Deze zaak hangt samen met nr. 12/04586/E ([medeverdachte]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 01-10-2013, nr. 12/04362 E
ECLI:NL:HR:2013:826
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-10-2013
- Zaaknummer
12/04362 E
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:826, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑10‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:849, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:849, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑05‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:826, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0372
Uitspraak 01‑10‑2013
Inhoudsindicatie
Vuurwerkbesluit (oud). Het Hof heeft i.h.k.v de beantwoording van de vraag of sprake is van het voorhanden hebben van ‘consumentenvuurwerk’ a.b.i. de op art. 1.2.2 lid 1 onder a Vuurwerkbesluit (oud) toegesneden tll. het onderhavige vuurwerk aangemerkt als bestemd voor particulier gebruik i.d.z.v. art. 1.1.1 lid 1 jo. 1.1.2 lid 1 onder b en d Vuurwerkbesluit (oud). Daartoe heeft het Hof vastgesteld dat het desbetreffende vuurwerk was bestemd voor de medeverdachte, dat deze het vuurwerk in ontvangst zou nemen en ten dele dadelijk zou doorleveren, dat medeverdachte als exploitant van zijn eenmanszaak moet worden aangemerkt en dat hij niet in het bezit was van een vergunning voor opslag van vuurwerk of van een ontbrandingsvergunning. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. De opvatting dat art. 1.1.1 lid 4 Vuurwerkbesluit (oud) eraan in de weg staat aan de vaststellingen van het Hof de conclusie te verbinden dat sprake is van het voorhanden hebben van ‘consumentenvuurwerk’ is onjuist.
Partij(en)
1 oktober 2013
Strafkamer
nr. 12/04362 E
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, van 7 februari 2012, nummer 21/001263-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten aanzien van de bewezenverklaring onder 1 ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat het voorhanden vuurwerk moet worden aangemerkt als 'consumentenvuurwerk'.
2.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 1 bewezenverklaard dat:
"Feit 1 subsidiair
[medeverdachte] op 6 december 2008, te Halle, gemeente Brockhorst, opzettelijk, consumentenvuurwerk, te weten,
A. 10 flowerbeds LDD 205,
B. 8 flowerbeds LDA A1,
C. 4 flowerbeds LDD 123,
D. 3 flowerbeds LDC 215-100,
E. 4 flowerbeds LDC 240-150,
F. 5 flowerbeds 952042,
G. 10 flowerbeds 952043,
H. 8 flowerbeds LDC 179-100,
I. 8 flowerbeds LDC 185-100,
J. 8 flowerbeds LDC 174-100,
K. 2 flowerbeds LDC 281-49,
L. 8 flowerbeds LDA 009,
M. 2 flowerbeds LDC 295-1000,
N. 2 flowerbeds LDC 302-100,
O. 20 flowerbeds LDC 121-25,
P. 20 flowerbeds LDC 119-25,
R. 20 flowerbeds LDC 248-25,
S. 106 flowerbeds LDC 137-25, LDC 249-25, LDC 136-25, LDC 117-25, LDC 115-25 en/of LDC 166-50,
T. 1 flowerbed Spring wind,
U. 14 flowerbeds Spring wind, en/of
V. 1 flowerbeds LDC 245-52, poison spider,
voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, immers
- waren de onder A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L, M, N, O, P, R, S, T, U en V genoemde flowerbeds voorzien van 2 lonten,
zulks terwijl verdachte aan die verboden gedraging feitelijke leiding heeft gegeven."
2.2.2.
De bestreden uitspraak houdt onder het opschrift "Overwegingen met betrekking tot het bewijs" het volgende in:
"Consumentenvuurwerk
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde in hoger beroep aangevoerd dat (hooguit) vastgesteld kan worden dat een deel van het in de vrachtwagen aangetroffen vuurwerk in Duitsland aan [betrokkene 1] ter beschikking gesteld zou worden en het voor verdachte niet duidelijk was wat [betrokkene 1] vervolgens met het vuurwerk zou gaan doen, zodat de bestemming van het vuurwerk in de vrachtwagen niet kan worden vastgesteld. Derhalve dient het vuurwerk te worden aangemerkt als professioneel vuurwerk in de zin van artikel 1.1.2, derde lid, van het Vuurwerkbesluit.
