Rb. Arnhem, 09-11-2011, nr. 753477 CV Expl. 11-2416
ECLI:NL:RBARN:2011:BU4362
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
09-11-2011
- Zaaknummer
753477 CV Expl. 11-2416
- LJN
BU4362
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2011:BU4362, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 09‑11‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 09‑11‑2011
Inhoudsindicatie
NEM stelt primair dat er tussen haar en gedaagde een (telefonisch gesloten) overeenkomst bestaat ter zake van levering van energie en vordert op grond daarvan bedragen. Gedaagde stelt dat hij de overeenkomst tijdig heeft geannuleerd. Er is sprake van een koop op afstand in de zin van artikel 7:46 a BW. NEM heeft naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende voldaan aan het bepaalde in artikel 7:46c lid 2 BW. Van een duidelijke vermelding van de ontbindingsmogelijkheid is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake. Om die reden concludeert de kantonrechter dat gedaagde binnen drie maanden na de bevestigingsbrief van de NEM gerechtigd is om de overeenkomst te ontbinden, hetgeen leidt tot de conclusie dat de overeenkomst tijdig is ontbonden. De primaire grondslag slaagt daarom niet. Subsidiair heeft NEM gesteld dat er sprake is van onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BW. Gedaagde dient aan NEM de waarde te vergoeden die de levering van NEM vertegenwoordigd. Immers, gedaagde is door de levering verrijkt en heeft daarvoor geen tegenprestatie geleverd. De te vergoeden waarde is die, welke aan de prestatie normaal in het economisch leven worden toegekend (objectieve waarde), voor zover dit bedrag redelijk is. De vraag in deze is of het redelijk is dat de waardevergoeding is vastgesteld op het bedrag dat NEM aan gedaagde heeft gefactureerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is het niet zonder meer redelijk om bij de door gedaagde te betalen waardevergoeding uit te gaan van de tarieven die door NEM worden gehanteerd. Daarom stelt de kantonrechter de te betalen waardevergoeding op een lager bedrag vast dan hetgeen NEM aan gedaagde in rekening heeft gebracht.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ARNHEM
burgerlijk recht, sector kanton
Locatie Wageningen
zaakgegevens 753477 \ CV EXPL 11-2416 \ PW\321\sm
uitspraak van 9 november 2011
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap De Nederlandse Energie Maatschappij B.V.
gevestigd te Rotterdam
eisende partij
gemachtigde Gerechtsdeurwaarderskantoor Rosmalen
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna NEM en [gedaagde partij] genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 18 mei 2011;
- -
de ten behoeve van de comparitie overgelegde producties van de zijde van NEM, tevens akte aanvulling eis;
- -
de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 5 oktober 2011.
2. De vordering en het verweer
2.1.
NEM vordert dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld bij vonnis om aan haar te betalen een bedrag van € 1.727,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2011 over
€ 1.332,50 tot aan de dag van betaling, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
2.2.
NEM legt primair aan haar vordering ten grondslag dat zij telefonisch een overeenkomst met [gedaagde partij] heeft gesloten ter zake van de levering van gas en elektriciteit. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van NEM van toepassing. Op grond van de overeenkomst heeft NEM energie aan [gedaagde partij] geleverd en daarvoor facturen aan [gedaagde partij] verzonden. De factuurbedragen zijn, ondanks aanmaningen, onbetaald gebleven. Om die reden heeft NEM [gedaagde partij] in rechte betrokken.
Subsidiair baseert NEM haar vordering op artikel 6:203 jo. 6:210 lid 2 BW. Zij stelt daartoe dat zij jegens [gedaagde partij] onverschuldigd heeft gepresteerd door energie aan [gedaagde partij] te leveren. Daardoor is [gedaagde partij] ten koste van NEM verrijkt. Op grond van voornoemde artikelen is [gedaagde partij] verplicht om aan NEM de waarde van de zonder rechtsgrond verrichte leveringen te vergoeden, aldus NEM. Daarbij geldt volgens NEM de waarde die ten tijde van de ontvangst door [gedaagde partij] normaal in het economisch verkeer aan elektra en gas wordt toegekend. NEM stelt verder dat zij marktconforme tarieven hanteert, zodat in haar visie de waarde van de door haar geleverde prestatie gelijk is aan hetgeen zij in haar facturen aan [gedaagde partij] voor de geleverde energie in rekening heeft gebracht.
