[eiser 1] is genoemd op het voorblad van het exploot, de overige 67 eisers staan vermeld op een lijst die aan de cassatiedagvaarding is gehecht. Alleen Zig B.V., genoemd als appellant sub 67 in het bestreden arrest, staat niet vermeld in de cassatiedagvaarding en heeft dus kennelijk in het bestreden arrest berust.
HR, 30-03-2018, nr. 16/06014
ECLI:NL:HR:2018:470
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-03-2018
- Zaaknummer
16/06014
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:470, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑03‑2018; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2016:4036, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1419, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1419, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑12‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:470, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑12‑2016
- Vindplaatsen
AA20180502 met annotatie van B.F. Assink
Ondernemingsrecht 2018/81 met annotatie van M.L. Lennarts
JIN 2018/95 met annotatie van R.A. Wolf
NJ 2018/330 met annotatie van P. van Schilfgaarde
NTHR 2018, afl. 3, p. 160
OR-Updates.nl 2018-0063
O&F 2018/3.3 met annotatie van Westenbroek, W.A.
JOR 2018/234 met annotatie van mr. B.I. Kraaipoel
JOR 2018/234 met annotatie van mr. B.I. Kraaipoel
Uitspraak 30‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Financieel recht. Onrechtmatige daad. Bestuurdersaansprakelijkheid (art. 6:162 BW). Vervolg op HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1979, NJ 2011/8. Invloed collegiale verantwoordelijkheid van bestuurders (art. 2:9 BW) op persoonlijk ernstig verwijt als bestuurder. Betekenis van schending van normen van financieel recht (art. 3 en 7 (oud) Wte 1995).
Partij(en)
30 maart 2018
Eerste Kamer
16/06014
LZ/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
3. [eiser 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
4. [eiser 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
5. [eiser 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
6. [eiser 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
7. [eiser 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
8. [eiser 8] ,
wonende te [woonplaats] ,
9. [eiser 9] ,
wonende te [woonplaats] ,
10. [verweerster 10],
wonende te [woonplaats] ,
11. [eiser 11] ,
wonende te [woonplaats] ,
12. [eiser 12] ,
wonende te [woonplaats] ,
13. [eiser 13] ,
wonende te [woonplaats] ,
14. [eiser 14] ,
wonende te [woonplaats] ,
15. [verweerster 15],
wonende te [woonplaats] ,
16. [verweerster 15],
wonende te [woonplaats] ,
17. [eiser 17] ,
wonende te [woonplaats] ,
18. [eiser 18] ,
wonende te [woonplaats] ,
19. [eiser 19] ,
wonende te [woonplaats] ,
20. [eiser 20] ,
wonende te [woonplaats] ,
21. [eiser 21] ,
wonende te [woonplaats] ,
22. [eiser 22] ,
wonende te [woonplaats] ,
23. [eiser 23] ,
wonende te [woonplaats] ,
24. [verweerster 24],
wonende te [woonplaats] ,
25. [eiser 25] ,
wonende te [woonplaats] ,
26. [eiser 26] ,
wonende te [woonplaats] ,
27. [eiser 27] ,
wonende te [woonplaats] ,
28. [eiser 28] ,
wonende te [woonplaats] ,
29. [eiser 29] ,
wonende te [woonplaats] ,30. [eiser 30] ,
wonende te [woonplaats] ,
31. [eiser 31] ,
wonende te [woonplaats] ,
32. [eiser 32] ,
wonende te [woonplaats] ,
33. [verweerster 33],
wonende te [woonplaats] ,
34. [verweerster 34],
wonende te [woonplaats] ,
35. [eiser 35] ,
wonende te [woonplaats] ,
36. [eiser 36] ,
wonende te [woonplaats] ,
37. [eiser 37] ,
wonende te [woonplaats] ,
38. [eiser 38] ,
wonende te [woonplaats] ,
39. [eiser 39] ,
wonende te [woonplaats] ,
40. [eiser 40] ,
wonende te [woonplaats] ,
41. [eiser 41] ,
wonende te [woonplaats] ,
42. [eiser 42] ,
wonende te [woonplaats] ,
43. [eiser 43] ,
wonende te [woonplaats] ,
44. de gezamenlijke erven van wijlen [betrokkene 1],
laatstelijk wonende te [woonplaats] ,
45. [eiser 45] ,
wonende te [woonplaats] ,46. [eiser 46] ,
wonende te [woonplaats] ,
47. [eiser 47] ,
wonende te [woonplaats] ,
48. [eiser 48] ,
wonende te [woonplaats] ,
49. [eiser 49] ,
wonende te [woonplaats] ,
50. [verweerster 50],
wonende te [woonplaats] ,
51. [eiser 51] ,
wonende te [woonplaats] ,
52. [verweerster 52],
wonend te [woonplaats] ,
53. [eiser 53] ,
wonende te [woonplaats] ,
54. [eiser 54] ,
wonende te [woonplaats] ,
55. [eiser 55] ,
wonende te [woonplaats] ,
56. [eiser 56] ,
wonende te [woonplaats] ,
57. [eiser 57] ,
wonende te [woonplaats] ,
58. [verweerster 58],
wonende te [woonplaats] ,
59. [eiser 59] ,
wonende te [woonplaats] ,
60. [eiser 60] ,
wonend te [woonplaats] ,
61. [eiser 61] ,
wonende te [woonplaats] ,
62. [eiser 62] ,
wonende te [woonplaats] ,
63. [eiser 63] ,
wonende te [woonplaats] ,64. [eiser 64] ,
wonende te [woonplaats] ,
65. [eiser 65] ,
wonende te [woonplaats] ,
66. [eiser 66] ,
wonende te [woonplaats] ,
67. [eiser 67] ,
wonende te [woonplaats] ,
68. [eiser 68] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaten: mr. D. Rijpma, voorheen mede mr. C.J-A. Seinen,
t e g e n
1. de rechtspersoon naar vreemd recht TMF Management (BVI), ltd.,
gevestigd te Tortola, British Virgin Islands,
2. TMF Netherlands B.V., voorheen TMF Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel.
Eisers zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers], verweersters zullen hierna afzonderlijk worden aangeduid als TMF Management en TMF Nederland en gezamenlijk als TMF c.s.
1. Het geding
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn arrest in de zaak 09/01879 ECLI:NL:HR:2010:BO1979, NJ 2011/8 van 17 december 2010;
b. het arrest in de zaak 200.174.250/01 van het gerechtshof Den Haag van 1 september 2015.
c. het arrest in de zaak 200.177.939/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 september 2016.
De arresten van het gerechtshof Den Haag en het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 6 september 2016 hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld.De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
TMF c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep en vorderen wettelijke rente over de toe te wijzen proceskosten.
De zaak is voor TMF c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de advocaat-generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eisers] heeft bij brief van 21 december 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [betrokkene 2] heeft in 1997 het initiatief genomen tot realisatie van een resort met hotels en appartementen in de Dominicaanse Republiek (hierna: het project).
(ii) Voor het project zijn vennootschappen opgericht waarover [betrokkene 2] als (indirect) aandeelhouder de zeggenschap had (hierna gezamenlijk: [betrokkene 2] c.s.).
(iii) TMF Management was, al dan niet samen met [betrokkene 2], bestuurder van een deel van de hiervoor onder (ii) bedoelde vennootschappen.
(iv) Derden konden op uiteenlopende wijzen als belegger investeren in het project. [eisers] hebben op enig moment tussen 1997 en november 2002 geïnvesteerd door aandelen in een of meer vennootschappen te kopen.
( v) Het project is niet doorgegaan. [eisers] hebben hierdoor schade geleden.
3.2.1
De vorderingen van [eisers] tegen TMF c.s. strekken onder meer tot betaling van schadevergoeding.Aan hun vordering tegen TMF Management hebben [eisers] onder meer ten grondslag gelegd dat TMF Management in haar hoedanigheid van bestuurder van een deel van de hiervoor in 3.1 onder (ii) bedoelde vennootschappen, niet heeft voorkomen dat deze vennootschappen hebben gehandeld in strijd met het bepaalde in de art. 3 en 7 (oud) van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995). Rechtbank en het gerechtshof Amsterdam hebben de vorderingen afgewezen. De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd bij arrest van 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1979, NJ 2011/8. De zaak is verwezen naar het hof.
3.2.2
Het hof heeft de vorderingen van [eisers] andermaal afgewezen en daartoe, samengevat, als volgtoverwogen.
a. Het uitgangspunt dat een rechtspersoon aansprakelijk is voor de gevolgen van zijn onrechtmatig handelen jegens een derde en dat die gevolgen in beginsel niet aan een bestuurder van een rechtspersoon in privé kunnen worden toegerekend, lijdt slechts uitzondering indien die bestuurder van zijn handelen of nalaten persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/Roelofsen)) (rov. 3.6.1-3.6.3).
b. Over de aanbieding in Nederland van aandelen in strijd met art. 3 (oud) Wte 1995 (zonder prospectus) en het in strijd met art. 7 (oud) Wte 1995 (zonder vergunning) optreden als effectenbemiddelaar, hebben [eisers] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan tot een persoonlijk onrechtmatig handelen of nalaten van TMF Management in de hiervoor omschreven zin kan worden geconcludeerd. De stelling van [eisers] dat naleving van de effectenwetgeving een collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur behoort te zijn en dat iedere bestuurder daarvoor verantwoordelijk is, is wellicht van belang voor de interne verantwoordelijkheid van een bestuurder jegens de vennootschap. Daaruit volgt echter niet dat de bestuurder die niet op de naleving heeft toegezien, persoonlijk onrechtmatig handelen jegens een derde kan worden verweten.
In dit geval gaat het om een project waarvan [betrokkene 2] de geestelijk vader en initiator was. [betrokkene 2] was Nederlander met connecties in Nederland. Hij was bij uitstek de persoon om de aanbieding en verkoop van aandelen in Nederland in het kader van het project ter hand te nemen. TMF Management was (mede)bestuurder van vier van de vennootschappen die voor het project waren opgericht. TMF Management was een op de British Virgin Islands (BVI) gevestigde vennootschap. Gelet op het feit dat zij het verlenen van management- en administratieve services als bedrijfsvoering had, mag worden aangenomen dat laatstgenoemde omstandigheid een belangrijke reden is geweest om haar voor de bestuursfuncties in de BVI-vennootschappen in te zetten.
Van enige specifiek aan haar toebedeelde taak, anders dan de registratie van de inschrijvingen en het versturen van de aandeelbewijzen voor die aandelen en het (in dit geding verder niet relevante, aan TMF Nederland gedelegeerde) beheer van de depotbetalingen voor de appartementsrechten, is niet gebleken. Dat TMF Management zich niet heeft bemoeid met de aanbieding en verkoop van aandelen door [betrokkene 2] c.s. in Nederland en niet erop heeft toegezien of daarbij de Nederlandse regelgeving in acht werd genomen, kan haar, zo zij daarvoor al intern verantwoordelijk zou kunnen worden gesteld, in de hiervoor omschreven omstandigheden niet persoonlijk als een zodanig onzorgvuldig handelen jegens [eisers] worden verweten dat zij op die grond persoonlijk voor de door [eisers] daardoor geleden schade aansprakelijk kan worden gehouden. Door [eisers] zijn verder geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat TMF Management heeft geweten of redelijkerwijs heeft behoren te weten dat [betrokkene 2] c.s. in strijd met de Nederlandse regelgeving voormelde aandelen in Nederland hebben aangeboden en verkocht en dat [eisers] daarvan nadeel zouden ondervinden. (rov. 3.6.4)
3.3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt in de kern dat het hof heeft miskend dat de collegiale verantwoordelijkheid van bestuurders (zoals bedoeld in art. 2:9 BW) de eis van een persoonlijk ernstig verwijt (ook) in het kader van art. 6:162 BW mede vorm geeft en dat het hof hierop gerichte stellingen van [eisers] ten onrechte niet of niet voldoende kenbaar in zijn oordeel heeft betrokken. Ook bij aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW geldt dat in beginsel alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet of de statuten aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld, tot de taak van iedere bestuurder behoren, en dat iedere bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken. Het voorgaande heeft in het bijzonder gevolgen voor de aansprakelijkheid voor nalaten.
3.3.2
Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen de maatstaf van HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/Roelofsen), die nadien is bevestigd in HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015/21 (Hezemans Air) en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627, NJ 2015/22 (RCI).
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.
Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval.
Het voorgaande geldt onverkort als een trustmaatschappij als bestuurder optreedt (HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8686, NJ 2011/477).
3.3.3
Uit het persoonlijke karakter van het ernstige verwijt dat de bestuurder moet kunnen worden gemaakt, volgt dat voor het aannemen van aansprakelijkheid, behoudens bij toepassing van art. 2:11 BW (HR 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:275, NJ 2017/215), voor iedere bestuurder afzonderlijk moet worden vastgesteld dat hij in zijn hoedanigheid onrechtmatig heeft gehandeld en dat dit handelen (waaronder is begrepen nalaten) aan hem kan worden toegerekend.
3.3.4
Uit het voorgaande volgt dat bij de toepassing van art. 6:162 BW in een geval als het onderhavige, de aan onderdeel 1 ten grondslag liggende rechtsopvatting niet kan worden aanvaard. Het onderdeel faalt dus.
3.4.1
Onderdeel 3 klaagt in de kern dat de niet-naleving door een vennootschap van wettelijke voorschriften ter bescherming van het beleggend publiek, zoals de art. 3 en 7 (oud) Wte 1995, in beginsel, althans eerder dan bij andere normschendingen, aansprakelijkheid meebrengt van iedere bestuurder van die vennootschap. Met de niet-naleving van dergelijke voorschriften is een persoonlijk ernstig verwijt in beginsel gegeven.
3.4.2
Ook als een vennootschap wettelijke voorschriften ter bescherming van het beleggend publiek schendt, geldt voor de aansprakelijkheid van een bestuurder van die vennootschap jegens derden, het hiervoor in 3.3.2 genoemde vereiste dat die bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarmee verdraagt zich niet dat in dat geval de aansprakelijkheid van een bestuurder op grond van art. 6:162 BW wordt aangenomen zonder dat sprake is van een persoonlijk ernstig verwijt, of dat die aansprakelijkheid wordt aangenomen op grond van een vermoeden van een persoonlijk ernstig verwijt. De rechtsopvatting die onderdeel 3 verdedigt, kan niet worden aanvaard. Het onderdeel faalt om die reden.
3.5.1
Het middel klaagt voorts in diverse onderdelen over de verwerping van de stelling van [eisers] dat sprake is van persoonlijk ernstig verwijtbaar nalaten van TMF Management als bestuurder, doordat zij niet erop heeft toegezien dat de vennootschappen waarvan zij (mede)bestuurder was, de toepasselijke Nederlandse regelgeving naleefden. Het betoogt in dat verband onder meer dat van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder sprake kan zijn als deze niet of onvoldoende heeft toegezien op de wijze van uitoefening van een taak door een andere bestuurder, aan wie deze taak was toebedeeld.
3.5.2
Op zichzelf is juist dat ook het houden van onvoldoende toezicht op de uitoefening van een taak door een medebestuurder onder omstandigheden persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder kan meebrengen. Het hof heeft dit evenwel niet miskend. Het heeft het daarop betrekking hebbende verwijt van [eisers] immers onderzocht en is tot het oordeel gekomen dat [eisers] geen feiten en omstandigheden hebben gesteld waaruit blijkt dat TMF Management heeft geweten of redelijkerwijs heeft behoren te weten (waarmee het hof kennelijk heeft bedoeld: wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen) dat [betrokkene 2] c.s. in strijd met de Nederlandse regelgeving hebben gehandeld (rov. 3.6.4). Het heeft daarbij in aanmerking genomen dat de vestiging van TMF Management op de British Virgin Islands en de omstandigheid dat de bedrijfsvoering van TMF Management bestond uit het verlenen van management- en administratieve services, belangrijke redenen zijn geweest om TMF Management ten behoeve van de op die eilanden gevestigde vennootschappen in te zetten, en dat ook niet is gebleken dat zij andere dan – kort gezegd – administratieve werkzaamheden heeft verricht. Het oordeel dat TMF Management onder die omstandigheden niet persoonlijk een ernstig verwijt ervan kan worden gemaakt dat zij niet actief erop heeft toegezien dat de vennootschappen de art. 3 en 7 (oud) Wte 1995 naleefden, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
3.6
Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van TMF c.s. begroot op € 6.590,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 30 maart 2018.