Het hof verwerpt dit verweer. In artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit wordt als consumentenvuurwerk gedefinieerd: 'vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik'. In artikel 1.1.2, eerste lid onder b en d, van het Vuurwerkbesluit staat vermeld dat vuurwerk in ieder geval wordt aangemerkt als vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik wanneer 'het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan, gekocht of besteld door een particulier' dan wel 'het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht of voorhanden wordt gehouden met het oogmerk het aan particulieren ter beschikking te stellen'.
Het uit de vrachtwagen inbeslaggenomen vuurwerk werd vervoerd op zeven pallets. Op grond van het telefoongesprek van 5 december 2008 om 16.43 uur concludeert het hof dat dit vuurwerk was bestemd voor medeverdachte [betrokkene 1]. Uit het telefoongesprek kan het hof ook niet anders afleiden dan dat [betrokkene 1] het vuurwerk in Halle in ontvangst zou nemen en een deel van dit vuurwerk dadelijk zou doorleveren. De verklaring van verdachte, dat het vuurwerk in Emmerich zou worden gelost en vervolgens voor een deel door [betrokkene 1] mee terug genomen zou worden, wordt door het hof gelet op de inhoud van het hiervoor genoemde telefoongesprek en de gegevens over de route en afstand niet aannemelijk geacht. Daaraan doet niet af dat een aantal andere personen verklaringen van dezelfde strekking heeft afgelegd als verdachte. [betrokkene 1] dient, gelet op het bepaalde in artikel 1.1.1, vierde lid, van het Vuurwerkbesluit als exploitant van zijn eenmanszaak [A] aangemerkt te worden als een particulier in de zin van voornoemd besluit. Volgens dit voorschrift wordt onder het begrip particulier, voor zover hier van belang, immers mede verstaan een exploitant van een bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid of een rechtspersoon die niet in het bezit is van een vergunning voor opslag van vuurwerk of van een ontbrandingsvergunning. [betrokkene 1] was niet in het bezit van een zodanige vergunning. Gelet op het vooroverwogene is het hof van oordeel dat is voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 1.1.2, eerste lid, onder b en d, van het Vuurwerkbesluit. Het aangetroffen vuurwerk dient te worden beschouwd als vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik. Het hof is derhalve van oordeel dat het bij verdachte aangetroffen vuurwerk dient te worden aangemerkt als consumentenvuurwerk."
2.3.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3.
2.4.1.
Het Hof heeft in het kader van de beantwoording van de vraag of sprake is van het voorhanden hebben van 'consumentenvuurwerk' als bedoeld in de op art. 1.2.2, lid 1 onder a, Vuurwerkbesluit (oud) toegesneden tenlastelegging, het onderhavige vuurwerk aangemerkt als bestemd voor particulier gebruik in de zin van art. 1.1.1, lid 1, in verbinding met art. 1.1.2, lid 1 onder b en d Vuurwerkbesluit (oud). Daartoe heeft het Hof vastgesteld dat het desbetreffende vuurwerk was bestemd voor de medeverdachte [betrokkene 1], dat deze het vuurwerk in ontvangst zou nemen en ten dele dadelijk zou doorleveren, dat [betrokkene 1] als exploitant van zijn eenmanszaak moet worden aangemerkt en dat hij niet in het bezit was van een vergunning voor opslag van vuurwerk of van een ontbrandingsvergunning.
2.4.2.
Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. De opvatting van het middel dat het bepaalde in het vierde lid van art. 1.1.1 eraan in de weg staat aan de vaststellingen van het Hof de conclusie te verbinden dat sprake is van het voorhanden hebben van 'consumentenvuurwerk' in vorenbedoelde zin, is onjuist. Een andere opvatting zou tekort doen aan doel en strekking van het onderhavige Vuurwerkbesluit de gevaren van het omgaan met vuurwerk zoveel mogelijk te beperken en daartoe aan het begrip 'bestemd zijn voor particulier gebruik' een ruime betekenis toe te kennen.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 oktober 2013.