2.3.
Primair en subsidiair maakt NEM, naast de gevorderde hoofdsom, tevens aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, de wettelijke rente en de proceskosten.
2.4.
[gedaagde partij] voert verweer. Hierop zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
3. De beoordeling
3.1.
[gedaagde partij] is opgeroepen voor de comparitie van partijen, maar zonder bericht van verhindering niet verschenen.
3.2.
[gedaagde partij] heeft niet betwist dat zij telefonisch met NEM een overeenkomst heeft gesloten. Als verweer heeft zij aangevoerd dat zij de overeenkomst binnen 7 dagen heeft geannuleerd. NEM heeft daartegen gesteld dat [gedaagde partij] de overeenkomst niet binnen voornoemde, in de algemene voorwaarden overeengekomen, termijn heeft opgezegd. Om die reden is NEM van mening dat er een overeenkomst bestaat tussen partijen. Ter staving van haar stelling heeft NEM een overzicht van haar contacten met [gedaagde partij] overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat [gedaagde partij] voor het eerst op 8 oktober 2008 aan NEM kenbaar heeft gemaakt dat zij aangesloten wil blijven bij haar oude leverancier en – dus, naar de kantonrechter begrijpt – de overeenkomst met NEM wil opzeggen.
3.3.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De telefonische overeenkomst die tussen partijen is gesloten dient te worden gekwalificeerd als een koop op afstand in de zin van artikel 7:46a BW. In het geval van koop op afstand gelden er informatieplichten voor de verkoper, in casu NEM, die onder meer zijn bepaald in artikel 7:46c lid 2 BW. Eén van die informatieplichten houdt in dat NEM tijdig bij de nakoming van de koop op afstand danwel uiterlijk bij de aflevering aan [gedaagde partij] op duidelijke en begrijpelijke wijze schriftelijk de vereisten voor de gebruikmaking van het recht tot ontbinding overeenkomstig de artikelen 7:46d lid 1 BW kenbaar maakt. NEM heeft hiertoe onweersproken gesteld dat zij op 23 september 2008 een bevestigingsbrief aan [gedaagde partij] heeft verzonden. Hierin staat onder meer: “Op de achterzijde vindt u onze productvoorwaarden en als bijlage onze algemene voorwaarden.” Uit deze algemene voorwaarden blijkt vervolgens dat de overeenkomst binnen 7 dagen na ontvangst van de bevestiging ontbonden kan worden, aldus NEM.
De kantonrechter is van oordeel dat NEM met de enkele vermelding van de ontbindingsmogelijkheid in de algemene voorwaarden niet, althans onvoldoende heeft voldaan aan het vereiste in artikel 7:46c lid 2 BW. Immers, van een duidelijke vermelding is naar het oordeel van de kantonrechter geen, althans onvoldoende sprake. Hiervan was wel sprake geweest indien NEM in de bevestigingsbrief duidelijk had gewezen op de ontbindingsmogelijkheid danwel de algemene voorwaarde waarin deze staat vermeld. NEM heeft dit nagelaten en enkel volstaan met een algemene verwijzing.
3.4.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat NEM niet heeft voldaan aan alle in artikel 7:46c lid 2 BW gestelde eisen. Om die reden geldt dat [gedaagde partij] het recht heeft om de overeenkomst binnen drie maanden na de ontvangst van de bevestigingsbrief te ontbinden. Gelet op de stellingen van NEM gaat de kantonrechter er vanuit dat [gedaagde partij] heeft opgezegd op 8 oktober 2008, en dus binnen de drie maanden waarin [gedaagde partij] gerechtigd was om de overeenkomst te ontbinden. Dit betekent dat er geen overeenkomst (meer) tussen partijen bestaat. Daarom zal de vordering worden afgewezen, voor zover deze is gebaseerd op de primaire door NEM gestelde grondslag, namelijk het bestaan van een overeenkomst.
3.5.