Conclusie 08‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Financieel recht. Onrechtmatige daad. Bestuurdersaansprakelijkheid (art. 6:162 BW). Vervolg op HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1979, NJ 2011/8. Invloed collegiale verantwoordelijkheid van bestuurders (art. 2:9 BW) op persoonlijk ernstig verwijt als bestuurder. Betekenis van schending van normen van financieel recht (art. 3 en 7 (oud) Wte 1995).
Partij(en)
Zaaknr: 16/06014
Mr. B.J. Drijber
Zitting: 08 december 2017
Conclusie inzake:
[eiser 1]
en 67 anderen,1.
eisers tot cassatie,
advocaten: mr. D. Rijpma, voorheen mr. D. Rijpma en mr. C.J-A. Seinen
tegen
1. TMF Management (BVI) Ltd.,
2. TMF Netherlands B.V.,
verweersters in cassatie,
advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel
Deze zaak gaat over een vastgoedproject in het Caraïbisch gebied waarin eisers tot cassatie hadden geïnvesteerd maar dat niet van de grond is gekomen. De initiatiefnemer, [betrokkene 2], en enkele ten behoeve van het project opgerichte vennootschappen zijn in 2008 door het hof Amsterdam hoofdelijk veroordeeld om de door eisers tot cassatie geleden schade te vergoeden.2.Genoemd hof wees de vorderingen af voor zover zij waren ingesteld tegen drie TMF-entiteiten die bij genoemd project betrokken waren. Bij arrest van 17 december 2010 heeft de Hoge Raad het arrest van het Amsterdamse hof vernietigd.3.Na verwijzing heeft het hof ’s-Hertogenbosch de vorderingen tegen de TMF-entiteiten (opnieuw) afgewezen.
Het cassatiemiddel verdedigt de rechtsopvatting dat wanneer een vennootschap voorschriften van financieel recht ter bescherming van het beleggend publiek heeft overtreden en daarvoor jegens derden aansprakelijk is gehouden, de bestuurders van die vennootschap in beginsel persoonlijk aansprakelijk zijn omdat zij moeten worden vermoed ernstig verwijtbaar te hebben gehandeld. Daarnaast betoogt het middel dat de collectieve aansprakelijkheid van art. 2:9 BW ook geldt bij externe bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW. Beide stellingen gaan m.i. niet op.
1. Feiten en procesverloop
1.1
Feiten
1.1.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.4.
1.1.2
[betrokkene 2] was in 1997 de initiatiefnemer van een project dat erin zou bestaan in de Dominicaanse Republiek een resort van hotels en appartementen te realiseren (hierna: het Project).
1.1.3
Ten behoeve van het Project werden de volgende vennootschappen opgericht:5.
- GolfOne Group Inc. (hierna: GolfOne Group), die als doel had het exploiteren van het Project en tevens als holdingmaatschappij fungeerde;
- Construction Inc., die als doel had de eigenlijke ontwikkeling en bouw van het Project, alsmede de verkoop van appartementsrechten;
- GolfOne Host Inc. (hierna: GolfOne Host), die als doel had geld aan te trekken voor de voorontwikkelingskosten van GolfOne Group;
- CPC Inc. (hierna: CPC), die de verkooprechten van de verschillende beleggingsproducten van GolfOne Group had;
- Caribbean Comfort B.V. (hierna: Caribbean Comfort), die namens CPC appartementsrechten verkocht; en
- DR Marketing Inc. (hierna: DR Marketing), een dochter van CPC, die als doel had het stimuleren van de verkoop van appartementsrechten door CPC en Caribbean Comfort.
1.1.4
[betrokkene 2] had, direct of indirect, als aandeelhouder de zeggenschap over elk van deze vennootschappen. [betrokkene 2] en deze vennootschappen worden hierna aangeduid als c.s..
1.1.5
TMF Management (BVI) Ltd. (hierna: TMF Management) was, samen met [betrokkene 2],
- bestuurder van GolfOne Group
- tot 10 december 2002, bestuurder van CPC
- tot 12 oktober 2002, bestuurder van DR Marketing
1.1.6
TMF Management was enig bestuurder van Construction Inc. (tot 1 november 2009) en van GolfOne Host (tot 11 juni 2009). [betrokkene 2] was enig bestuurder van Caribbean Comfort.
1.1.7
TMF Nederland B.V. (hierna: TMF Nederland) wordt in de stukken aangeduid als trustee. Zij trad niet als bestuurder op.
1.1.8
Derden konden op uiteenlopende wijze aan het Project deelnemen door daarin te investeren als belegger. Eisers tot cassatie (hierna: [eisers]) hebben op enig moment tussen 1997 en november 2002 in het Project geïnvesteerd door het kopen van aandelen in DR Marketing, in Carribean Comfort en/of in GolfOne Host.
1.1.9
Het Project is niet doorgegaan. [eisers] hebben schade geleden door het waardeloos worden van de door hen gekochte aandelen.
1.1.10
[eisers] hebben in 2009 en 2010 hun door het hof Amsterdam tegen [betrokkene 2] c.s. toegewezen vordering tot een bedrag van € 264.960,- op [betrokkene 2] kunnen verhalen.
1.2
Procesverloop tot en met eerste cassatieprocedure6.
1.2.1
Bij inleidende dagvaarding hebben [eisers] hoofdelijke veroordeling gevorderd van de gedagvaarde partijen tot betaling van (a) een bedrag van € 825.250,- (met rente) aan alle aandeelhouders van DR Marketing; (b) een bedrag van € 45.378,02 (met rente) aan [eiser 1]; en (c) een bedrag van € 27.226,81 (met rente) aan [eiser 67] en eenzelfde bedrag aan [eiser 68] (eisers tot cassatie nrs. 67 en 68). De vorderingen werden ingesteld tegen [betrokkene 2] c.s. en tegen drie TMF-entiteiten: TMF Management, TMF Nederland en TMF BVI Ltd. (hierna: TMF c.s.).
1.2.2
Bij vonnis van 30 november 2005 wees de rechtbank Amsterdam alle vorderingen af.
1.2.3
Bij arrest van 4 november 2008 heeft het hof Amsterdam dat vonnis vernietigd voor zover het de vorderingen tegen [betrokkene 2] c.s. betrof, maar bekrachtigd voor zover het de vorderingen tegen TMF c.s. betrof. Het Amsterdamse hof verwierp de stellingen van [eisers] dat TMF Management als bestuurder van CPC en DR Marketing jegens de aandeelhouders van DR Marketing onrechtmatig heeft gehandeld omdat zij erop had moeten toezien dat een prospectus algemeen beschikbaar werd gesteld (art. 3 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte)) en dat over de voor effectenbemiddelaars vereiste vergunning werd beschikt (art. 7 Wte).7.
1.2.4
Volgens het hof Amsterdam was ook niet komen vast te staan dat TMF c.s. in een prospectus misleidende mededelingen hadden gedaan als bedoeld in art. 6:194 BW.
1.2.5
De Hoge Raad heeft zowel in het principale cassatieberoep van [eisers] als in het incidentele cassatieberoep van TMF c.s.8.het arrest van het Amsterdamse hof vernietigd. De Hoge Raad overwoog met betrekking tot het principale beroep:
“4.1 Onderdeel 1 voert terecht aan dat het hof met zijn oordeel in rov. 4.9.2 heeft miskend dat [eisers] de aansprakelijkheid van TMF c.s. jegens hen niet hebben gebaseerd op onbehoorlijke vervulling door TMF Management (BVI) van haar taak als bestuurder (art. 2:9 BW) doch op het naar in het maatschappelijk verkeer geldende normen onbetamelijk handelen van TMF Management (BVI) jegens hen. Het hof heeft kennelijk uit het oog verloren dat, ook als niet gesproken kan worden van een onbehoorlijke taakvervulling van een bestuurder jegens de vennootschap, het handelen van deze bestuurder jegens een derde nog wel ernstig verwijtbaar kan zijn. Na verwijzing zal deze grondslag van de vordering alsnog moeten worden onderzocht. (…).
4.2
Onderdeel 4 bevat de klacht dat het hof in rov. 4.15.1 is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting omtrent art. 6:194 BW. Deze klacht treft doel. Door te oordelen dat [eisers] hun stelling over openbaarmaking van het prospectus hadden moeten toelichten, heeft het hof klaarblijkelijk miskend dat aan openbaarmaking in de zin van genoemde bepaling een ruime strekking toekomt en dat reeds uit het onweersproken feit dat het in dit geding bedoelde prospectus aan deelnemers aan het project is uitgereikt, kan volgen dat van openbaarmaking sprake is. (…).
4.4
Onderdeel 9 keert zich tegen rov. 4.10 van het hof en treft doel. De enkele omstandigheid dat de trustee geen – beslissende – zeggenschap had in de vennootschappen waarvan zij trustee is, brengt niet mee dat haar geen verwijt zou kunnen worden gemaakt van het overtreden van de Wte door deze vennootschappen, nu zij als trustee ook zonder deze zeggenschap gehouden kan zijn toezicht te houden op naleving van de(ze) wet. Volgens de stellingen van [eisers] zou de trustee juist in deze taak zijn tekortgeschoten. Deze stellingen moeten alsnog beoordeeld worden. (…)”
1.3
Procesverloop na cassatie en verwijzing
1.3.1
De zaak is op 4 augustus 2015, dus pas ruim 4,5 jaar na het arrest van de Hoge Raad, bij het verwijzingshof aangebracht. Het hof Den Haag, waarnaar de zaak was verwezen, heeft de zaak doorverwezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.9.
1.3.2
Na verwijzing vorderen [eisers] “TMF c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hen van € 1.541.217 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2015, en om TMF c.s. te veroordelen in de kosten van de procedure”.10.Zij wijzen vooral op het vertrouwen dat zij meenden te kunnen ontlenen aan de deelname van een gerenommeerde trustorganisatie als TMF aan het Project.11.
1.3.3
Na memoriewisseling en pleidooi heeft het hof ’s-Hertogenbosch op 6 september 2016 arrest gewezen. Het komt daarin niet tot een ander eindoordeel dan het hof Amsterdam in 2008: het wijst de vorderingen tegen TMF c.s. af.
1.3.4
Het hof stelt voorop dat, wanneer een rechtspersoon een tekortkoming of onrechtmatig handelen jegens een derde kan worden verweten, die rechtspersoon zelf voor de gevolgen daarvan aansprakelijk is, en in beginsel niet de bestuurder van die rechtspersoon in privé. Dat is pas anders indien de bestuurder van zijn handelen of nalaten persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
1.3.5
Het hof past die maatstaf vervolgens toe op de verwijten die [eisers] aan TMF Management maken wegens schending van de Wte:
“3.6.4 Voor wat betreft de aanbieding in Nederland door CPC, GolfOne Host en Caribbean Comfort van aandelen DR Marketing, GolfOne Host en Caribbean Comfort in strijd met art.3 Wte (zonder prospectus) en het door [betrokkene 2] en Caribbean Comfort in Nederland in strijd met art. 7 Wte (zonder vergunning) optreden als effectenbemiddelaar, hebben [eisers] naar het oordeel van het hof onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan tot een persoonlijk onrechtmatig handelen/nalaten van TMF Management in de hiervoor omschreven zin kan worden geconcludeerd. De stelling van [eisers] dat naleving van de effectenwetgeving een collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur behoort te zijn en dat iedere bestuurder daarvoor verantwoordelijk is, is wellicht van belang voor de interne verantwoordelijkheid van een bestuurder jegens de vennootschap. Daaruit volgt echter nog niet dat dé bestuurder die niet op de naleving heeft toegezien jegens een derde persoonlijk onrechtmatig handelen kan worden verweten. In dit geval gaat het om een project waarvan [betrokkene 2] de geestelijk vader en initiator was, zoals ook tot uitdrukking is gebracht in het voorwoord van [betrokkene 2] als CEO GolfOne Group in het Emissieprospectus Macao Beach, Inc. (prod. 3 cva). [betrokkene 2] was Nederlander met connecties in Nederland. Hij was bij uitstek de persoon om de aanbieding en verkoop van aandelen in Nederland in het kader van het Project ter hand te nemen. TMF Management was (mede)bestuurder van vier van de (BV1) vennootschappen die ten behoeve van het project waren opgericht. TMF Management was een op de British Virgin Islands gevestigde vennootschap. Gelet op het feit dat zij het verlenen van management- en administratieve services als bedrijfsvoering had, mag worden aangenomen dat laatstgenoemde omstandigheid een belangrijke reden is geweest om haar voor de bestuursfuncties in de BVI vennootschappen in te zetten. Van enige specifiek aan haar toebedeelde taak, anders dan de registratie van de DR Marketing inschrijvingen en het versturen van de aandeelbewijzen voor die aandelen en het (in dit geding verder niet relevante, aan TMF Nederland gedelegeerde) beheer van de depotbetalingen voor de appartementsrechten, is niet gebleken. Dat TMF Management zich niet heeft bemoeid met de aanbieding en verkoop van aandelen DR Marketing, GolfOne Host en Caribbean Comfort door [betrokkene 2] c.s. in Nederland en er niet op heeft toegezien of daarbij de Nederlandse regelgeving wel in acht werd genomen, kan haar, zo zij daarvoor al intern verantwoordelijk zou kunnen worden gesteld, in de hiervoor omschreven omstandigheden naar het oordeel van het hof niet persoonlijk als een zodanig onzorgvuldig handelen jegens [eisers] worden verweten dat zij op die grond persoonlijk voor de door [eisers] daardoor geleden schade aansprakelijk kan worden gehouden. Door [eisers] zijn verder geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat TMF Management heeft geweten of redelijkerwijs heeft behoren te weten dat [betrokkene 2] c.s. in strijd met de Nederlandse regelgeving voormelde aandelen in Nederland hebben aangeboden en verkocht en dat [eisers] daarvan nadeel zouden ondervinden.” (onderstreping toegevoegd)
1.3.6
Over de rol van TFM Management in het Macao Beach Prospectus overweegt het hof het volgende:
“3.6.6 Ten aanzien het Macao Beach prospectus is een en ander niet anders. Dit prospectus is specifiek door [betrokkene 2] in zijn in het voorwoord vermelde hoedanigheid van CEO van de GolfOne Group uitgebracht. Het gaat hierbij om een algemeen prospectus betreffende de ontwikkeling van het project en niet om een prospectus dat specifiek is opgesteld (en in dit geval niet is opgesteld) ten behoeve van de uitgifte van aandelen DR Marketing, Caribbean Comfort en GolfOne Host. Ook indien zou mogen worden aangenomen dat TMF Management met (het bestaan van) het Macao Beach prospectus bekend is geweest, dan betekent dat nog niet dat zij met de precieze inhoud daarvan bekend is geweest. Indien en voor zover dit prospectus misleidende informatie bevat - hetgeen door TMF c.s. gemotiveerd is betwist - en GolfOne Group op dat punt onrechtmatig handelen jegens derden kan worden verweten, is voor mogelijke schade die derden daardoor hebben geleden in de eerste plaats GolfOne Group aansprakelijk en verder [betrokkene 2] voor zover hem als handelend bestuurder daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Voldoende concrete feiten en omstandigheden op grond waarvan ook TMF Management als medebestuurder van GolfOne Group ter zake persoonlijk onzorgvuldig handelen of nalaten jegens derden zou moeten worden verweten, zijn - in aanmerking genomen de hiervoor voor aansprakelijkheid van TMF Management niet toereikend gevonden feiten en omstandigheden - door [eisers] onvoldoende gesteld. In het bijzonder zijn door [eisers] geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat TMF Management bekend is geweest met de door [eisers] gestelde onjuistheden in het prospectus.” (onderstreping toegevoegd)
1.3.7
Ten aanzien van TMF Nederland overweegt het hof als volgt. [eisers] stellen dat TMF Nederland zich jegens hen heeft geprofileerd als trustee voor de gehele GolfOne Group (rov. 3.7.3). Op basis van het arrest van het hof Amsterdam staat reeds vast dat de kopers van aandelen DR Marketing geen rechten konden ontlenen aan het prospectus Macao Beach Inc. dan wel aan het latere prospectus Columbus Beach & Golf Resort.12.Uit die prospectussen blijkt niet dat TMF Nederland de inleg van de aandeelhouders in DR Marketing zou beheren (rov. 3.7.5). Het moge zo zijn dat [eisers] mede tot hun beleggingen zijn overgegaan omdat het verbonden zijn van TMF c.s. aan het Project heeft bijgedragen aan hun vertrouwen daarin, maar dat biedt geen grondslag voor de brede toezichthoudende taak die [eisers] TMF Nederland willen toedichten (rov. 3.7.7). Het hof concludeert dat
“3.7.8 … uit de ten processe gestelde feiten en omstandigheden niet blijkt van een zodanige toezichthoudende positie van TMF Nederland dan wel een door toedoen van TMF c.s. bij [eisers] gerechtvaardigde schijn van een zodanige positie dat TMF Nederland op grond van een niet naar behoren vervuld hebben van die taak voor de door [eisers] gestelde schade aansprakelijk kan worden gehouden. De omstandigheid dat TMF c.s. voor hun betrokkenheid bij het project een honorering hebben ontvangen leidt niet tot een ander oordeel.”