Conclusie 28‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Vuurwerkbesluit (oud). Het Hof heeft i.h.k.v de beantwoording van de vraag of sprake is van het voorhanden hebben van ‘consumentenvuurwerk’ a.b.i. de op art. 1.2.2 lid 1 onder a Vuurwerkbesluit (oud) toegesneden tll. het onderhavige vuurwerk aangemerkt als bestemd voor particulier gebruik i.d.z.v. art. 1.1.1 lid 1 jo. 1.1.2 lid 1 onder b en d Vuurwerkbesluit (oud). Daartoe heeft het Hof vastgesteld dat het desbetreffende vuurwerk was bestemd voor de medeverdachte, dat deze het vuurwerk in ontvangst zou nemen en ten dele dadelijk zou doorleveren, dat medeverdachte als exploitant van zijn eenmanszaak moet worden aangemerkt en dat hij niet in het bezit was van een vergunning voor opslag van vuurwerk of van een ontbrandingsvergunning. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. De opvatting dat art. 1.1.1 lid 4 Vuurwerkbesluit (oud) eraan in de weg staat aan de vaststellingen van het Hof de conclusie te verbinden dat sprake is van het voorhanden hebben van ‘consumentenvuurwerk’ is onjuist.
Nr. 12/04362 E
Mr. Machielse
Zitting 28 mei 2013
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Arnhem heeft verdachte op 7 februari 2012 voor 1. subsidiair: Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd, en 2 meest subsidiair: Poging tot overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en tot een werkstraf van 180 uur. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer gelast van in beslag genomen voorwerpen.
2. Mr. B.J. Sanders, advocaat te Zutphen, heeft cassatie ingesteld. Mr. C. Waling, advocaat te 's-Gravenhage, heeft schrifturen ingezonden houdende vijf middelen van cassatie.2.
3. Het gerechtshof heeft bewezen verklaard dat:
"Feit 1 subsidiair
[medeverdachte] op 6 december 2008, te Halle, gemeente Bronckhorst, opzettelijk consumentenvuurwerk, te weten
A. 10 flowerbeds LDD 205,
B. 8 flowerbeds LDA A1,
C. 4 flowerbeds LDD 123,
D. 3 flowerbeds LDC 215-100,
E. 4 flowerbeds LDC 240-150,
F. 5 flowerbeds952042,
G. 10 flowerbeds 952043,
H. 8 flowerbeds LDC179-100,
I. 8 flowerbeds LDC185-100,
J. 8 flowerbeds LDC174-100,
K. 2 flowerbeds LDC281-49,
L. 8 flowerbeds LDA009,
M. 2 flowerbeds LDC295-1000,
N. 2 flowerbeds LDC302-100,
O. 20 flowerbeds flowerbeds LDC121-25,
P. 20 flowerbeds LDC119-25,3.
R. 20 flowerbeds LDC248-25,
S. 106 flowerbeds LDC137-25, LDC 249-25,LDC136-25 ,LDC117-25,LDC115-25 en/of LDC166-50,
T. 1 flowerbed Springwind,
U. 14 flowerbeds Springwind, en/of
V. 1 flowerbeds LDC245-52, poison spider,
voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wetmilieubeheer gestelde regels, immers
- waren de onder A, B, C, D, E, F, G,H ,I, J, K ,L ,M, N, O, P, R, S, T, U en/of V genoemde flowerbeds voorzien van 2 lonten,
zulks terwijl verdachte aan die verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven;
Feit 2 meest subsidiair
[medeverdachte] op 6 december 2008, te Halle, gemeente Bronckhorst, ter uitvoering van haar voornemen en het misdrijf om opzettelijk, een hoeveelheid van in totaal ongeveer 4000 kg, althans een aantal kg consumentenvuurwerk (onder andere flowerbeds), ter beschikking te stellen aan een particulier, te weten [betrokkene 1], voornoemd vuurwerk heeft gebracht naar perceel [a-straat 1] alwaar [betrokkene 1] het vuurwerk in ontvangst zou nemen, terwijl de uitvoering van het misdrijf niet is voltooid, zulks terwijl verdachte aan die verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven."
4.1. De eerste twee middelen hebben betrekking op de veroordeling voor feit 1 subsidiair. Het eerste middel klaagt over de verwerping door het hof van het standpunt van de verdediging dat er geen sprake was van consumentenvuurwerk. Dat standpunt was gebaseerd op een uitleg van het Vuurwerkbesluit.