Subsidiar heeft NEM haar vordering gebaseerd op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW jo 6:210 BW). De kantonrechter is van oordeel dat de vordering gebaseerd kan worden op onverschuldigde betaling, aangezien als onweersproken vast staat dat NEM aan [gedaagde partij] energie heeft geleverd, terwijl daarvoor geen rechtsgrond aanwezig was, zoals hiervoor is overwogen.
3.6.
Omdat het niet mogelijk is de levering van energie ongedaan te maken, moet [gedaagde partij] aan NEM in beginsel de waarde vergoeden, die de levering door NEM vertegenwoordigd. Dat is hier het geval omdat als onweersproken vast staat dat [gedaagde partij] door de levering van energie is verrijkt en zij daarvoor geen tegenprestatie heeft geleverd. Daar komt bij dat [gedaagde partij] aanvankelijk (telefonisch) heeft ingestemd met de levering van energie door NEM tegen betaling.
3.7.
De waarde van de vergoeding moet worden berekend naar het tijdstip waarop de prestatie is ontvangen. De te vergoeden waarde is die, welke aan de prestatie normaal in het economisch leven wordt toegekend (objectieve waarde), voor zover dit bedrag redelijk is.
NEM heeft gesteld dat de waardevergoeding gelijk is aan het totaalbedrag dat zij heeft gefactureerd. [gedaagde partij] heeft evenwel gesteld dat zij gedupeerd is doordat NEM aan haar meer in rekening heeft gebracht dan haar vorige energieleverancier. Dit brengt mee dat beoordeeld moet worden of het redelijk is dat de waardevergoeding wordt vastgesteld op het bedrag dat NEM aan [gedaagde partij] heeft gefactureerd. Daaromtrent overweegt de kantonrechter het volgende.
3.8.
NEM heeft onweersproken gesteld dat zij in haar tarieven niet meer dan de inkoopprijs van de energie doorberekent. Zij hanteert echter een hoger bedrag aan vastrecht dan andere energieleveranciers. Hieruit haalt zij haar winst, aldus NEM. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is het naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer redelijk om bij de door [gedaagde partij] te betalen waardevergoeding uit te gaan van de tarieven die NEM hanteert: haar systematiek brengt mee dat haar tarieven alleen gunstig zijn bij een hoog energieverbuik, maar ongunstig bij een laag energieverbuik. NEM heeft nagelaten concreet te stellen hoe het in dit verband zit met [gedaagde partij], terwijl [gedaagde partij] zelf in haar verweer lijkt aan te geven dat zij een laag energieverbruik heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter moet het er daarom voor worden gehouden dat de door [gedaagde partij] te betalen waardevergoeding in redelijkheid op een lager bedrag moet worden gesteld dan hetgeen NEM aan [gedaagde partij] in rekening heeft gebracht. Uit de stukken leidt de kantonrechter af dat in elk geval een bedrag van € 1.000,00 redelijk is als waardevergoeding voor de door NEM aan [gedaagde partij] geleverde energie. Dit bedrag zal worden toegewezen.
3.9.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 300,00 is de kantonrechter van oordeel dat NEM onvoldoende heeft gesteld. Immers, NEM heeft niet gesteld dat zij [gedaagde partij] buiten rechte duidelijk heeft gemaakt dat zij ook voor de geleverde energie moet betalen, indien vast komt te staan dat er geen overeenkomst is. Dit blijkt in ieder geval niet uit de verzonden sommaties. Om die reden kan de kantonrechter er niet vanuit gaan dat de buitengerechtelijke werkzaamheden daadwerkelijk gericht waren op minnelijke incasso, zodat de daarmee gemoeide kosten in redelijkheid niet aan [gedaagde partij] kunnen worden doorberekend. De gemaakte buitengerechtelijke kosten dienen dan ook voor rekening te blijven van NEM en worden daarom afgewezen.
3.10.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over het toe te wijzen bedrag vanaf de datum van de akte aanvulling eis (30 september 2011).
3.11.
[gedaagde partij] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
4. De beslissing
De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan NEM tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2011 tot aan de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van NEM begroot op € 83,31 aan dagvaardingskosten, € 284,00 aan griffierecht en € 200,00 aan salaris voor de gemachtigde;
4.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2011.