1.3.8
Bij exploot van 6 december 2016 zijn [eisers] (tijdig) tegen dit arrest in cassatie opgekomen. De dagvaarding is gericht tegen TMF Management en TMF Nederland, maar niet tegen TMI (BVI) Ltd.. Verweersters hebben geconcludeerd tot verwerping en hun zaak schriftelijk doen toelichten door hun advocaat en door mr. A. Stortelder. [eisers] hebben schriftelijk gerepliceerd.
2. Het cassatiemiddel; algemene opmerkingen
2.1
Afbakening van het geschil
2.1.1
TMF Management wordt aangesproken in haar hoedanigheid van bestuurder van de verschillende BVI-projectvennootschappen genoemd in 1.1.5 en 1.1.6.
2.1.2
Het hof Amsterdam heeft vastgesteld dat er geen contractuele relatie bestond tussen [eisers] en enige TMF-vennootschap.13.De vorderingen van [eisers] zijn dan ook gebaseerd op onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Zij zijn niet (mede) gebaseerd op groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW).
2.1.3
[eisers] hebben erkend dat TMF Management kan worden aangemerkt als niet-handelend bestuurder.14.Zij verwijten TMF Management nalaten bij haar taakvervulling als bestuurder van die vennootschappen.
2.1.4
Wat TMF Management betreft zou het nalaten zitten in het niet-optreden tegen onrechtmatig handelen van medebestuurder [betrokkene 2]. Daardoor, zou TMF Management jegens hen kennelijk een zorgvuldigheidsnorm hebben geschonden.
2.1.5
Het gestelde nalaten van TMF Management ziet in de eerste plaats op handelen van [betrokkene 2] c.s. in strijd met de Wte, namelijk (a) het aanbieden van aandelen in DR Marketing zonder het prospectus algemeen beschikbaar te stellen (door [betrokkene 2], GolfOne Host, CPC, en Carribean Comfort) en (b) het optreden als effectenbemiddelaar zonder vergunning (door [betrokkene 2] en Carribean Comfort).15.Daarover oordeelt het hof in rov. 3.6.4.
2.1.6
Het gestelde nalaten heeft daarnaast betrekking op het niet voorkómen dat misleidende mededelingen openbaar zijn gemaakt in het Macao Beach Prospectus (door [betrokkene 2], Carribean Comfort CPC en GolfOne Host). Daarover oordeelt het hof in rov. 3.6.6.
2.1.7
Het gestelde nalaten van TFM Management heeft in de derde plaats betrekking op het onvoldoende toezicht houden op het beheer en de besteding van de ingelegde gelden, waardoor het kon gebeuren dat [betrokkene 2] circa € 515.000 aan CPC heeft onttrokken en voor privé-doeleinden heeft aangewend. Daarover oordeelt het hof in rov. 3.6.5. Het middel richt daartegen geen klacht, mogelijk omdat het verband tussen het handelen van [betrokkene 2] en de taakuitoefening door TMF Management als bestuurder op dit punt (nog) verder verwijderd is dan bij de twee hiervoor genoemde verwijten.
2.1.8
De klachten tegen TMF Nederland houden in dat [eisers] erop mochten vertrouwen dat deze entiteit een toezichthoudende rol op zich zou nemen, door als onderdeel van een trustorganisatie bepaalde taken ter waarborging van de belangen van investeerders voor haar rekening te nemen. TMF Nederland was geen bestuurder van een van de projectvennootschappen en wordt niet uit dien hoofde aangesproken. Niettemin maken [eisers] na verwijzing aan TMF Nederland nagenoeg gelijkluidende verwijten als aan TMF Management in haar hoedanigheid van bestuurder.16.
2.1.9
Het middel voert twee algemene rechtsklachten aan. Ik ga daar zo dadelijk op in (zie § 2.2 en § 2.3). Het hof heeft de vorderingen echter afgewezen op de grond dat [eisers] niet hadden voldaan aan hun stelplicht (zie hiervoor, 1.3.5 en 1.3.6). Het middel brengt daar relatief weinig tegen in. Kennelijk bieden de stukken van [eisers] in feitelijke aanleg daarvoor slechts beperkt aanknopingspunten.
2.2
De voor persoonlijke aansprakelijkheid aan te leggen toetsingsmaatstaf
2.2.1
Ik zal nu onderzoeken of de rechtspraak over externe bestuurdersaansprakelijkheid aanknopingspunten biedt voor de stelling van [eisers] dat individuele bestuurders van een vennootschap die financieelrechtelijke voorschriften ter bescherming van het beleggend publiek heeft overtreden, in beginsel - naast die vennootschap - persoonlijk aansprakelijk zijn voor schade die beleggers als gevolg van die wetsovertreding hebben geleden.17.
2.2.2
Vertrekpunt is het arrest Ontvanger/Roelofsen.18.Daarin overwoog de Hoge Raad:
“3.5 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het gaat in een geval als het onderhavige om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, nr. C98/208, NJ 2000, 295).
(…) In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.” (onderstreping toegevoegd)
2.2.3
Het arrest Ontvanger /Roelofsen is diverse malen bevestigd, onder andere in het arrest Hezemans Air van september 2014.19.De leidende overweging in dat arrest luidt:
“3.5.2 Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21).” (onderstreping toegevoegd)
2.2.4
Uw Raad heeft dus relatief recent expliciet vastgehouden aan de eis van een ernstig verwijt als verhoogde drempel voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover derden. Het eerder gebruikte woord ‘voldoende’ (vóór: ernstig verwijt) komt niet terug, maar die term had niet echt een zelfstandige of kwalificerende betekenis. Verder wordt, net als in Willemsen/NOM,20.voor de ernstig verwijt-maatstaf als rechtvaardiging gegeven niet alleen dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en het dus ook de vennootschap is die moet worden aangesproken, maar ook het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.21.Uw Raad heeft tevens verduidelijkt dat het arrest ‘Spaanse villa’22.niet zag op de aansprakelijkheid als bestuurder, maar op de aansprakelijkheid van de betrokken persoon handelend pro se als dienstverlener.23.
2.2.5
Niettegenstaande deze vaste rechtspraak is er in de literatuur enig debat over de wenselijkheid van de - bij de hoedanigheid van bestuurder aanknopende - ernstig verwijt-maatstaf.24.Net als Timmerman25.zie ik geen reden waarom die maatstaf ten algemene zou moeten worden bijgesteld. Het maatschappelijk verkeer is er m.i. niet mee gebaat voor de aansprakelijkheid van een bestuurder de ‘gewone’ schuld-maatstaf aan te leggen, zoals die geldt voor de primaire aansprakelijkheid van de vennootschap.
2.2.6
De ernstig verwijt-maatstaf is bovendien flexibel. Daardoor is de rechter in staat aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot een billijke uitkomst te komen. Daarbij moet rekening worden gehouden met onder meer de aard, de ernst en de frequentie van de normschending door de bestuurder, en de mate van schuld.26.Een belangrijke vuistregel is ook of voor de bestuurder voorzienbaar was (of had moeten zijn) dat zijn handelen of nalaten tot benadeling van crediteuren van de vennootschap zou leiden; de ‘objectieve wetenschap-maatstaf’.27.Als daar niet van blijkt, is het moeilijk voorstelbaar dat de bestuurder een ernstig verwijt treft.28.
2.2.7
Op zichzelf valt niet uit te sluiten dat het niet-naleven van bepaalde wettelijke voorschriften door een vennootschap naar zijn aard een zodanige mate van ernst vertoont dat de aansprakelijkheid van de vennootschap voor de daardoor veroorzaakte schade in de regel gepaard zal gaan met persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder(s). Het zonder vergunning verrichten van een vergunningsplichtige activiteit kan daarvan een voorbeeld zijn, indien dat tot een voorzienbaar risico van schade zou hebben geleid. Dit zal echter per geval moeten worden vastgesteld.
2.2.8
Het door het middel geponeerde concept van een vermoeden van aansprakelijkheid druist in tegen de hiervóór aangehaalde vaste rechtspraak, waarin is uitgemaakt dat voor de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders een verzwaarde maatstaf en dus een hoge drempel geldt. Het middel miskent aldus eveneens de door Uw Raad gegeven rechtvaardiging voor die verzwaarde aansprakelijkheidsmaatstaf. De door [eisers] verdedigde rechtsopvatting leidt er toe dat een bestuurder van een onderneming die onder de Wft valt, wordt vermoed persoonlijk aansprakelijk te zijn voor een wetsovertreding door die onderneming, ook als hij niet wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de onderneming als gevolg van die wetsschending haar verplichtingen jegens vennootschapscrediteuren niet zou kunnen nakomen.
2.2.9
Het kan nauwelijks verbazen dat voor de door [eisers] voorgestelde rechtsopvatting in de rechtspraak geen aanknopingspunt te vinden is, of het zou het vonnis van de rechtbank Utrecht inzake de aansprakelijkheid van twee voormalig Fortis bestuurders moeten zijn.29.Die uitspraak is in de literatuur nu juist bekritiseerd omdat de rechtbank daarin de verzwaarde maatstaf van ‘ernstig verwijt’ niet heeft toegepast en ook niet duidelijk heeft gemaakt welke maatstaf wél van toepassing is.30.
2.2.10
B.J. de Jong merkt in zijn noot bij deze uitspraak onder meer op:
“Hoewel de rechtbank lippendienst bewijst aan de rechtspraak van de Hoge Raad dat voor aansprakelijkheid van bestuurders een hoge drempel geldt, bekruipt mij toch het gevoel dat het criterium van de ernstige verwijtbaarheid in dit geval nauwelijks bescherming biedt. (…) Relevant is eigenlijk alleen of iemand wist dan wel moest weten dat hij handelde in strijd met de voorschriften uit de Wft. Hoewel verdedigbaar is dat bij objectieve wetenschap van overtreding van voorschriften van de Wft ernstige verwijtbaarheid in beginsel gegeven is, de relativiteit van de onrechtmatigheid daargelaten (...), moet worden bedacht dat de normen uit de Wft niet altijd zo scherp en duidelijk zijn. Het is mijns inziens dus zaak voor de rechter om een veilige marge te nemen, anders gezegd een omslagpunt of peildatum te kiezen waarop evident of onmiskenbaar is dat er in strijd met een wettelijke plicht wordt gehandeld.” [onderstreping toegevoegd; cursivering in origineel].
De woorden “in beginsel gegeven is” in het onderstreepte zinsdeel lijken op het eerste gezicht steun te kunnen bieden voor het door [eisers] verdedigde concept van een vermoeden van bestuurdersaansprakelijkheid. Er zijn echter verschillen met de Fortis zaak. Ten eerste is hier niet vastgesteld dat TMF Management “objectieve wetenschap van overtreding van de voorschriften had”. Ten tweede was de norm die in de Fortis zaak was geschonden (art. 5.58 (oud) Wft) een tot “een ieder” gericht voorschrift, terwijl art. 3 en art. 7 Wte alleen tot aanbieders van effecten zijn gericht.
2.2.11
Als ander bezwaar tegen de in het middel verdedigde rechtsopvatting noem ik dat het financieel recht, zoals neergelegd in de Wft en de daarop gebaseerde regelgeving (én in toenemende mate in Europese verordeningen), vanuit aansprakelijkheidsoogpunt niet een onderscheidende status heeft en m.i. ook niet zou moeten krijgen. Dat wordt niet anders als een dergelijke status wordt beperkt tot voorschriften die strekken ter bescherming van het beleggend publiek (als daarvan al een goede afbakening te maken is). Indien aan voorschriften uit de Wft c.a. een zodanig gewicht wordt toegekend dat bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn wanneer zij overtreding daarvan hebben laten gebeuren, zullen andere wettelijke normen die het gedrag van ondernemingen reguleren, zoals het mededingingsrecht en het consumentenrecht, eveneens kandidaat zijn voor een dergelijke status aparte. Andere publiekrechtelijke voorschriften met een groot maatschappelijk belang, zoals veiligheidsvoorschriften of milieuvoorschriften, zullen niet achterblijven. Op die manier dreigen binnen het aansprakelijkheidsrecht eilandjes te ontstaan, zonder dat daar een juridische (bijvoorbeeld Unierechtelijke) noodzaak voor bestaat.
2.2.12
Overigens is het hanteren van een vermoeden van bestuurdersaansprakelijkheid ook niet nodig om, als de omstandigheden van het geval dat vereisen, een bestuurder persoonlijk aansprakelijk te houden voor schade die het gevolg is van schending door de vennootschap van voorschriften uit het financiële recht. De rechtspraak bevat daarvan diverse voorbeelden.31.Zo is een bestuurder aansprakelijk gehouden wegens het bewerkstelligen dat een rechtspersoon “een onvolledig en onjuist prospectus openbaar heeft gemaakt, hetgeen (…) [resulteerde] in misleidende mededelingen in de zin van art. 6:194 BW.” Die aansprakelijkheid werd niet rechtstreeks op art. 6:194 BW gebaseerd, maar op art. 6:162 BW, waarbij werd vastgesteld dat aan de bestuurder(s) in kwestie persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt.32.Ook is een bestuurder aansprakelijk gehouden omdat de rechtspersoon het bemiddelingsverbod van art. 2:80 Wft had overtreden.33.De ernstig verwijt-maatstaf legt de lat voor aansprakelijkheid dus kennelijk niet zó hoog, dat bij niet-naleving van bepalingen uit het financiële recht aansprakelijkheid van bestuurders zich in de praktijk niet of nauwelijks zou kunnen voordoen. De onderhavige zaak illustreert dat: [betrokkene 2] is immers als handelend bestuurder van CPC en Carribean Comfort door het hof Amsterdam persoonlijk aansprakelijk gehouden.34.
2.2.13
Is het vorenstaande nu anders voor een door een trustmaatschappij geleverde rechtspersoon-bestuurder? Ik meen van niet.
2.2.14
Ik stel voorop dat van een trustmaatschappij die als bestuurder instapt in vennootschappen die speciaal zijn opgericht om beleggers te interesseren voor een project, in zijn algemeenheid mag worden verwacht dat zij zich vooraf op de hoogte heeft gesteld van de aard en omvang van de (beoogde) activiteiten en dat, als daarbij effecten aan het publiek worden uitgegeven, zij er als professionele partij niet onkundig van kan zijn dat daar een vergunning voor is vereist. Daarmee staat echter nog niet vast dat, wanneer de vennootschap zonder vergunning handelt of een andere wettelijke verplichting schendt, een trustmaatschappij-bestuurder een ernstig verwijt treft. Óf dat laatste zo is - en ook: of de trustmaatschappij zich de belangen van de beleggers had moeten aantrekken - zal afhangen van de omstandigheden van het geval, waarbij de stelplicht en de bewijslast in beginsel liggen bij de partij die zich op bestuurdersaansprakelijkheid beroept, bijvoorbeeld gedupeerde beleggers.
2.2.15
In de zaak Intertrust/Ontvanger heeft Uw Raad bevestigd dat ook bij de toetsing van handelen of nalaten van ‘trustbestuurders’ de ernstig verwijt-maatstaf moet worden aangelegd.35.Voor de volledigheid wijs ik erop dat er evenmin reden is om de ernstig verwijt-maatstaf voor trustmaatschappijen-bestuurders soepeler toe te passen dan voor ‘gewone’ bestuurders.36.Voorkomen moet worden dat een soepeler regime op het vlak van bestuurdersaansprakelijkheid een prikkel vormt om vaker een trustmaatschappij als bestuurder aan te stellen. Er kunnen uiteraard andere redenen zijn om daar wél voor te kiezen.