4.2. In zijn arrest heeft het hof over het bewijs overwogen:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
Op 6 december 2008 hebben verbalisanten op het adres [a-straat 1] te Halle een vrachtwagen aangetroffen met daarin zeven pallets vuurwerk. Deze vrachtwagen stond op naam van [medeverdachte] Verdachte is (indirect) bestuurder van [medeverdachte]. Het in de vrachtwagen aangetroffen vuurwerk is door verbalisanten in beslag genomen. Na inbeslagname is het vuurwerk onderzocht. Aan de hand van de uiterlijke kenmerken is door verbalisanten vastgesteld dat de in de tenlastelegging genoemde flowerbeds waren voorzien van twee lonten.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de onder F en G genoemde flowerbeds, nu deze zich niet in de vrachtwagen bevonden.
Het hof verwerpt dit verweer. De stelling van de raadsman berust op een verkeerde lezing van het dossier (dossierpaginanummers 263 en 264).
Het hof merkt voorts op dat voor zover is tenlastegelegd dat (een deel van) de flowerbeds (voorts) voor wat betreft het gewicht en/of de lont niet voldeden aan de daarvoor gestelde eisen, niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, nu het dossier daarvoor - ook gelet op het aanvullend proces-verbaal van politie, dat door de verdediging is weersproken - onvoldoende uitgewerkte en ondersteunende aanknopingspunten biedt.
Consumentenvuurwerk
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde in hoger beroep aangevoerd dat (hooguit) vastgesteld kan worden dat een deel van het in de vrachtwagen aangetroffen vuurwerk in Duitsland aan [betrokkene 1] ter beschikking gesteld zou worden en het voor verdachte niet duidelijk was wat [betrokkene 1] vervolgens met het vuurwerk zou gaan doen, zodat de bestemming van het vuurwerk in de vrachtwagen niet kan worden vastgesteld. Derhalve dient het vuurwerk te worden aangemerkt als professioneel vuurwerk in de zin van artikel 1.1.2, derde lid, van het Vuurwerkbesluit.
Het hof verwerpt dit verweer. In artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit wordt als consumentenvuurwerk gedefinieerd: 'vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik'. In artikel 1.1.2, eerste lid onder b en d, van het Vuurwerkbesluit staat vermeld dat vuurwerk in ieder geval wordt aangemerkt als vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik wanneer 'het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan, gekocht of besteld door een particulier' dan wel 'het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht of voorhanden wordt gehouden met het oogmerk het aan particulieren ter beschikking te stellen'.
Het uit de vrachtwagen inbeslaggenomen vuurwerk werd vervoerd op zeven pallets. Op grond van het telefoongesprek van 5 december 2008 om 16.43 uur concludeert het hof dat dit vuurwerk was bestemd voor medeverdachte [betrokkene 1]. Uit het telefoongesprek kan het hof ook niet anders afleiden dan dat [betrokkene 1] het vuurwerk in Halle in ontvangst zou nemen en een deel van dit vuurwerk dadelijk zou doorleveren. De verklaring van verdachte, dat het vuurwerk in Emmerich zou worden gelost en vervolgens voor een deel door
[betrokkene 1] mee terug genomen zou worden, wordt door het hof gelet op de inhoud van het hiervoor genoemde telefoongesprek en de gegevens over de route en afstand niet aannemelijk geacht. Daaraan doet niet af dat een aantal andere personen verklaringen van dezelfde strekking heeft afgelegd als verdachte.
[betrokkene 1] dient, gelet op het bepaalde in artikel 1.1.1, vierde lid, van het Vuurwerkbesluit als exploitant van zijn eenmanszaak [A] aangemerkt te worden als een particulier in de zin van voornoemd besluit. Volgens dit voorschrift wordt onder het begrip particulier, voor zover hier van belang, immers mede verstaan een exploitant van een bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid of een rechtspersoon die niet in het bezit is van een vergunning voor opslag van vuurwerk of van een ontbrandingsvergunning. [betrokkene 1] was niet in het bezit van een zodanige vergunning.
Gelet op het vooroverwogene is het hof van oordeel dat is voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 1.1.2, eerste lid, onder b en d, van het Vuurwerkbesluit. Het aangetroffen vuurwerk dient te worden beschouwd als vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik. Het hof is derhalve van oordeel dat het bij verdachte aangetroffen vuurwerk dient te worden aangemerkt als consumentenvuurwerk.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte niet getracht heeft het vuurwerk aan [betrokkene 1] ter beschikking te stellen. [betrokkene 1] zou slechts een gedeelte van het vuurwerk in de vrachtwagen afnemen, welk gedeelte was nog niet bekend, doch dit zou in Duitsland gebeuren. Er was derhalve (nog) geen begin van uitvoering, aldus de verdediging.
