de bestuurder in de aanloop naar het contract geen rechtstreeks contact is geweest. De informatie over de winstgevendheid van de franchise werd namelijk verstrekt door een medewerker. ‘There were no exchanges or conduct crossing the line which could have conveyed to the respondents that Mr Mistlin [de bestuurder, AK) was willing to assume personal responsibility to them’, aldus rechter Steyn.2 Hoewel de omstandigheid dat de bestuurder in kwestie geen recht-streeks contact had gehad met de desbetreffende benadeelde denkelijk een rol van betekenis speelde in het eindoordeel, past de gedachtegang in de lijn van de rechtspraak met betrekking tot het leerstuk van ‘assumption of responsibility’ waarin de beoordeling plaatsvindt in het kader van de waardering van het gedrag van de bestuurder enerzijds en de gerechtvaardigde verwachtingen (en percepties) van de wederpartij – derde anderzijds.3 In die beoordeling lijkt van belang te zijn in hoeverre de derde aan het gedrag van de bestuurder het vertrouwen heeft kunnen en mogen ontlenen dat hij zich persoonlijk haar belangen zou aantrekken. De vraag is dan of de verhouding waarin de bestuurder en de derde zich bevonden, kan worden gekarakteriseerd als een van vertrouwen dat de bestuurder zich de belangen van de derde zou aantrekken. De Engelse rechters lijken daarbij ook sterk de uiterlijke omstandigheden mee te wegen. Hoe meer de persoon van de bestuurder op de voorgrond treedt, bijvoorbeeld indien correspondentie wordt ondertekend zonder de vermelding q.q. en zonder briefpapier van de vennootschap, hoe meer de rechter geneigd zal zijn een ‘assumption of responsibility’ aanwezig te achten.4