2.3
Collectieve aansprakelijkheid jegens derden
2.3.1
Het middel bevat voorts de algemene stelling dat de collectieve aansprakelijkheid op grond van art. 2:9 BW moet worden toegepast op externe bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW. Daarmee bepleit het middel dat de eis dat een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, wordt losgelaten althans sterk wordt afgezwakt. Ook deze stelling getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
2.3.2
[eisers] miskennen namelijk dat, anders dan bij de interne aansprakelijkheid op grond van art. 2:9 BW,37.voor het aannemen van externe aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad voor iedere bestuurder afzonderlijk moet worden vastgesteld dat hij of zij onrechtmatig heeft gehandeld en dat dergelijk handelen hem of haar is toe te rekenen. Het element ‘persoonlijk’ brengt het individuele karakter van deze gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsgrond tot uitdrukking en kan niet opzijgezet worden.38.Ik citeer Assink:39.
“Men lette erop dat, anders dan bij art. 2:9 (…), bij art. 6:162 in geval van een meerhoofdig bestuur géén sprake is van ‘in beginsel’ collectieve (hoofdelijke) aansprakelijkheid (met de mogelijkheid van individuele disculpatie), vanwege de hoedanigheid van bestuurder. In beginsel zal de crediteur van de vennootschap per aangesproken bestuurder moeten stellen en – bij gemotiveerde betwisting – bewijzen, dat de desbetreffende bestuurder persoonlijk jegens hem heeft gehandeld (art. 149 - 150 Rv.): dit laatste kan ‘individuele aansprakelijkheid’ worden genoemd.”
3. Bespreking van het cassatiemiddel; afzonderlijke onderdelen
3.1
Onderdeel 1 en 2
3.1.1
Onderdelen 1 en 2 lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. In beide onderdelen staat het betoog centraal dat het beginsel van collectieve aansprakelijkheid en de invloed van taakverdelingen in dat verband, zoals toegepast in het kader van interne bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 2:9 BW, eveneens moet worden toegepast op externe bestuurdersaansprakelijkheid ex art. 6:162 BW. Een bestuurder draagt mede verantwoordelijkheid voor alle bestuurstaken die niet aan één of meer andere bestuurders zijn toebedeeld, aldus het middel.
3.1.2
Met deze klacht komen [eisers], naar het mij voorkomt,40.op tegen de volgende passage uit rov. 3.6.4 van het bestreden arrest:
“De stelling van [eisers] dat naleving van de effectenwetgeving een collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur behoort te zijn en dat iedere bestuurder daarvoor verantwoordelijk is, is wellicht van belang voor de interne verantwoordelijkheid van een bestuurder jegens de vennootschap. Daaruit volgt echter nog niet dat dé bestuurder die niet op de naleving heeft toegezien jegens een derde persoonlijk onrechtmatig handelen kan worden verweten.”
3.1.3
Hiervoor (in 2.3.2) heb ik toegelicht waarom deze klacht uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting. Onderdelen 1 en 2, die in al hun subonderdelen genoemde rechtsopvatting als uitgangspunt hanteren, zijn daarom tevergeefs voorgesteld.
3.1.4
Over enkele subonderdelen maak ik niettemin nog een aanvullende opmerking.
3.1.5
Subonderdeel 1.1 klaagt dat het hof heeft miskend dat bij de beoordeling of sprake is van een ernstig verwijt, alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. Dat zou hieruit blijken dat het hof niet alle (essentiële) stellingen van [eisers] kenbaar in zijn oordeel heeft betrokken. Althans is het oordeel van het hof onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, aldus de klacht.
3.1.6
Het hof heeft m.i. niet miskend dat de vraag of een ernstig verwijt kan worden aangenomen afhankelijk is van alle omstandigheden van het geval. Integendeel, het hof overweegt met zoveel woorden dát dit zo is (rov. 3.6.1, slot). In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. Voorts is onjuist de kennelijke stelling dat, wanneer de rechter niet alle door partijen aangevoerde omstandigheden met zoveel woorden benoemt, hij dús zou hebben miskend dat de omstandigheden van het geval van belang kunnen zijn. De stellingen waarop het subonderdeel wijst, brengen ook niet mee dat het hof tot de door [eisers] gewenste gevolgtrekking had móeten komen, zodat het hof ook niet gehouden was daarop in te gaan.
3.1.7
Voor zover subonderdeel 1.4 klaagt over de begrijpelijkheid van de motivering van rov. 3.6.4 treft dit subonderdeel geen doel. Het oordeel van het hof, dat TMF Management geen ernstig verwijt treft, rust in belangrijke mate op de overweging dat haar geen specifieke taak was toegekend, anders dan administratie en registratiewerkzaamheden. [betrokkene 2] bemoeide zich met de aanbieding en de verkoop van de aandelen. Het oordeel van het hof dat TMF Management mede tegen die achtergrond niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden is niet onbegrijpelijk.
3.1.8
Subonderdeel 2.1 klaagt dat het hof in rov. 3.6.4 impliciet heeft geoordeeld dat er een rechtsgeldige taakverdeling bestond tussen [betrokkene 2] en TMF c.s.. Dat oordeel zou onbegrijpelijk zijn.
3.1.9
In rov. 3.6.4 kan niet worden gelezen dat sprake was van een officiële taakverdeling. Het hof heeft uit de omstandigheden van het geval de conclusie getrokken dat TMF Management feitelijk niet betrokken was bij de benadelende handelingen en dat het ontbreken van toezicht op het handelen van [betrokkene 2] niet ernstig verwijtbaar is. Dat oordeel is toereikend gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.
3.1.10
Subonderdeel 2.2 klaagt dat het hof in de rov. 3.6.4 en 3.6.6 stellingen van [eisers] meermaals van de hand wijst met overwegingen van de strekking dat zij niet aan hun stelplicht hebben voldaan.41.
3.1.11
Deze oordelen bevatten een weging van feiten en omstandigheden en zijn daarmee feitelijk van aard. De daartegen gerichte motiveringsklachten falen omdat [eisers] zich in de cassatiedagvaarding enkel beroepen op het feit dat TMF Management bestuurder was. Daarbij verwijzen zij niet naar vindplaatsen in de door hen ingediende processtukken waaruit zou blijken dat zij wél aan hun stelplicht hebben voldaan.
3.1.12
Subonderdeel 2.3 betoogt dat hetgeen in de vorige subonderdelen is gesteld “temeer klemt” bij vennootschappen met maar één bestuurder. Die situatie zou zich hebben voorgedaan bij GolfOne Host, CPC en Construction. Van toedeling van bestuurstaken aan een andere bestuurder kan geen sprake zijn, aldus het middel.
3.1.13
Ik merk allereerst op dat, zoals blijkt uit – niet in cassatie bestreden – vaststellingen van het hof, in de relevante periode het bestuur van CPC bestond uit [betrokkene 2] en TMG Management; onjuist is dus dat CPC één bestuurder had, namelijk TMF Management. Voor Construction geldt dat TMF Management niet voor handelen als bestuurder aansprakelijk wordt gesteld; zie rov. 3.6.4, eerste zin.
3.1.14
Wat er van dit alles ook zij, het hof is correct te werk gegaan door te beoordelen in hoeverre het gestelde nalaten van TMF Management persoonlijk een ernstig verwijt oplevert. Dat TMF Management er niet op heeft toegezien dat [betrokkene 2] de Nederlandse (effecten)wetgeving in acht nam is onvoldoende grond voor een ernstig verwijt, omdat niet is vastgesteld dat TMF Management wist dat [eisers] werden benadeeld dan wel dat behoorde te begrijpen.
3.2
Onderdeel 3
3.2.1
De vijf subonderdelen van onderdeel 3 vormen varianten van het betoog dat wanneer een vennootschap “belangrijke voorschriften” als art. 3 en 7 Wte niet naleeft, dit in beginsel de aansprakelijkheid van iedere bestuurder meebrengt, tenzij die bestuurder aantoont dat hem/haar geen ernstig verwijt treft. Hiervoor in § 2.2 heb ik toegelicht waarom die opvatting geen steun vindt in het recht. Ik verwijs daar naar.
3.2.2
Subonderdeel 3.4 klaagt nog dat het hof heeft miskend dat TMF Management als onderdeel van een trustmaatschappij bekend had moeten zijn met de toepasselijke effectenrechtelijke regels én op de naleving daarvan had behoren toe te zien. Zij kan zich niet van de domme houden.42.
3.2.3
Ik verwijs allereerst naar mijn algemene opmerkingen over de positie van de trustmaatschappij-bestuurder in 2.2.14 en 2.2.15. Ten aanzien van het onderhavige geval merk ik op dat de aan TMF Management toegedichte rol en wetenschap niet duidelijk uit de stukken blijkt. Hetgeen [eisers] na verwijzing hebben aangevoerd noopte het hof er in elk geval niet toe aan te nemen dat TMF Management de verplichting had erop toe te zien dat art. 7 Wte zou worden nageleefd.43.Gelet op het over en weer gestelde is het oordeel van het hof in rov. 3.6.4 niet onbegrijpelijk.
3.3
Onderdeel 4
3.3.1
Onderdeel 4 richt zich tegen rov. 3.6.6, waarin het hof oordeelt dat TMF Management niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor schade in verband met de beweerdelijk misleidende inhoud van het Macao Beach Prospectus.
3.3.2
Subonderdeel 4.1 klaagt dat het onbegrijpelijk is dat het hof tot uitgangspunt heeft genomen dat [betrokkene 2] in zijn hoedanigheid van CEO van GolfOne Group het Macao Beach Prospectus heeft uitgebracht. Het prospectus zou zijn uitgegeven door Construction Inc., waarvan TMF Management enig bestuurder was. Dat zou dan weer wijzen op haar bekendheid met de misleidende mededelingen in het prospectus, aldus de klacht.
3.3.3
Het subonderdeel faalt omdat [eisers] in de procedure vóór de eerste cassatie niet het standpunt hebben ingenomen dat het prospectus door Construction Inc. is uitgebracht.44.Zij noemen in hun memorie van grieven vijf (rechts)personen die misleidende mededelingen zouden hebben gedaan; Construction Inc. behoort daar niet toe.45.Ook in hun memorie na verwijzing hebben [eisers] genoemd standpunt niet ingenomen. Pas bij pleidooi hebben zij terloops melding gemaakt van dit betoog.46.Het betreft hier een nieuwe (en niet uitgewerkte) feitelijke stelling waar het hof gelet op het late stadium van de procedure geen rekening mee hoefde te houden. Ook indien dat anders zou zijn, brengt de andersluidende stelling van [eisers] nog niet mee dat het hof niet tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De vaststelling dat het prospectus door [betrokkene 2] in zijn hoedanigheid van CEO van GolfOne Group is uitgebracht vindt steun zowel in het partijdebat47.als in het voorwoord van dat prospectus.48.Dat oordeel is dus zeker niet onbegrijpelijk.
3.3.4
Subonderdeel 4.2 betoogt dat het van een verkeerde rechtsopvatting getuigt dat het hof aan het slot van rov. 3.6.6 oordeelt dat [eisers] geen feiten of omstandigheden hebben gesteld waaruit kan blijken dat TMF Management bekend is geweest met de gestelde onjuistheden in het prospectus. Het hof zou hebben miskend dat het voor aansprakelijkheid van de bestuurder volstaat dat deze behoorde te weten van de onjuistheden.
3.3.5
Deze klacht mist goede grond. Uit het bestreden arrest als geheel beschouwd blijkt genoegzaam dat het hof heeft onderkend dat de objectieve wetenschap-maatstaf van toepassing is. Het slot van rov. 3.6.4 – hiervoor geciteerd – biedt daar een illustratie van (zie ook rov. 3.6.5, eerste volzin). Dat het hof in rov. 3.6.6 die maatstaf niet met zoveel woorden heeft benoemd, maakt het vorenstaande niet anders. Overigens maakt de klacht niet duidelijk of de uitkomst een andere zou zijn geweest als het hof in de gewraakte passage de objectieve wetenschap-maatstaf expliciet had benoemd.
3.4
Onderdeel 5
3.4.1
Onderdeel 5 bevat voortbouwklachten die zijn aangevoerd onder de voorwaarde dat “één of meer van de onderdelen 1.1-1.4, 2.1-2.3, 4.1 en/of 4.2 slaagt”. Aan die voorwaarde is, gelet op het vorenstaande, niet voldaan.
3.5
Onderdeel 6
3.5.1
Onderdeel 6 heeft betrekking op de rol van TMF Nederland binnen de GolfOne Groep. Subonderdeel 6.1 klaagt dat het hof twee essentiële stellingen ten onrechte niet heeft betrokken in de motivering van dit oordeel: (i) dat TMF Management haar taken had gedelegeerd aan TMF Nederland; en (ii) dat de heer R.A. Rijntjes in de relevante periode bestuurder was van zowel TMF Management als TMF Nederland.
3.5.2
[eisers] hebben deze stellingen in feitelijke instanties niet als zodanig aan hun betoog ten grondslag gelegd. De grondslag van dat betoog is, zoals het hof in rov. 3.7.3 (in cassatie onbestreden) heeft vastgesteld, dat TMF Nederland zich heeft geprofileerd als trustee jegens [eisers] en daarom jegens hen tot toezicht gehouden was. [eisers] hebben niet gesteld dat TMF Nederland jegens hen de schijn van een toezichthoudende taak heeft gewekt omdát TMF Management haar taken aan TMF Nederland had gedelegeerd, of omdát beide entiteiten een zelfde bestuurder hadden. Bij deze stand van zaken hoefde het hof niet toe te komen aan de vraag of TMF Nederland met de inhoud van het Macao Beach Prospectus bekend mocht worden verondersteld.
3.5.3
Subonderdeel 6.2 bevat geen zelfstandige klacht en behoeft daarom geen bespreking.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑12‑2017
Hof Amsterdam 4 november 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BG2719.
HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1979, NJ 2011/8), besproken in Ondernemingsrecht 2011/41, m. nt. Verbrugh, en JOR 2011/53, m. nt. Hijink.
Zie het bestreden arrest, rov. 3.1.2, en het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2010, onder 3.
De rechtspersonen met de rechtsvorm Inc. zijn op de British Virgin Islands (‘BVI’) geregistreerd. Naar ik begrijp richtte Carribean Comfort B.V. zich vooral op Nederlandse investeerders.
Het procesverloop is mede ontleend aan het bestreden arrest van hof ‘s-Hertogenbosch, rov. 3.2.1-3.3.2.
Art. 3 lid 1 Wte luidde tussen 31 december 1995 en 1 december 2005 als volgt: “Het is verboden in of vanuit Nederland buiten een besloten kring bij uitgifte effecten aan te bieden dan wel zodanige aanbieding door middel van advertenties of documenten in het vooruitzicht te stellen.” Art. 7 lid 1 Wte luidde tussen 1 januari 1999 en 1 december 2003 als volgt: “Het is verboden zonder vergunning als effectenbemiddelaar of als vermogensbeheerder in of vanuit Nederland diensten aan te bieden of te verrichten.” Beide bepalingen staan nu in art. 5:2 Wft (prospectusplicht) respectievelijk art. 2:96 Wft (vergunningplicht).
[betrokkene 2] c.s. hebben berust in het arrest van het hof Amsterdam.
De reden daarvoor was dat de advocaat van [eisers] raadsheer-plv. is in het gerechtshof Den Haag.
Memorie na cassatie [eisers] onder ‘Conclusie’.
Zie memorie na cassatie [eisers], onder meer 2.1 en 5.13.
Zie rov. 4.19.3, in cassatie onbestreden. De aandeelhouders van DR Marketing konden geen rechten ontlenen aan het prospectus wat betreft de daarin verstrekte informatie over het trusteeschap van TMF Nederland.
Vgl. ook memorie na cassatie [eisers] onder 2.7.
Memorie na cassatie [eisers] onder 5.7.
TMF Management was geen bestuurder van Carribean Comfort. Zij kon uit dien hoofde dus ook niet worden aangesproken.
Vgl. memorie na cassatie [eisers] onder 5.8 (verwijten aan TMF Management) en onder 6.9 (verwijten aan TMF Nederland).
Dat die overtredingen hebben plaatsgevonden wordt niet betwist. De overtredingen zijn echter niet formeel vastgesteld door de AFM of door haar rechtsvoorganger de Stichting Toezicht Effectenverkeer.
HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, NJ 2006/659 (Ontvanger/Roelofsen).
HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628, NJ 2015/21 m.nt. Van Schilfgaarde (Hezemans Air). Zie ook F.M.J. Verstijlen, ‘Bestuurdersaansprakelijkheid na Hezemans Air’, in de bundel: Huizink e.a., Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 2:9 BW en art. 6:162 BW, 2017, p. 24.