Het hof verwerpt dit verweer en verwijst daarbij naar de verwerping van het verweer ten aanzien van feit 1: het hof acht niet aannemelijk dat het vuurwerk in Duitsland aan [betrokkene 1] ter beschikking zou worden gesteld. Op grond van het feit dat de vrachtwagen met het vuurwerk al naar Halle was gereden en al op het erf bij de schuur in Halle stond, is het hof van oordeel dat sprake was van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk het vuurwerk aan [betrokkene 1] ter beschikking te stellen.”
4.3. Artikel 1.1.1 lid 1 van het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Stb. 2002, 33) omschreef op de tenlastegelegde datum consumentenvuurwerk als "vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik". Het vierde lid van dat artikel had de volgende inhoud:
“Voor de toepassing van de artikelen 1.1.2, eerste lid, onder a tot en met c , 2.1.3, derde lid , 2.3.2 , 2.3.3 , 2.3.4 wordt onder het begrip particulier mede verstaan een exploitant van een bedrijf zonder rechtspersoonlijkheid of een rechtspersoon die:
a. geen inrichting drijft als bedoeld in de artikelen 1.1.4 , 2.2.1 , 2.2.2 of 3.2.1 ;
b. geen houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid ;
c. in het buitenland is gevestigd en wiens bedrijfsmatige activiteit niet bestaat uit het verhandelen van of het tot ontbranding brengen van vuurwerk.”
Artikel 1.1.2 Vuurwerkbesluit luidde aldus:
“1. Vuurwerk wordt in ieder geval aangemerkt als vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, indien:
a. het tot ontbranding wordt gebracht door een particulier,
b. het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan, gekocht of besteld door een particulier,
c. het aangetroffen wordt bij een particulier,
d. het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht of voorhanden wordt gehouden met het oogmerk het aan particulieren ter beschikking te stellen, of
e. het is voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.
2. Ten aanzien van vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 blijft het eerste lid, onder e, buiten toepassing.
3. Vuurwerk waarvan de bestemming niet kan worden vastgesteld, wordt aangemerkt als professioneel vuurwerk.”
In december 2008 verbood artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit in lid 1 onder a onder meer het voorhanden hebben of aan een ander ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk dat niet voldoet aan de eisen. De tenlastelegging van feit 1 subsidiair is geënt op dit artikel 1.2.2 lid 1, aanhef en onder a. Artikel 2.3.2, eerste lid, Vuurwerkbesluit verbood het om consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen aan een particulier.4.Het tweede lid formuleerde een uitzondering voor enkele dagen voorafgaande aan de jaarwisseling. Artikel 2.3.3 verbood het om per levering meer dan 10 kilo consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking te stellen. Artikel 2.3.4 verbood het om consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een verkoopruimte die voldoet aan de eisen.
4.4. In hoger beroep heeft de advocaat van verdachte bepleit dat het zou gaan om professioneel vuurwerk en niet om vuurwerk voor particulier gebruik, omdat verdachte niet het plan had om vuurwerk in Nederland ter beschikking te stellen aan [betrokkene 1] maar om dat in Duitsland te doen en omdat bovendien niet duidelijk was wat [betrokkene 1] zelf met het vuurwerk zou doen.
4.5. De steller van het middel wijst er terecht op dat de uitbreiding van het begrip ´particulier´ in het vierde lid van artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit beperkt is tot de onderdelen a tot en met c van artikel 1.1.2 lid 1 Vuurwerkbesluit. Op artikel 1.1.2 onder d van het Vuurwerkbesluit is deze uitbreiding niet van toepassing. Voorts is ten aanzien van verdachte bewezen verklaard dat hij consumentenvuurwerk voorhanden heeft gehad en niet dat hij het te koop heeft aangeboden, ter beschikking heeft gesteld aan of verkocht aan een particulier, welke handelingen wel door artikel 1.1.2 lid 1 onder b Vuurwerkbesluit zijn genoemd.
4.6. Het vierde lid is aan artikel 1.1.1 Vuurwerkbesluit toegevoegd bij Besluit van 16 januari 2004, Stb. 2004, 26. De toelichting wijdt geen enkel woord aan deze wijziging, hetgeen toch minst gesproken opmerkelijk mag worden genoemd. Het blijft daarom duister wat de besluitgever ertoe heeft bewogen de werking van het vierde lid van artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit niet te doen uitstrekken tot onderdeel d van artikel 1.1.2
lid 1 Vuurwerkbesluit.
4.7. Ingevolge het bepaalde in artikel 1.1.2 lid 1 onder b van het Vuurwerkbesluit is vuurwerk in ieder geval bestemd voor particulier gebruik als het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan een particulier, en als het wordt gekocht of besteld door een particulier. De toelichting op het Vuurwerkbesluit benadrukt dat consumentenvuurwerk wordt gedefinieerd als vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik. De woorden "bestemd voor" dienen ruim te worden uitgelegd. De feitelijke bestemming is beslissend. Professioneel vuurwerk kan door een wijziging van bestemming consumentenvuurwerk worden.5.
Het in het Vuurwerkbesluit gehanteerde onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk hangt af van de bestemming die degene die het betrokken vuurwerk onder zich heeft daaraan heeft gegeven. Die bestemming is af te leiden uit de feiten en omstandigheden waaronder het vuurwerk wordt aangetroffen. De opsomming in het eerste lid van artikel 1.1.2 Vuurwerkbesluit is niet limitatief.6.
De voorschriften betrekking hebbend op consumentenvuurwerk hebben de strekking ongelukken met vuurwerk zoveel mogelijk te voorkomen en schade en letsel die daaruit voort kunnen komen te beperken. Daarom moet ook op doeltreffende en doelmatige wijze tegen de illegale vuurwerkhandel kunnen worden opgetreden. Vandaar bijvoorbeeld ook de meldingsplicht voorafgaand aan in- en uitvoer van vuurwerk.7.Deze meldingsplicht komt erop neer dat degene die vuurwerk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt dit ten minste twee werkdagen van tevoren schriftelijk meldt bij de minister (artikel 1.3.2 Vuurwerkbesluit).
4.8. De redenering die het hof heeft gevolgd beslaat de volgende stappen:
- het in Halle aangetroffen vuurwerk was bestemd voor [betrokkene 1],
- het zou ter beschikking worden gesteld aan deze [betrokkene 1],
- daardoor valt het vuurwerk onder de regels voor het consumentenvuurwerk,
- het aangetroffen vuurwerk voldeed niet aan de in deze regels gestelde eisen en
- daarom heeft verdachte consumentenvuurwerk voorhanden gehad dat niet aan de eisen voldeed.
4.9. Dat vuurwerk dat wordt aangeboden aan een particulier nog niet aan die particulier behoeft te zijn geleverd, leid ik af aan hetgeen in artikel 1.1.2, lid 1 aanhef en onder b, Vuurwerkbesluit is opgenomen. Immers ook vuurwerk dat te koop wordt aangeboden aan een particulier is al consumentenvuurwerk, terwijl zo een aanbod niet eens hoeft te zijn aanvaard, laat staan dat er al een levering van het vuurwerk moet hebben plaatsgevonden. Ook als de particulier het vuurwerk enkel heeft besteld, is dat vuurwerk al bestemd voor particulier gebruik. Vuurwerk kan dus al bestemd zijn voor particulier gebruik als het nog niet feitelijk in handen is gesteld van de particulier.
Ook als het waar zou zijn dat pas in Emmerich vuurwerk aan [betrokkene 1] zou worden overgedragen, neemt dat niet weg dat reeds op het moment dat dit vuurwerk in Halle is aangetroffen het al voor [betrokkene 1] bestemd was en dus consumentenvuurwerk was.