Zie HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21, m. nt. Maeijer en m. nt. Snijders (Willemsen/NOM), rov. 5.3.
Zie ook de noot van M.J. Kroeze bij Hezemans Air in JOR 2014/296, onder 3.
HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881, NJ 2013/302, m. nt. Van Schilfgaarde (.../...).
Zie ook F.B. Bakels, ‘Totstandkoming en uitleg van de uitspraken van de Hoge Raad’ Ars Aequi 2015, p. 927, (par. 6) over een onvolkomenheid in de redactie van dat arrest die tot misverstanden aanleiding heeft gegeven.
Zo met name W.A. Westenbroek, ‘Metaalmoeheid na 88 jaar ‘externe’ bestuurdersaansprakelijkheid en Spaanse Villa, het is tijd voor herbezinning: laat ernstig verwijt maatstaf los’, Ondernemingsrecht 2015/69; zie voorts B.I. Kraaipoel en E.J. Oppedijk van Veen, ‘Kroniek bestuurdersaansprakelijkheid 2016: it’s the end of the world as we know it (and I feel fine)’, in: Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2016-2017, 2017, m.n. par. 2.
L. Timmerman, ‘Beginselen van bestuurdersaansprakelijkheid’, WPNR 2016/7105, p. 329 (nr. 10).
Zie HR 5 september 2014, NJ 2015/22 m.nt. Van Schilfgaarde (RCI). Zie over dit zogenoemde ‘samengesteld karakter’ van het ernstig verwijt: B.F. Assink, Compendium Ondernemingsrecht, 9e druk, Deventer – Kluwer (2013), Deel I, p. 1036-1039 en p. 1134-1135.
Vgl. bijv. HR 14 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2494, NJ 1998/270, m. nt. Maeijer (Henkel).
Vgl. bijv. A.J.P. Schild, ‘Ontwikkelingen bestuurdersaansprakelijkheid: een overzicht’, WPNR 2015/7087, p. 1050, onder verwijzing naar HR 5 september 2014, NJ 2015/22 m.nt. Van Schilfgaarde (RCI). Aldus ook F.M.J. Verstijlen, ‘Bestuurdersaansprakelijkheid na Hezemans Air’, in de bundel: Huizink e.a., Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 2:9 BW en art. 6:162 BW, 2017, p. 37. Timmerman noemt wetenschap van te verwachten benadeling een ‘logisch aanknopingspunt’ voor de invulling van het begrip ernstig verwijt; zie L. Timmerman, ‘Beginselen van bestuurdersaansprakelijkheid’, WPNR 2016/7105, p. 327.
Rb. Utrecht 15 februari 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BV3753 (Kortekaas e.a./Lippens e.a.), JOR 2012/243, m. nt. Willems, en Ondernemingsrecht 2012/51, m. nt. B.J. de Jong. Er is geen uitspraak in hoger beroep omdat de zaak tussen partijen is geschikt.
Zie C.W.M. Lieverse en M.H.C. Sinninghe Damsté, ‘Aansprakelijkheid van bestuurders voor schending van financiële toezichtwetgeving’, in: Aansprakelijkheid in de financiële sector, Deventer: Kluwer, p. 663 - 710, op p. 688; T.M.C. Arons & D. Busch, ‘Bestuurdersaansprakelijkheid bij schending van financieel-rechtelijke toezichtsregels’, WPNR 2016/7125, p. 893-906, par. 32; en L. Timmerman, ‘Beginselen van bestuurdersaansprakelijkheid’, WPNR 2016/7105, p. 330 (“ik meen dat dit vonnis in dit opzicht onjuist is”). M.L. Lennarts & S.N. de Valk, ‘Aansprakelijkheidsclaims van beleggers tegen leidinggevenden van beursvennootschappen wegens overtreding van de Wft: een nieuwe trend?’, Ars Aequi 2012, p.734 merken op: “De rechtbank oordeelt voorts dat een bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt treft indien hij misleidende mededelingen door anderen niet verhindert dan wel niet rechtzet. Wij zetten vraagtekens bij dit oordeel, omdat wij van mening zijn dat de aansprakelijkheid hier wel heel ruim wordt getrokken zonder dat de rechtbank daar een duidelijke grondslag voor hanteert.”
Zie J.B.S. Hijink, ‘Bestuurdersaansprakelijkheid in het financieel recht’ in: B.F. Assink e.a. (red.) ‘De vele gezichten van Maarten Kroeze’s bange bestuurders’ (IVOR nr. 104) 2017, p. 57, § 3.6.
Rb. Noord-Nederland 23 december 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5982, JOR 2016/185, m. nt. Verboom.
Rb. Zeeland-West-Brabant 1 mei 2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ8906.
Vgl. het arrest van hof Amsterdam van 4 november 2008, rov. 4.9.1 jo. rov. 4.11.
HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8686, NJ 2011/477, m. nt. Zwemmer, JOR 2011/285, m. nt. Tekstra (Intertrust/Ontvanger, ook aangeduid als MPT/Ontvanger), rov. 3.6.1.
Vgl. K. Frielink, ‘Aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen in de Caribische delen van het Koninkrijk’, in: G. van Solinge e.a. (red.), Aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen. Nadere terreinverkenning in een uitdijend rechtsgebied (Serie Van der Heijden Instituut nr. 140), 2017, p. 731-759, par. 4.4: “Wat betreft het leerstuk van bestuurdersaansprakelijkheid heeft een trustbestuurder, gezien de rechtspraak van de Hoge Raad, echter te gelden als een volwaardige bestuurder en zal zijn doen en nalaten overeenkomstig die norm d.w.z: de ernstig verwijt-maatstaf; BJD. worden getoetst.”
Zie HR 7 november 1997, NJ 1998/269 (Kandel/Koolhaas) en HR 8 januari 1999, NJ 1999/318 (Pelco/Sturkenboom).
B.F. Assink, Compendium Ondernemingsrecht 9e druk, Deventer – Kluwer (2013), Deel 1, p. 1101, onder (d).
Het middelonderdeel is op dat punt niet heel specifiek.
Zie rov. 3.6.4 (begin en slot) en rov. 3.6.6 (slot), zoals onderstreept in 1.3.5 en 1.3.6 hiervoor.
Zie schriftelijke repliek, onder 9.
Zie de cassatiedagvaarding, voetnoten 27-29, voor vindplaatsen.
Anders dan de cassatiedagvaarding in noot 31 suggereert, is deze stelling in de conclusie van antwoord van TMF c.s. niet aan te treffen.
Zie memorie van grieven onder 181, 187-188.
De cassatiedagvaarding verwijst naar de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016, nr. 2.14.
Zie bijv. de memorie van antwoord van TMF c.s., nr. 2.6.
Zie productie 4 bij inleidende dagvaarding.
Beroepschrift 06‑12‑2016
Heden, de zesde (6de) december tweeduizendzestien, ten verzoeke van [requirant 1], wonende te [woonplaats] en 67 anderen wier namen en woonplaatsen zijn vermeld op de aan dit exploot gehechte en door mij, deurwaarder, gewaarmerkte lijst, allen te dezer zake woonplaats kiezende te Den Haag aan de Anna van Saksenlaan 30, ten kantore van de maatschap Ekelmans & Meijer Advocaten, van wie de advocaten bij de Hoge Raad mrs. D. Rijpma en C.J-A. Seinen in deze zaak door mijn requiranten als advocaten bij de Hoge Raad worden aangewezen om hen als zodanig te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie:
[Heb ik, Joyca Margaretha Schilders, als toegevoegd gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Hendrikus Oude Elferink, gerechtsdeurwaarder te Amsterdab beiden kantoorhoudenden aldaar aan de Johan van Hasseltweg 43;]
AAN:
- 1.
de rechtspersoon naar vreemd recht TMF Management (BVI) Ltd, gevestigd te Tortola, British Virgin Islands; en
- 2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TMF Netherlands B.V. (voorheen genaamd: TMF Nederland B.V.), gevestigd te Amsterdam;
mijn exploot doende overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te (1071 LN) Amsterdam aan het Concertgebouwplein 20, ten kantore van de advocaten mr. N.A. van Loon en mr. C.C.E. Korteweg (Jones Day), bij wie gerequireerden in de vorige instantie laatstelijk woonplaats hebben gekozen, aldaar sprekende met en voor ieder van gerequireerden afschrift dezes latende aan:
[…]
AANGEZEGD:
dat mijn requiranten hierbij beroep in cassatie instellen tegen het arrest dat door het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch onder zaaknummer 200.177.939/01 is gewezen tussen mijn requiranten als appellanten en gerequireerden als geïntimeerden, en dat is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2016.
Voorts heb ik, deurwaarder, exploterende en relaterende als voormeld, gerequireerde
GEDAGVAARD:
om op vrijdag de zestiende (16de) december tweeduizendzestien, des voormiddags te 10:00 uur, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van die Raad, welke terechtzitting zal worden gehouden in het gebouw van die Raad aan het Korte Voorhout 8 te Den Haag;
MET DE UITDRUKKELIJKE VERMELDINGEN:
dat indien een gedaagde, verweerder in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van de verweerder om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt;
dat indien ten minste één van de gedaagden advocaat heeft gesteld en het griffierecht tijdig heeft voldaan, tussen alle partijen één arrest zal worden gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
dat bij verschijning in het geding van ieder van de gedaagden een griffierecht zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
dat de hoogte van de griffierechten is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die onder meer is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel
dat van een persoon die onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
- f.
van gedaagden, verweerders in cassatie, die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren, op basis van artikel 15 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
TENEINDE:
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid met zich brengt, omdat het gerechtshof heeft overwogen en beslist als vermeld in het arrest waarvan beroep, ten onrechte, om de navolgende, mede in onderling verband en in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Ter zake van TMF Management (BVI) Ltd
De overwegingen van het hof
Onder het kopje ‘persoonlijke aansprakelijkheid bestuurder rechtspersoon jegens een derde’ beoordeelt het hof in de rov. 3.6.1–3.6.7 de verwijten van [requiranten] c.s. aan TMF Management (BVI) Ltd dat zij in haar hoedanigheid van bestuurder van enkele projectvennootschappen niet heeft voorkomen:
- (A)
- (B)
dat de inleg van [requiranten] voor een groot deel niet is aangewend ten behoeve van (de promotie van) het Project (zie in het bijzonder rov. 3.6.5); en
- (C)
dat misleidende mededelingen openbaar zijn gemaakt (zie in het bijzonder rov. 3.6.6). Alleen de verwijten (A) en (C) zijn in dit cassatieberoep nog aan de orde. Met betrekking tot die verwijten overwoog het hof, samengevat, als volgt.
Ad (A)
In rov. 3.6.4 oordeelt het hof dat [requiranten] c.s. onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd tot een persoonlijk onrechtmatig handelen/nalaten van TMF Management (BVI) — in de zin dat haar daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt — voor wat betreft het in Nederland aanbieden van aandelen DR Marketing, GolfOne Host en Carribean Comfort (door CPC, GolfOne Host en Caribbean Comfort) in strijd met art. 3 Wte (zonder prospectus), en het in Nederland optreden als effectenbemiddelaar (door [betrokkene 2] en Caribbean Comfort) in strijd met art. 7 Wte (zonder vergunning).
Het hof legt aan dat oordeel het volgende ten grondslag:
- (i)
Dat naleving van de effectenwetgeving een collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur hoort te zijn en dat iedere bestuurder daarvoor verantwoordelijk is, is wellicht van belang voor de interne verantwoordelijkheid van een bestuurder jegens de vennootschap, maar daaruit volgt niet dat de bestuurder die niet op de naleving heeft toegezien persoonlijk onrechtmatig handelen jegens een derde kan worden verweten.
- (ii)
[betrokkene 2] was de initiator van het Project (zie zijn voorwoord in het Macao Beach Prospectus), hij was Nederlander met connecties in Nederland, en hij was bij uitstek de persoon om aanbieding en verkoop van aandelen in Nederland ter hand te nemen.
- (iii)
TMF Management (BVI) was (mede)bestuurder van vier van de (eveneens) BVI-projectvennootschappen, (mede) omdat zij het verlenen van management- en administratieve services als bedrijfsvoering had. Van enige specifiek aan haar toebedeelde taak, anders dan de registratie van de DR Marketing inschrijvingen en het versturen van aandeelbewijzen voor die aandelen, is niet gebleken.
- (iv)
Dat TMF Management (BVI) zich niet heeft bemoeid met aanbieding en verkoop van aandelen DR Marketing, GolfOne Host en Caribbean Comfort door [betrokkene 2] c.s. in Nederland, en dat zij er niet op heeft toegezien of daarbij de Nederlandse regelgeving in acht werd genomen, levert niet een persoonlijk ernstig verwijt op dat tot aansprakelijkheid jegens [requiranten] c.s. leidt.
- (v)
[requiranten] c.s. heeft verder geen omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat TMF Management (BVI) wist of behoorde te weten, dat [betrokkene 2] c.s. de bedoelde aandelen in strijd met Nederlandse regelgeving in Nederland heeft aangeboden en verkocht, en dat [requiranten] c.s. daarvan nadeel zou ondervinden.
Ad (C)
In rov. 3.6.6 oordeelt het hof dat [requiranten] c.s. geen voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die nopen tot het oordeel dat TMF Management (BVI) persoonlijk een ernstig verwijt moet worden gemaakt van de door hem gestelde onjuistheden in het Macao Beach Prospectus, en in het bijzonder geen omstandigheden waaruit kan blijken dat TMF Management (BVI) bekend is geweest met die onjuistheden.
Het hof legt aan dat oordeel het volgende ten grondslag:
- (i)
Het Macao Beach Prospectus is specifiek door [betrokkene 2] in zijn in het voorwoord vermelde hoedanigheid van CEO van de GolfOne Group uitgebracht.
- (ii)
Het gaat om een algemeen prospectus betreffende de ontwikkeling van het project en niet om een prospectus specifiek ten behoeve van de uitgifte van aandelen DR Marketing, Carribean Comfort en GolfOne Host.
- (iii)
Ook als mag worden aangenomen dat TMF Management (BVI) met (het bestaan van) het Macao Beach Prospectus bekend was, dan betekent dat nog niet dat zij met de precieze inhoud daarvan bekend was.
- (iv)
Als dit prospectus al misleidende informatie bevat en GolfOne Group op dat punt onrechtmatig handelen jegens derden kan worden verweten, is voor mogelijke schade van derden in de eerste plaats GolfOne Group aansprakelijk, en verder [betrokkene 2] voor zover hem daarvan als handelend bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
- (v)
Door [requiranten] c.s. zijn onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan ook TMF Management (BVI) als medebestuurder van GolfOne Group te dezen persoonlijk onzorgvuldig handelen of nalaten jegens derden zou moeten worden verweten.
- (vi)
Door [requiranten] c.s. zijn met name geen omstandigheden gesteld waaruit kan blijken dat TMF Management (BVI) bekend was met de door [requiranten] gestelde onjuistheden in het prospectus.
Inleiding
Het Gerechtshof Amsterdam heeft in deze zaak onbestreden vastgesteld dat TMF Management (BVI) tot 10 december 2002 medebestuurder van CPC was, tot 12 oktober 2002 medebestuurder van DR Marketing, tot 11 juni 2009 enig bestuurder van GolfOne Host, en tot 1 november 2009 enig bestuurder van Construction Inc.1.
Voorts heeft dat hof [betrokkene 2] bij voormeld arrest hoofdelijk met CPC, GolfOne Host en Caribbean Comfort veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 807.250 aan de aandeelhouders DR Marketing gezamenlijk, van € 45.378 aan [requiranten], van € 27.227 aan [requirant 66] en van € 27.227 aan [requirant 67] (vermeerderd met rente en kosten), zulks — voor zover hier van belang — op de grond dat [betrokkene 2] als bestuurder van CPC en Caribbean Comfort ook in persoon onrechtmatig heeft gehandeld omdat hij in strijd met art. 3 en art. 7 Wte heeft gehandeld.2.
TMF Management (BVI) heeft ten verwere tegen de vordering van [requiranten] c.s. op grond van bestuurdersaansprakelijkheid — voor zover hier van belang — het volgende gesteld:
- (a)
TMF Management (BVI) is een toonaangevende wereldwijde leverancier van hoogwaardige zakelijke diensten aan klanten die wereldwijd actief zijn en investeringen doen.3.