4.10. Ik moet toegeven dat de verhouding tussen lid 1 onder b en lid 1 onder d van artikel 1.1.2 Vuurwerkbesluit moeilijk te doorgronden is. Ik acht het niet uitgesloten dat het verschil tussen beide onderdelen van dit artikel erin moet worden gezocht dat onderdeel b ziet op vuurwerk dat te koop wordt aangeboden et cetera aan een aan te wijzen particulier, waaronder dus de eenmanszaak, en dat onderdeel d het oog heeft op vuurwerk dat bestemd is voor de particuliere markt zonder dat al een klant is geïndividualiseerd. Op het moment dat het voorhanden vuurwerk wordt besteld door een particulier, bijvoorbeeld de eenmanszaak, verhuist dat vuurwerk van onderdeel d naar onderdeel b. Zoals gezegd kan ik mij voor deze uitleg echter niet beroepen op een aanwijzing van de besluitgever. Maar gelet op de bedoeling van de besluitgever om de bestemming van het vuurwerk doorslaggevend te laten zijn voor de kwalificatie van het vuurwerk, op de feitelijke invulling van die bestemming, op het niet-limitatief karakter van de opsomming in artikel 1.1.2, lid 1, Vuurwerkbesluit en op de strekking van de regels in het Vuurwerkbesluit, te weten om de gevaren die aan het omgaan met vuurwerk zijn verbonden zoveel mogelijk te beperken, lijkt het mij in strijd te zijn met de wens van de besluitgever om op enigerlei wijze aan artikel 1.1.2, lid 1, onder d, Vuurwerkbesluit een uitleg te geven die ertoe zou leiden dat in wezen de verruiming van het begrip 'particulier' door artikel 1.1.1, lid 4, Vuurwerkbesluit voor de reikwijdte van artikel 1.1.2, lid 1 onder b van dat besluit ongedaan zou worden gemaakt. En dat zou het geval zijn als het voorhanden hebben van vuurwerk, bestemd voor levering aan een eenmansbedrijf zonder de vereiste vergunningen en certificaten of zelfs al besteld door dat bedrijf, niet meer zou worden bestreken door artikel 1.2.2, lid 1 onder a van het Vuurwerkbesluit.
4.11. De steller van het middel gaat uit van de misvatting dat de uitbreiding die het vierde lid van artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit geeft aan het begrip 'particulier' ook gevolgen heeft voor het toepassingsbereik van artikel 1.2.2, lid 1 onder a van dat besluit. Dat woord 'particulier' komt niet voor in deze bepaling. Wel is in dat artikel sprake van consumentenvuurwerk, welk begrip zijn uitleg vindt onder meer in artikel 1.1.2, eerste lid van het Vuurwerkbesluit.
Het hof heeft niet blijk gegeven van een onjuiste uitleg van het relevante onderdeel van het Vuurwerkbesluit. De verwijzing door het hof in de overweging naar artikel 1.1.2, eerste lid, onder d van het Vuurwerkbesluit is weliswaar teveel van het goede, maar ondermijnt niet de juiste uitleg die het hof heeft gegeven over de inhoud van artikel 1.1.2, eerste lid, onder b van het Vuurwerkbesluit.
Het middel faalt.
5.1. Het tweede middel keert zich tegen de verwerping door het hof van het standpunt dat het vuurwerk naar Emmerich zou worden gebracht en daar deels door [betrokkene 1] zou worden overgenomen. Ook daarom zou het vuurwerk niet als consumentenvuurwerk mogen worden aangemerkt. Voorts is niet duidelijk welk deel van de lading in Duitsland door [betrokkene 1] zou worden overgenomen en of het vuurwerk dat voor [betrokkene 1] was bedoeld wel in de tenlastelegging is vermeld. Omdat slechts een beperkt deel van de lading voor [betrokkene 1] was bestemd, is de straf te hoog.
5.2. Ook al zou het vuurwerk naar Emmerich worden gebracht en eerst daar door [betrokkene 1] worden overgenomen, dan doet dit niet af aan het feit dat het aangetroffen vuurwerk al als consumentenvuurwerk is aan te merken. Ik verwijs in dit verband naar mijn bespreking van het eerste middel.
5.3. Bewijsmiddel 2 bevat de verklaring van verbalisanten dat zich in de vrachtwagen die is aangetroffen op de Halsedijk 10 te Halle zeven pallets met vuurwerk bevonden. Bewijsmiddel 3 vermeldt dat ruim 4000 kilo professioneel vuurwerk in de vrachtwagen aanwezig was. De verbalisant zal de aanduiding "professioneel vuurwerk" hebben gebezigd omdat hij heeft geconstateerd dat het vuurwerk niet voldeed aan de eisen die mogen worden gesteld aan vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik. Bewijsmiddel 4 geeft een beschrijving van het in beslag genomen vuurwerk. Bewijsmiddel 5 bevat de weergave van een telefoongesprek dat [betrokkene 1] met een onbekende op 5 december 2009 laat in de middag heeft gevoerd:
“N : Ehm, morgenavond
H: Eh, is goed
N : Ga ik hier tussen 8 en half 9 weg
H: Is goed, eh, zelfde als andere jaren?