- (b)
TMF Management (BVI) was niet op de hoogte van de aan haar in de Overeenkomst en het Macao Beach Prospectus toebedeelde rol voorafgaand aan de start van het Project.4.
- (c)
TMF Management (BVI) beheerde ten tijde van het schadebrengende feit enkel een op naam van Construction Inc. staande Nederlandse depositobankrekening bij Van Lanschot, en had naast die rol nog geen enkele rol toebedeeld gekregen.5.
- (d)
TMF Management (BVI) heeft de hiervoor sub (c) bedoelde taak op haar beurt gedelegeerd aan TMF Nederland, zodat zij zelf maar een zeer beperkte rol speelde in het Macao Beach Project.6.
- (e)
Er was een taakverdeling tussen [betrokkene 2] en TMF Management (BVI). TMF Management (BVI) hield zich niet bezig met de dagelijkse leiding. Deze lag bij [betrokkene 2].7.
- (f)
[betrokkene 2] deed als opdrachtgever van TMF Management (BVI) het dagelijks bestuur van CPC en GolfOne Host.8.
- (g)
[betrokkene 2] gaf TMF Management (BVI) geen inzicht in (de uitvoering van) het dagelijks bestuur van CPC en GolfOne Host, omdat de rol van TMF Management (BVI) beperkt was en is gebleven tot het beheer van de Nederlandse bankrekening van Construction, het registreren van nieuwe deelnemers en het toezenden van deelname- en aandeelbewijzen.9.
- (h)
Vanwege deze taakverdeling kon TMF Management (BVI) niet (geacht worden te) beschikken over gegevens die [betrokkene 2] binnen CPC en GolfOne Host had.10.
- (i)
[requiranten] c.s. heeft aan zijn vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid — voor zover hier van belang — ten grondslag gelegd dat aan TMF Management (BVI) wegens haar passieve opstelling een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt van het veronachtzamen van een (mede) op haar rustende bestuurstaak, juist (ook) ter zake van de hiervoor sub (a) t/m (i) vermelde feiten en omstandigheden, die erop neerkomen dat TMF Management (BVI) voor haar taak als bestuurder (vrijwel) geen verantwoordelijkheid nam en meende te hoeven nemen, ook al had zij zich tegen betaling tot bestuurder laten benoemen (en ook al was zij een toonaangevende leverancier van hier relevante diensten), en/of dat zij meent dat haar niets valt te verwijten. Ter nadere onderbouwing van dat persoonlijke ernstige verwijt heeft [requiranten] c.s. het volgende aangevoerd:
- (a)
TMF Management (BVI) kan zich ter afwering van aansprakelijkheid niet beroepen op een taakverdeling binnen enig bestuur, zeker niet wanneer het gaat om kerntaken van het bestuur.12.
- (b)
De naleving van de art. 3 en 7 Wte betreft een kerntaak van het bestuur, die niet in de zin van art. 2:9 lid 1 BW aan een bestuurder kan worden toebedeeld.13.
- (c)
TMF Management (BVI) is in ieder geval (ook als er wel een rechtsgeldige, althans aan derden als [requiranten] c.s. tegen te werpen taakverdeling zou zijn) veel te passief geweest als bestuurder. Zij heeft stilgezeten waar zij had moeten handelen en/of had moeten toezien op het handelen van haar medebestuurder.14.
- (d)
Van een rechtsgeldige, althans aan derden als [requiranten] c.s. tegen te werpentaakverdeling binnen enig bestuur was echter geen sprake.15.
- (e)
TMF Management (BVI) maakt onderdeel uit van een gerenommeerde internationale financiële instelling.16.
- (f)
Bij de vennootschappen waarvan TMF Management (BVI) bestuurder was, gaat het om (de) belangrijk(st)e vennootschappen binnen het Project.17.
- (g)
TMF Management (BVI) was van 5 mei 1997 tot 21 januari 1999 enig bestuurder van CPC.18.
- (h)
CPC was een zogenaamd ‘special purpose vehicle’ dat zich uitsluitend met de verkoop van aandelen in DR Marketing bezig hield.19.
Klachten
1. Maatstaf externe aansprakelijkheid, collegiale verantwoordelijkheid, taakverdeling
Het hof overweegt in rov. 3.6.4, in de hiervoor ad (A) sub (i) vermelde passage, dat — kort gezegd — de stelling van [requiranten] c.s. dat naleving van de effectenwetgeving een collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur hoort te zijn, wellicht van belang is voor de interne verantwoordelijkheid van een bestuurder jegens de vennootschap, maar dat daaruit niet volgt dat de bestuurder die niet op de naleving heeft toegezien persoonlijk onrechtmatig handelen jegens een derde kan worden verweten. Verder overweegt het hof met name in rov. 3.6.4, in de hiervoor ad (A) sub (ii) vermelde passage, dat van enige specifiek aan TMF Management (BVI) toebedeelde taak, anders dan de registratie van de DR Marketing inschrijvingen en het versturen van aandeelbewijzen voor die aandelen, niet is gebleken. In het vervolg van zijn arrest, althans in de rov. 3.6.4 en/of 3.6.6, laat het hof verder in het midden in hoeverre de collegiale verantwoordelijkheid van het bestuur (zoals bedoeld in art. 2:9 BW) van invloed is op de bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW.
1.1
Het hof miskent aldus dat bij de beantwoording van de vraag of de aangesproken bestuurder in het kader van art. 6:162 BW een persoonlijk ernstig verwijt treft, alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen. Het hof heeft immers niet of niet voldoende (kenbaar) de in de inleiding hiervoor vermelde (essentiële) stellingen van [requiranten] c.s. sub (a) t/m (h) — afzonderlijk en/of in onderling verband beschouwd — in zijn beoordeling betrokken.
Althans is 's hofs oordeel te dezen zonder nadere of andere motivering, die op dit punt ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk.
1.2
Gegeven de maatstaf dat bij de beantwoording van de vraag of de aangesproken bestuurder in het kader van art. 6:162 BW een persoonlijk ernstig verwijt treft, alle omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen, heeft het hof in ieder geval niet of niet voldoende (kenbaar) in zijn beoordeling betrokken dat het hier gaat om (stellingen betreffende) bestuurstaken:
- —
die in beginsel niet voor exclusieve toedeling aan één (van meer) bestuurder(s) in aanmerking komen omdat het kerntaken betreft (die behoren tot de algemene gang van zaken in de zin van art. 2:9 lid 2 BW) waarvoor elke bestuurder steeds verantwoordelijkheid draagt (zoals bijvoorbeeld het geval is met taken verband houdend met de naleving van de art. 3 en 7 Wte); en/of
- —
die in het onderhavige geval niet (althans niet rechtsgeldig of op een aan derden als [requiranten] c.s. tegen te werpen wijze) aan een (andere) bestuurder (in casu [betrokkene 2]) zijn toebedeeld, en die dus tot de taak van iedere bestuurder behoren; en/of
- —
die, indien moet worden aangenomen dat zij toch (rechtsgeldig, althans op een aan derden als [requiranten] c.s. tegen te werpen wijze) aan een (andere) bestuurder (in casu [betrokkene 2]) zijn toebedeeld, de andere bestuurder(s) niet van de verplichting ontslaan om (actief) toe te zien op het handelen van de betreffende bestuurder.
Anders gezegd: het hof miskent dat de collegiale verantwoordelijkheid (zoals bedoeld in art. 2:9 BW) de eis van een persoonlijk ernstig verwijt (ook) in het kader van art. 6:162 BW mede vorm geeft of inkleurt (al was het maar omdat zelfs daar waar een zekere taakverdeling mogelijk is, die nooit — ook niet in het kader van art. 6:162 BW — zo ver kan gaan dat de betreffende aangelegenheid geheel aan de collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur als zodanig wordt onttrokken20.).
Althans is 's hofs oordeel te dezen zonder nadere of andere motivering, die op dit punt ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk.
1.3
Voorts miskent het hof dat ook in het kader van de externe bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW geldt dat (in beginsel) tot de taak van iedere bestuurder behoren, alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet of de statuten (of bij bestuursreglement of bestuursbesluit) aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld, en/of dat elke bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken.
Althans miskent het hof:
- —
dat een bestuurder in het kader van de externe bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW niet pas aansprakelijk is voor het veronachtzamen van een bestuurstaak wanneer die taak specifiek aan die bestuurder is toebedeeld; en/of
- —
dat van aansprakelijkheid (immers) ook sprake kan zijn wanneer een bestuurder zich een kerntaak die valt binnen het kader van de algemene gang van zaken, en/of een taak die niet bij of krachtens de wet of de statuten (of bij bestuursreglement of bestuursbesluit) aan een of meer andere bestuurders is toebedeeld, niet of onvoldoende heeft aangetrokken;
- —
en/of dat van aansprakelijkheid voor nalaten sprake kan zijn indien een bestuurder ter zake van een taak die (wél) bij of krachtens de wet of de statuten (of bij bestuursreglement of bestuursbesluit) aan een of meer andere bestuurders is toebedeeld, niet of onvoldoende heeft toegezien op de uitoefening van die taak door de bestuurder(s) aan wie de betreffende taak was toebedeeld.
1.4
Althans is 's hofs oordeel in de rov. 3.6.4 en/of 3.6.6 rechtens onjuist en/of zonder nadere motivering (die ontbreekt) onbegrijpelijk tegen de achtergrond van de in de inleiding hiervoor vermelde stellingen van TMF Management (BVI) — die erop neerkomen dat TMF Management (BVI) voor haar taak als bestuurder (vrijwel) geen verantwoordelijkheid nam en meende te hoeven nemen, ook al had zij zich (tegen betaling) tot bestuurder laten benoemen (en ook al was zij een toonaangevende leverancier van hier relevante diensten), en/of dat zij meent dat haar niets valt te verwijten, en tegen de achtergrond van de in de inleiding hiervoor vermelde onderbouwde stelling van [requiranten] c.s. — die erop neerkomt dat aan TMF Management (BVI) wegens haar passieve opstelling een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt van het veronachtzamen van een (mede) op haar rustende bestuurstaak.
Dat (het persoonlijk ernstig verwijt in het kader van) de bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad tevens wordt ‘ingekleurd’ door de collegiale verantwoordelijkheid als bedoeld in art. 2:9 BW heeft immers in het bijzonder consequenties voor aansprakelijkheid voor nalaten, waaraan een bestuurder zich juist vanwege de collegiale verantwoordelijkheid niet (zonder meer) behoort te (kunnen) onttrekken met een niet of onvoldoende onderbouwd: ‘Dat behoorde niet tot mijn taak’ en/of: ‘Dat wist ik (dus) niet.’ (waar de in de inleiding hiervoor vermelde stellingen van TMF Management (BVI) in feite op neerkomen). Van een (mede)bestuurder mag een actievere opstelling worden verwacht, ook ten aanzien van taken die aan andere bestuurders zijn toebedeeld.21.
2. Geen extern werkende taakverdeling; stelplicht en bewijslast
Uit de hiervoor onder het kopje ‘De overwegingen van het hof’, ad (A) sub (i)-(v) en/of ad (C) sub (i)-(vi) weergegeven overwegingen uit de rov. 3.6.4 en 3.6.6 blijkt dat het hof ervan uitgaat dat er een rechtsgeldige, althans jegens [requiranten] c.s. geldige of relevante taakverdeling was tussen [betrokkene 2] en TMF Management (BVI) anderzijds. Het hof overweegt in rov. 3.6.4, in de hiervoor ad (A) sub (ii) vermelde passage, zelfs met name dat van enige specifiek aan TMF Management (BVI) toebedeelde taak, anders dan de registratie van de DR Marketing inschrijvingen en het versturen van aandeelbewijzen voor die aandelen, niet is gebleken. Verder wijst het hof in de rov. 3.6.4 en 3.6.6 telkens alle stellingen van [requiranten] c.s. omtrent aansprakelijkheid in verband met de passieve opstelling van TMF Management (BVI) van de hand met overwegingen van de strekking dat [requiranten] c.s. te dier zake niet aan hun stelplicht hebben voldaan.
2.1
's Hofs (impliete) oordeel omtrent de taakverdeling tussen [betrokkene 2] en TMF Management (BVI) is in ieder geval niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd. TMF Management (BVI) heeft zich weliswaar op een dergelijke taakverdeling beroepen, maar dat er sprake was van een (rechtsgeldige) taakverdeling die TMF Management (BVI) in dit verband aan [requiranten] c.s. zou kunnen tegenwerpen, is door [requiranten] c.s. betwist.22. Het hof kon dan ook niet, althans niet zonder nadere of andere motivering die ontbreekt, voorbij gaan aan deze betwisting van de zijde van [requiranten] c.s. Bovendien geven deze overwegingen, en met name 's hofs overwegingen dat [requiranten] c.s. verder geen omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat TMF Management (BVI) wist of behoorde te weten, dat [betrokkene 2] c.s. de bedoelde aandelen in strijd met Nederlandse regelgeving in Nederland heeft aangeboden en verkocht, en dat [requiranten] c.s. daarvan nadeel zou ondervinden (rov. 3.6.4), en/of dat door [requiranten] c.s. met name geen omstandigheden zijn gesteld waaruit kan blijken dat TMF Management (BVI) bekend was met de door [requiranten] c.s. gestelde onjuistheden in het prospectus (rov. 3.6.6), blijk van een verkeerde rechtsopvatting omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof meent klaarblijkelijk, maar ten onrechte, dat stelplicht en bewijslast ter zake van de toebedeling van bestuurstaken op [requiranten] c.s. rusten, terwijl het (mede gelet op art. 2:9 lid 1 BW) op de weg van TMF Management (BVI) ligt om te stellen, en bij betwisting: te bewijzen, dat een bepaalde bestuurstaak aan een andere bestuurder (in casu [betrokkene 2]) was toebedeeld. Althans miskent het hof dat op TMF Management (BVI) te dezer zake een verzwaarde stelplicht rust. Het gaat hier immers om een omstandigheid die in het domein van de aangesproken bestuurder ligt.23. Het voorgaande geldt eens te meer, althans in ieder geval ten aanzien van (kern)taken van het bestuur zoals die verband houdend met de naleving van de art. 3 en 7 Wte. Althans zijn 's hofs overwegingen te dezen zonder nadere of andere motivering, die op dit punt ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk.
2.2
Tevens miskent het hof dat op de aangesproken bestuurder bij zijn verweer tegen aansprakelijkheid wegens het veronachtzamen van een bestuurstaak (mede gelet op art. 2:9 lid 2 BW en gegeven dat voor bestuurdersaansprakelijkheid een objectieve wetenschapsmaatstaf24. geldt) een verzwaarde stelplicht rust terzake van feiten en omstandigheden op grond waarvan moet of kan worden aangenomen dat hem van het gewraakte handelen of nalaten niet een (persoonlijk) ernstig verwijt kan worden gemaakt, en/of dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van dat handelen af te wenden. Het gaat daarbij immers om feiten en omstandigheden die in het domein van de aangesproken bestuurder liggen.
Tegen de achtergrond van:
- —
het in de inleiding hiervoor vermelde verweer van TMF Management (BVI), dat erop neerkomt dat TMF Management (BVI) voor haar taak als bestuurder (vrijwel) geen verantwoordelijkheid nam en meende te hoeven nemen, ook al had zij zich (tegen betaling) tot bestuurder laten benoemen (en ook al was zij een toonaangevende leverancier van hier relevante diensten), en/of dat zij meent dat haar niets valt te verwijten; en
- —
de in de inleiding hiervoor vermelde gemotiveerde verwijten van [requiranten] c.s., die erop neerkomen dat aan TMF Management (BVI) wegens die veel te passieve opstelling een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt van het veronachtzamen van een (mede) op haar rustende bestuurstaak,
is dan ook, althans in ieder geval onjuist en/of zonder nadere motivering (die ontbreekt) onbegrijpelijk dat het hof:
- (a)
alle stellingen van [requiranten] c.s. omtrent aansprakelijkheid in de rov. 3.6.4 en 3.6.6 telkens van de hand wijst met overwegingen van de strekking dat [requiranten] c.s. te dier zake niet aan hun stelplicht hebben voldaan; en/of
- (b)
overweegt dat [requiranten] c.s. verder geen omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat TMF Management (BVI) wist of behoorde te weten, dat [betrokkene 2] c.s. de bedoelde aandelen in strijd met Nederlandse regelgeving in Nederland heeft aangeboden en verkocht, en dat [requiranten] c.s. daarvan nadeel zou ondervinden (rov. 3.6.4), en/of overweegt dat door [requiranten] c.s. met name geen omstandigheden zijn gesteld waaruit kan blijken dat TMF Management (BVI) bekend was met de door [requiranten] gestelde onjuistheden in het prospectus (rov. 3.6.6).
Niet valt immers in te zien dat/waarom [requiranten] c.s. in dit verband meer of anders had moeten doen dan gemotiveerd klagen over de (veel te) passieve opstelling van TMF Management (BVI).
2.3
Het in de voorgaande middelonderdelen gestelde klemt temeer bij vennootschappen met maar één bestuurder, zoals in casu GolfOne Host, CPC en Construction Inc., waarvan TMF Management (BVI) in de betrokken periode enig bestuurder was. Bij die/dergelijke vennootschappen kon/kan immers van een toebedeling van bestuurstaken aan andere bestuurders geen sprake zijn en is de enige bestuurder steeds voor het geheel verantwoordelijk, en naast de vennootschap aansprakelijk indien hem persoonlijk een ernstig verwijt treft.
3. Wettelijke voorschriften ter bescherming van het beleggend publiek
De te dezen overtreden wettelijke voorschriften zijn de (belangrijke) verbodsbepalingen van art. 3 Wte en art. 7 Wte, die beide zijn gegeven ter bescherming van het beleggend publiek en (adspirant-)beleggers als [requiranten] c.s. Op iedere bestuurder van een vennootschap die in Nederland effecten aanbiedt of door een bemiddelaar laat aanbieden, rust de verplichting ervoor te zorgen, althans erop toe te zien, dat die vennootschap daarbij belangrijke beschermingsvoorschriften als die van de art. 3 en 7 Wte naleeft en doet naleven. Niet-naleving door een vennootschap van deze (en dergelijke) wettelijke voorschriften brengt in beginsel aansprakelijkheid mee van iedere bestuurder van de betrokken vennootschap, 's Hofs rov. 3.6.4 geeft daarom blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is niet naar de eis der wet met (voldoende) redenen omkleed.
3.1
Met zijn oordeel in rov. 3.6.4 miskent het hof dat de hiervoor bedoelde verplichting om ervoor te zorgen of erop toe te zien dat de vennootschap bij het in Nederland (laten) aanbieden van effecten belangrijke beschermingsvoorschriften als die van de art. 3 en 7 Wte naleeft en doet naleven, ook geldt voor de bestuurder die niet specifiek belast is met dat in Nederland aanbieden of door een bemiddelaar laten aanbieden van effecten, alsmede dat bij niet-naleving van deze voorschriften een persoonlijk ernstig verwijt jegens iedere bestuurder in beginsel gegeven is, tenzij een bestuurder feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan moet of kan worden aangenomen dat hem van het gewraakte handelen of nalaten niet een ernstig verwijt kan worden gemaakt, en/of dat hij níet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
3.2
Althans miskent het hof dat het op de weg van de betreffende bestuurder ligt om in het kader van zijn (verzwaarde) stelplicht, ter afwering van aansprakelijkheid wegens het veronachtzamen van deze (mede) op hem rustende bestuurstaak feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken, op grond waarvan moet of kan worden aangenomen dat hem van het gewraakte handelen of nalaten niet een ernstig verwijt kan worden gemaakt, en/of dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.25. Het gaat daarbij immers om feiten en omstandigheden die in het domein van de bestuurder liggen terwijl het (door het hof met rov. 3.6.4 gehonoreerde) verweer van TMF Management (BVI) er in wezen op neerkomt dat een bestuurder als TMF Management (BVI) zich steeds aan externe bestuurdersaansprakelijkheid zou kunnen onttrekken met een beroep op een taakverdeling tussen de bestuurders, ook als van die taakverdeling naar buiten niet is gebleken.
3.3
In ieder geval heeft het hof miskend dat de omstandigheid dat bij het in Nederland aanbieden van aandelen (in DR Marketing, GolfOne Host en Carribean Comfort) door CPC en GolfOne Host is gehandeld in strijd met art. 3 Wte, in beginsel aansprakelijkheid meebrengt van (ook) TMF Management (BVI) jegens [requiranten] c.s., alsmede dat de omstandigheid dat bij het in Nederland, ten behoeve van vennootschappen waarvan TMF Management (BVI) enig bestuurder en/of (mede) bestuurder was, door [betrokkene 2] en Caribbean Comfort optreden als effectenbemiddelaar is gehandeld in strijd met art. 7 Wte, in beginsel aansprakelijkheid meebrengt van (ook) TMF Management (BVI) jegens [requiranten] c.s.
3.4
Voorts, danwel althans heeft het hof miskend dat het antwoord op de vraag of een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, met name ook afhankelijk is van de aard van de geschonden norm (naast de overige omstandigheden van het geval).26. De te dezen overtreden wettelijke voorschriften zijn de (belangrijke) verbodsbepalingen van art. 3 Wte en art. 7 Wte, die beide zijn gegeven ter bescherming van het beleggend publiek en (adspirant-)beleggers als [requiranten] c.s. De aard van die normen brengt mee dat (mogelijk) eerder dan bij andere normschendingen een persoonlijk ernstig verwijt (in het bijzonder ook voor nalaten) aan de bestuurder moet of kan worden gemaakt (zeker als die bestuurder, zoals in casu vaststaat: ‘een toonaangevende wereldwijde leverancier [is] van hoogwaardige zakelijke diensten aan klanten die wereldwijd actief zijn en investeringen doen.’ 27.). Haar deskundigheid maakte dat TMF Management (BVI) van de verbondsbepalingen en hun strekking op de hoogte behoorde te zijn, en daarom eens temeer op de naleving daarvan had behoren toe te zien. De betrokkenheid van TMF Management (BVI) bij het Project — haar goede naam, ervaring en deskundigheid — kon immers op zichzelf al bijdragen aan het vertrouwen dat (adspirant-)beleggers als [requiranten] c.s. in het Project stelden. [requiranten] c.s. hebben een en ander ook bij herhaling aangevoerd,28. terwijl TMF Management (BVI) van mening is dat haar niets valt te verwijten, met name omdat zij voor haar rol als bestuurder (vrijwel) geen verantwoordelijkheid nam en meende te hoeven nemen, ook al had zij zich (tegen betaling) tot bestuurder laten benoemen (en ook al was zij een toonaangevende leverancier van hier relevante diensten), en/of dat zij meent dat haar niets valt te verwijten.29. Door de omstandigheid dat in casu sprake is van niet-naleving van (belangrijke) beschermingsbepalingen als de art. 3 en 7 Wte niet (kenbaar) te betrekken bij de beantwoording van de vraag of de bestuurder, en in het bijzonder een bestuurder als TMF Management (BVI), jegens een derde persoonlijk onrechtmatig handelen kan worden verweten, heeft het hof dus ófwel een verkeerde maatstaf gehanteerd, ófwel zijn desbetreffende oordeel niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd.
3.5
Verder geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting 's hofs overweging aan het eind van rov. 3.6.4 dat [requiranten] c.s. geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat TMF Management (BVI) wist of behoorde te weten dat [requiranten] c.s. er nadeel van zou ondervinden dat [betrokkene 2] c.s. de bedoelde aandelen in strijd met Nederlandse regelgeving in Nederland heeft aangeboden en verkocht. Het hof meent klaarblijkelijk, maar ten onrechte, dat voor bestuurdersaansprakelijkheid wegens het overtreden van (belangrijke) beschermingsbepalingen als de art. 3 en 7 Wte (door een medebestuurder) vereist is dat de aangesproken bestuurder weet of redelijkerwijs behoort te weten dat (adspirant-)beleggers als [requiranten] c.s. van zijn nalaten om erop toe te zien dat die beschermingsbepalingen worden nageleefd, nadeel zouden ondervinden. Het hof heeft dit criterium kennelijk overgenomen uit het arrest RCI/Kastrop;30. die zaak betrof evenwel een uitwerking van de Beklamel-doctrine (schending ongeschreven zorgvuldigheidsnorm), terwijl het in onderhavige zaak gaat om de schending van Schutznormen uit de effectenwetgeving. Het hof miskent in rov. 3.6.4 dat dit verschil in de aard van de geschonden norm verschil maakt voor de stelplicht van de bestuurder, in die zin dat de wetenschap van benadeling bij de bestuurder bij schending van art. 3 en 7 Wte voorshands aanwezig wordt geacht.
4. Het Macao Beach Prospectus
4.1
Rov. 3.6.6 is voorts niet (voldoende) begrijpelijk gemotiveerd, nu het hof daarin tot uitgangspunt neemt, althans aan zijn oordeel (mede) ten grondslag legt dat het Macao Beach Prospectus specifiek door [betrokkene 2] in diens in het voorwoord vermelde hoedanigheid van CEO van GolfOne Group is uitgebracht. In cassatie staat immers (althans bij wege van hypothetisch feitelijke grondslag) vast dat Construction Inc. de uitgever was van het Macao Beach Prospectus,31. alsmede dat TMF Management (BVI) de enig bestuurder was van Construction Inc.32. Het hof kon dan ook niet, althans niet zonder nadere of andere motivering die ontbreekt, voorbij gaan aan deze omstandigheden, nu die minstgenomen een aanwijzing vormen dat TMF Management (BVI) alleen of mede verantwoordelijk was voor en/of bekend was met de inhoud van het Macao Beach Prospectus en voor/met de daarin naar de mening van [requiranten] c.s. opgenomen misleidende mededelingen.
4.2
Verder geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting 's hofs overweging aan het eind van rov. 3.6.6 dat [requiranten] c.s. geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit kan blijken dat TMF Management (BVI) bekend is geweest met de door [requiranten] c.s. gestelde onjuistheden33. in het prospectus. Het hof meent klaarblijkelijk, maar ten onrechte, dat voor bestuurdersaansprakelijkheid op een dergelijk punt noodzakelijk is dat de aangesproken (mede)bestuurder bekend is met specifieke onjuistheden in een stuk als het Macao Beach Prospectus, en miskent daarmee dat voldoende is dat de betreffende bestuurder met die onjuistheden bekend behoorde te zijn. Voor bestuurdersaansprakelijkheid geldt immers een objectieve wetenschapsmaatstaf.34.
5. Voortbouwende klachten
5.1
Indien één of meer van de onderdelen 1.1–1.4, 2.1–2.3, 4.1 en/of 4.2 slaagt, is voorts rechtens onjuist en/of zonder nadere of andere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk 's hofs oordeel in rov. 3.6.6 dat [requiranten] c.s. geen voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die nopen tot het oordeel dat TMF Management (BVI) persoonlijk een ernstig verwijt moet worden gemaakt van de door hem gestelde onjuistheden in het Macao Beach Prospectus, en in het bijzonder geen omstandigheden waaruit kan blijken dat TMF Management (BVI) bekend is geweest met die onjuistheden.
In het bijzonder is onjuist en/of onbegrijpelijk dat het hof aan dat oordeel (mede) ten grondslag legt dat ook als mag worden aangenomen dat TMF Management (BVI) met (het bestaan van) het Macao Beach Prospectus bekend was, dat nog niet betekent dat zij met de precieze inhoud daarvan bekend was, nu de omstandigheid dat TMF Management (BVI) de enige bestuurder van de uitgever van het Macao Beach Prospectus — Construction Inc. — was, meebrengt dat TMF Management (BVI) verantwoordelijk was voor de inhoud van het Macao Beach Prospectus en voor de daarin naar de mening van [requiranten] c.s. opgenomen misleidende mededelingen. Zonder nadere of andere motivering, die ontbreekt, valt dan ook niet in te zien dat TMF Management (BVI) aan bestuurdersaansprakelijkheid zou kunnen ontkomen louter op grond van de omstandigheid dat zij niet met (de precieze inhoud van) het Macao Beach Prospectus bekend was. Van TMF Management (BVI) had als enig bestuurder van Construction Inc. juist mogen worden verwacht dat zij zich van de inhoud van dat prospectus (nauwkeurig) op de hoogte had gesteld, alsmede dat zij ervoor had gewaakt dat door middel van dat prospectus misleidende mededelingen zouden worden verspreid onder belangstellenden voor (onderdelen van) het Project zoals [requiranten] c.s.
5.2
Indien één of meer van de onderdelen 1.1–1.4, 2.1–2.3 en/of 4.1 slaagt, is voorts rechtens onjuist en/of onbegrijpelijk dat het hof zonder motivering voorbij is gegaan aan de essentiële stelling van [requiranten] c.s. dat TMF Management (BVI) — (juist) vanwege de misleidende mededelingen in het Macao Beach Prospectus, voor de inhoud waarvan TMF Management (BVI) als enige bestuurder van Construction Inc. verantwoordelijk was — ook als bestuurder van CPC een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, nu CPC (adspirant-)beleggers als [requiranten] c.s. de in het Macao Beach Prospectus opgenomen misleidende mededelingen presenteerde, zoals blijkt uit de omstandigheid dat zij (adspirant-)beleggers als [requiranten] c.s. op (zowel de oude als de nieuwe variant van) het inschrijfformulier liet tekenen voor ontvangst en kennisneming van het Macao Beach Prospectus. Van TMF Management (BVI) had immers (in ieder geval nu zij tevens enig bestuurder van Construction Inc. was) mogen worden verwacht dat zij zich van de inhoud van dat prospectus (nauwkeurig) op de hoogte had gesteld, alsmede dat zij er (als (enig) bestuurder van CPC en Construction Inc.) voor had gewaakt dat door middel van dat prospectus misleidende mededelingen zouden worden verspreid onder belangstellenden voor (onderdelen van) het Project zoals [requiranten] c.s.35.
5.3
Indien een of meer van de vorige klachten slaagt/slagen, moet ook rov. 3.8 van 's hofs te dezen aangevallen arrest worden vernietigd.
Ter zake van TMF Nederland B.V.
De overwegingen van het hof
Onder het kopje ‘de rol van TMF c.s. als trustee/behartigers van de belangen van beleggers’ beoordeelt het hof in de rov. 3.7.1–3.7.8 het verwijt van [requiranten] c.s. aan TMF Nederland dat zij als trustee onvoldoende heeft toegezien op de naleving van de art. 3 en 7 Wte door [betrokkene 2] c.s.36.
Het hof komt tot het oordeel dat uit de ten processe gestelde feiten en omstandigheden niet blijkt van een zodanig toezichthoudende positie van TMF Nederland dan wel een door toedoen van TMF c.s. bij [requiranten] c.s. gerechtvaardigde schijn van zodanige positie dat TMF Nederland op grond van een niet naar behoren hebben vervuld van die taak mede voor de door [requiranten] c.s. gestelde schade aansprakelijk kan worden gehouden (rov. 3.7.8). Aan dat oordeel legt het hof — voor zover hier nog van belang — het volgende ten grondslag:
- (i)
Naar het oordeel van het hof wordt in het Macao Beach Prospectus niet een zodanige rol van TMF Nederland geschetst dat [requiranten] c.s. op grond daarvan zouden mogen verwachten dat TMF Nederland in brede zin toezicht zou uitoefenen op het reilen en zeilen binnen het Macao Beach Project. Dit geldt temeer nu in het prospectus de bijlage over de aan TMF c.s. op te dragen taken ontbrak. Uit het enkele feit dat TMF Nederland wordt aangeduid als trustee kan niet tot een dergelijke rol worden geconcludeerd en al helemaal niet bij de toevoeging als in het (emissie)prospectus (prod. 3 eva) opgenomen (ten behoeve van de groepsadministratie en beheer derdengelden). De vraag in hoeverre een onjuiste voorstelling van de rol van TMF Nederland in het prospectus niettemin aan TMF Nederland kan worden tegengeworpen omdat zij niets heeft gedaan om die onjuiste voorstelling te weg te nemen, kan onbesproken blijven (rov. 3.7.6).
- (ii)
Het moge zo zijn dat [requiranten] c.s. mede tot hun beleggingen (de koop van aandelen) zijn overgegaan omdat het verbonden zijn van TMF c.s. aan het Project en de bekendheid van TMF c.s. als gerenommeerd trustbedrijf heeft bijgedragen aan hun vertrouwen in het project maar aan die omstandigheid kan geen grondslag worden ontleend voor de brede toezichthoudende taak die [requiranten] c.s. TMF Nederland willen toedichten (rov. 3.7.7).
Inleiding
In zijn arrest van 17 december 2010 in deze zaak overwoog de Hoge Raad met betrekking tot onderdeel 9 van [requiranten] c.s. als volgt:
‘De enkele omstandigheid dat de trustee geen — beslissende — zeggenschap had in de vennootschappen waarvan zij trustee is, brengt niet mee dat haar geen verwijt zou kunnen worden gemaakt van het overtreden van de Wte door deze vennootschappen, nu zij als trustee ook zonder deze zeggenschap gehouden kan zijn toezicht te houden op de naleving van de(ze) wet. Volgens de stellingen van [requiranten] c.s. zou de trustee juist in deze taak zijn tekort geschoten. Deze stellingen moeten alsnog worden beoordeeld.’
De advocaat-generaal mr. Huydecoper schreef met betrekking tot onderdeel 9 van [requiranten] c.s. het volgende:
- ‘47.
In rov. 4.10 oordeelt het hof alleen over de laatstbedoelde stelling(en): het verwijt dat het gerenommeerde trustbedrijf niet heeft toegezien op de naleving van een aantal wezenlijke verplichtingen, in het bijzonder uit hoofde van de Wte. Daarbij neemt het hof aan dat deze stellingen de TMF-vennootschap betreffen die de positie van ‘trustee’ innam; en dat daarmee TMF Nederland B.V. bedoeld is. Tegen dat uitgangspunt is geen specifieke klacht in cassatie gericht.
(…)
- 53.
Of TMF Nederland B.V. een plaats innam zoals ik die zojuist geschetst heb, kan in cassatie niet worden beoordeeld. De stellingen van [requiranten] c.s. zoals het hof die blijkens rov. 4.10 heeft verstaan, strekten er echter wel toe dat TMF Nederland B.V. die plaats innam; en dat TMF Nederland B.V. niet heeft gefunctioneerd als toezichthouder zoals zij volgens deze stelling van [requiranten] c.s. had behoren te functioneren, ligt volgens mij wél in de vaststellingen van het hof besloten.’
Het hof gaat er in rov. 3.7.2 dan ook terecht van uit dat in de eerste plaats diende te worden onderzocht of TMF Nederland binnen de vennootschappen van de GolfOne Groep een toezichthoudende functie heeft gehad die meebracht dat zij ten behoeve van de kopers van aandelen toezag op de naleving van de Nederlandse regelgeving voor het aanbieden en verkopen van de aandelen in Nederland.
Klacht
6. De taak van TMF Nederland
6.1
's Hofs in de rov. 3.7.5–3.7.8 gegeven oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting en/of is zonder nadere of andere motivering, die ontbreekt, niet (voldoende) begrijpelijk, omdat het hof niet (kenbaar) de navolgende (vaststaande) omstandigheden en/of (essentiële) stellingen in zijn oordeel heeft betrokken:
- (a)
TMF Management (BVI) heeft haar ta(a)k(en) gedelegeerd aan TMF Nederland.37.
- (b)
R.A. Rijntjes was in de relevante periode bestuurder van zowel TMF Management (BVI) als TMF Nederland.38.
Omstandigheid (b) brengt immers mee dat tevens moet worden aangenomen dat kennis die R.A. Rijntjes uit hoofde van zijn bestuurslidmaatschap van TMF Management (BVI) had of behoorde te hebben, bekend was of behoorde te zijn bij TMF Nederland,39. terwijl omstandigheid (a) meebrengt dat er (althans in beginsel) van moet worden uitgegaan dat op TMF Nederland, net als op TMF Management (BVI) de taak rustte om toe te zien op de naleving van de art. 3 en 7 Wte. De klachten van de onderdelen 1 t/m 5 hiervoor treffen daarom (mutatis mutandis) tevens 's hofs oordelen in de rov. 3.7.5–3.7.8 met betrekking tot de taak van TMF Nederland.
6.2
Indien de vorige klacht slaagt, moet ook rov. 3.8 van 's hofs te dezen aangevallen arrest worden vernietigd.
En mitsdien:
Op grond van bovenstaand middel van cassatie te horen vernietigen het arrest waartegen dat middel is gericht, met zodanige verdere uitspraak als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, ook omtrent de kosten van het geding.
- | Dagvaarding | € | 79,81 |
- | KvK | € | 4,79 |
- | BTW | € | 17,20 |
€ | 101,80 |
Hierbij verklaart ondergetekende dat bovenstaande verschotten zijn gemaakt voor de goede verrichting van de ambtshandelingen en noodzakelijk waren, alsmede dat hij geen rechtstreeks of middellijk belang heeft in de onderneming of derde die bovenstaande …
Eiser(es) kan op grond van de Wet … 1968 de hem / haar in rekening gebrachte omzetbelasting niet verrekenen, derhalve verklaart ondergetekende … kosten te hebben verhoogd met een percentage gelijk aan het percentage genoemd in bovengenoemde wet.
Lijst van de overige eisers van cassatie
- 1.
[requirant 2], wonende te [woonplaats];
- 2.
[requirant 3], wonende te [woonplaats];
- 3.
[requirant 4], wonende te [woonplaats];
- 4.
[requirant 5], wonende te [woonplaats];
- 5.
[requirant 6], wonende te [woonplaats];
- 6.
[requirant 7], wonende te [woonplaats];
- 7.
[requirant 8], wonende te [woonplaats];
- 8.
[requirant 9], wonende te [woonplaats];
- 9.
[requirante 10], wonende te [woonplaats];;
- 10.
[requirant 11], wonende te [woonplaats];
- 11.
[requirant 12], wonende te [woonplaats];
- 12.
[requirant 13], wonende te [woonplaats];
- 13.
[requirant 14], wonende te [woonplaats];
- 14.
[requirant 15], wonende te [woonplaats];
- 15.
[requirante 16], wonende te [woonplaats];
- 16.
[requirant 17], wonende te [woonplaats];
- 17.
[requirant 18], wonende te [woonplaats];
- 18.
[requirant 19], wonende te [woonplaats];
- 19.
[requirant 20], wonende te [woonplaats];
- 20.
[requirant 21], wonende te [woonplaats];
- 21.
[requirant 22], wonende te [woonplaats];
- 22.
[requirant 23], wonende te [woonplaats]
- 23.
[requirante 24], wonende te [woonplaats];
- 24.
[requirant 25], wonende te [woonplaats];
- 25.
[requirant 26], wonende te [woonplaats];
- 26.
[requirant 27], wonende te [woonplaats];
- 27.
[requirant 28], wonende te [woonplaats];
- 28.
[requirant 29], wonende te [woonplaats];
- 29.
[requirant 30], wonende te [woonplaats];
- 30.
[requirant 31], wonende te [woonplaats];
- 31.
[requirant 32], wonende te [woonplaats];
- 32.
[requirante 33], wonende te [woonplaats];
- 33.
[requirante 34], wonende te [woonplaats];
- 34.
[requirant 35], wonende te [woonplaats];
- 35.
[requirant 36], wonende te [woonplaats];
- 36.
[requirant 37], wonende te [woonplaats];
- 37.
[requirant 38], wonende te [woonplaats];
- 38.
[requirant 39], wonende te [woonplaats];
- 39.
[requirant 40], wonende te [woonplaats];
- 40.
[requirant 41], wonende te [woonplaats];
- 41.
[requirant 42], wonende te [woonplaats];
- 42.
[requirant 43], wonende te [woonplaats];
- 43.
DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN [betrokkene 1], laatstelijk wonende te [woonplaats];
- 44.
[requirant 44], wonende te [woonplaats];
- 45.
[requirant 45], wonende te [woonplaats];
- 46.
[requirant 46], wonende te [woonplaats];
- 47.
[requirant 47], wonende te [woonplaats];
- 48.
[requirant 48], wonende te [woonplaats];
- 49.
[requirante 49], wonende te [woonplaats];
- 50.
[requirant 50], wonende te [woonplaats];
- 51.
[requirante 51], wonende te [woonplaats];
- 52.
[requirant 52], wonende te [woonplaats];
- 53.
[requirant 53], wonende te [woonplaats];
- 54.
[requirant 54], wonende te [woonplaats];
- 55.
[requirant 55], wonende te [woonplaats];
- 56.
[requirant 56], wonende te [woonplaats];
- 57.
[requirante 57], wonende te [woonplaats];
- 58.
[requirant 58], wonende te [woonplaats];
- 59.
[requirant 59], wonende te [woonplaats];
- 60.
[requirant 60], wonende te [woonplaats];
- 61.
[requirant 61], wonende te [woonplaats];
- 62.
[requirant 62], wonende te [woonplaats];
- 63.
[requirant 63], wonende te [woonplaats];
- 64.
[requirant 64], wonende te [woonplaats];
- 65.
[requirant 65], wonende te [woonplaats];
- 66.
[requirant 66], wonende te [woonplaats];
- 67.
[requirant 67], wonende te [woonplaats]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 06‑12‑2016
Hof Amsterdam 4 november 2008, rov. 4.1.2. Zie overigens ook de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 2.3).
Hof Amsterdam 4 november 2008, rov. 4.9.1, 4.11 en 4.12.
Zie de memorie van antwoord na cassatie (§ 1.6).
Zie de memorie van antwoord na cassatie (§ 7.18); de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 5.19).
Zie de memorie van antwoord na cassatie van TMF (§ 5.2, 5.10, 7.9, 7.34); de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 2.4).
Zie de memorie van antwoord na cassatie (§ 5.3, 5.4, 7,42, 7.51, 7.64, 7.65); de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 2.5).
Zie de memorie van antwoord na cassatie (§ 5.3, 7.9); de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 2.6).
Zie de memorie van antwoord na cassatie (§ 5.3, 7.9); de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 6.6).
Zie de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 6.7).
Zie de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 6.8).
Zie de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 6.8 en 6.9).
Zie de pleitaantekeningen van mr. Schaafsma d.d. 2 november 2007 (§ 103 e.v.); de memorie na cassatie (§ 2.8 e.v., § 4.7, § 5.4–5.14); de akte zijdens [requiranten] d.d. 23 februari 2016 (blz. 8); de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 2.3 en 2.6).
Zie de memorie na cassatie (§ 2.8 e.v., § 4.7, § 5.4–5.14); de akte zijdens [requiranten] d.d. 23 februari 2016 (blz. 9); de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 2.3, 2.6, en 2.9–2.11).
Zie de memorie na cassatie (§ 2.8 e.v., § 4.7, § 5.4–5.14); de akte zijdens [requiranten] d.d. 23 februari 2016 (blz. 8); de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 1.8, 2.3, 2.6, 2.7, en 2.9–2.11).
Zie de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 2.7, en 2.9–2.11).
Zie de memorie na cassatie van [requiranten] (§ 5.9, 5.10, 5.13); de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 1.9, 2.10, 2.16).
Zie de memorie van grieven (§ 63, 64); de memorie na cassatie (§ 2.4, 5.33); de akte zijdens [requiranten] d.d. 23 februari 2016 (blz. 10, 11); de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 1.8, 2.2, 2.17).
Zie de pleitaantekeningen van mr. Schaafsma d.d. 2 november 2007 (§ 91 en 104); de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 2.2).
Zie de akte zijdens [requiranten] d.d. 23 februari 2016 (blz. 9); de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 2.2, 2.6, 2.9).
Zie (in het kader van art. 2:9 BW) P. Van Schilfgaarde, Van de BV en de NV, Deventer: Kluwer 2013, blz. 159.
Niet op een geval als het onderhavige ziet dus de zware maatstaf voor aansprakelijkheid voor zuiver nalaten van HR 22 november 1974, NJ 1975/149‘dat (…) van een rechtsplicht om een waargenomen gevaarssituatie voor het ontstaan waarvan men niet verantwoordelijk is, op te heffen of anderen daarvoor te waarschuwen, in het algemeen ook voor volwassenen alleen sprake kan zijn, wanneer de ernst van het gevaar dat die situatie voor anderen meebrengt tot het bewustzijn van de waarnemer is doorgedrongen’. Wel aannemelijk is dat in een geval als het onderhavige sprake is van ‘bijzondere verplichtingen tot zorg en oplettendheid zoals kunnen voortvloeien uit een speciale relatie met het slachtoffer of met de plaats waar de gevaarssituatie zich voordoet.’
Zie de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 2.7 en 2.9–2.11).
Vgl. de conclusie PG van de advocaat-generaal mr. Wissink voor HR 27 november 2015 (Ponzi-zwendel), NJ 2016/245 (§ 6.102), alsmede HR 4 april 2014 (Reaal/Deventer), NJ 2014/368 (rov. 3.6.1–3.6.3).
HR 26 juni 2009 (Eurocommerce), ECLI:NL:HR:2009:BI0468, JOR 2009/221 m.nt. Y. Borrius; HR 10 januari 1997 (Van de Ven/Staleman), ECLI:NL:HR:1997:ZC2243, NJ 1997/360 m.nt. J.M.M. Maeijer. Die objectivering is in het bijzonder gepast ten aanzien van normen die beogen een bepaalde partij die door de handelwijze van een andere partij benadeeld kan worden te beschermen, zoals de art. 3 en 7 Wte; zie de conclusie van A-G Timmerman voor HR 26 juni 2009 (Eurocommerce), onder 3.10.
Dat de omstandigheid dat is gehandeld in strijd met wettelijke bepalingen die zijn gegeven ter bescherming van (adspirant-)beleggers (in aandelen en/of in andere effecten) in beginsel aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover dergelijke (adspirant-)beleggers meebrengt, kan worden afgeleid uit rov. 5.4 van HR 20 juni 2008 (Willemsen/NOM, NJ 2009/21 (m.nt. Maeijer & Snijders), JOR 2008/260 (m.nt. Borrius), RO 2008/57. Vgl. over statutaire bepalingen met een beschermingsstrekking HR 22 november 2002 (Schwandt/Berghuizer Papiefabriek), NJ 2003/455, rov. 3.4.5.
Dat de aard van de geschonden norm op dit punt van (doorslaggevend) belang is of kan zijn, kan worden afgeleid uit rov. 5.4 van HR 20 juni 2008 (Willemsen/NOM, NJ 2009/21 (m.nt. Maeijer & Snijders), JOR 2008/260 (m.nt. Borrius), RO 2008/57.
Zie de memorie van antwoord na cassatie (§ 1.6).
Zie (bijvoorbeeld) de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 2.3, 2.6, 2.7 en 2.9–2.11). Zie ook de vindplaatsen in voetnoot 16 hiervoor.
Zie (bijvoorbeeld) de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 2.3–2.7 en 6.1–6.10), alsmede de stellingen van TMF Management (BVI) vermeld in de Inleiding hiervoor..
HR 5 september 2014 (RCI/Kastrop), ECLI:NL:HR:2014:2930, JOR 2014/297.
Zie (bijvoorbeeld) de conclusie van antwoord tevens akte houdende eis in reconventie van TMF c.s. (§ 2.5 en 2.6, alsmede productie 3 bij die conclusie), de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 2.2 en 2.14).
Hof Amsterdam 4 november 2008, rov. 4.1.2.
Waarbij het hof niet duidelijk maakt of het met de eis dat TMF Management (BVI) bekend was met de onjuistheden in het prospectus bedoelt dat het gaat om bekendheid met de onjuiste passages dan wel dat zij besefte dat de mededelingen onjuist waren; ook in die zin geeft het hof onvoldoende inzicht in zijn gedachtegang.
HR 26 juni 2009 (Eurocommerce), ECLI:NL:HR:2009:BI0468, JOR 2009/221 m.nt. Y. Borrius en de conclusie van A-G Timmerman voor dit arrest, onder 3.10 en 3.11; HR 10 januari 1997 (Van de Ven/Staleman), ECLI:NL:HR:1997:ZC2243, NJ 1997/360 m.nt. J.M.M. Maeijer.
Zie (bijvoorbeeld) de pleitaantekeningen van mr. Schaafsma d.d.2 november 2007 (§ 106 e.v.); de memorie na cassatie van [requiranten] (§ 5.8).
Dus met inbegrip van TMF Management (BVI).
Zie (bijvoorbeeld) de pleitnotities van mr. Korteweg d.d. 21 juni 2016 (§ 2.5).
Zie (bijvoorbeeld) de akte zijdens [requiranten] c.s. van 6 juni 2016 (blz. 2) met bijbehorende producties; de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 1.11 en 3.15 sub (b)).
Zie (bijvoorbeeld) de akte zijdens [requiranten] c.s. van 6 juni 2016 (blz. 2); de pleitnotities van mrs. Van Wassenaer en De Savornin Lohman d.d. 21 juni 2016 (§ 1.11 en 3.15 sub (b)).