N : Ja
N : Moet dat ook op dezelfde plek?
H: Eh ja, want er was verder niks aan de knikker.
N : Dat gaat daar niet passen
H: Nee? Want er gaat een hoop weg hoor meteen
H: Meer als de helft gaat al weg, al het grote gaat weg
N : Het is alles bij elkaar, eh, 7 grote pallets
H: Ja, dan zet ik het wel in, want er gaan 30, 40 blokken meteen al weg”
Bewijsmiddel 8 geeft een verduidelijking met betrekking tot het telefoongesprek. Bewijsmiddel 8 is een verklaring van [betrokkene 1] met de volgende inhoud:
“Het gesprek van 5 december 2008 om 16.43 uur waarin ik gebeld word door het telefoonnummer welke in gebruik is bij [verdachte] gaat over de levering van vuurwerk. In dit gesprek staat de zinsnede 'moet dat ook op dezelfde plek'. Daarover kan ik zeggen dat dit de schuur bij [betrokkene 2] (het hof begrijpt telkens: [betrokkene 2]) is, in Halle. Met de zinsnede 'daar is verder niks mee aan de knikker' bedoel ik dat het vorig jaar daar ook goed is gegaan en dat er toen ook geen politie is geweest die de boel in beslag heeft genomen.
Ik zou gezegd hebben dat er meteen een hoop weg zou gaan. Ik bedoelde daarmee dat ik [betrokkene 3] die avond een stuk of 20 flowerbeds zou leveren. Ik zou [betrokkene 3] 20 blokken leveren en er zouden nog wat blokken blijven staan die ik later aan [betrokkene 3] zou leveren. De bedoeling van die avond (het hof begrijpt: van 6 december 2008) was dat we bij het schuurtje van [betrokkene 2] mijn vuurwerk uit zouden laden.”
Bewijsmiddel 9 en 10 zijn verklaringen van verdachte met de volgende inhoud:
“Ik ben eigenaar van [medeverdachte]. In de vrachtauto stonden zeven pallets met daarop ongeveer 220 dozen. [betrokkene 1] en ik hadden op 6 december 2008 afgesproken aan de [a-straat 1] in Halle.”
En:
“lk had zeven pallets vuurwerk in mijn vrachtwagen. De zeven pallets die in mijn vrachtwagen zijn aangetroffen waren in principe spullen die [betrokkene 1] graag wilde hebben. [betrokkene 1] zou in ieder geval 30 à 40 dozen van mij afnemen. De bestelling die ik in mijn vrachtwagen had, was een prognose voor de bestelling van [betrokkene 1].”
5.4. Uit de inhoud van deze bewijsmiddelen heeft het hof kunnen afleiden dat de zeven pallets bestemd waren voor een welbepaalde particulier, te weten [betrokkene 1]. Of er vuurwerk in Halle zou blijven dan wel dat het vuurwerk geheel of gedeeltelijk in Emmerich zou worden opgeslagen, doet er niet aan af dat het gaat om consumentenvuurwerk dat blijkens bewijsmiddel 4 voorzien was van twee lonten. En dat was verboden in artikel 5 lid 1 van de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004.8.
Het middel faalt.
6.1. Het derde middel klaagt over de veroordeling voor feit 2 meest subsidiair. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een begin van uitvoering en heeft dit standpunt onderbouwd.
6.2. In hoger beroep heeft de advocaat van verdachte erop gewezen dat het vuurwerk nog niet aan [betrokkene 1] ter beschikking was gesteld. Het vuurwerk bevond zich nog in de afgesloten laadruimte van de vrachtwagen. [betrokkene 1] had de lading nog niet eens gezien, laat staan dat hij er de beschikking over had. De vrachtwagen en de lading bevonden zich nog in de macht van [medeverdachte]. Het vuurwerk zou eerst in Emmerich aan [betrokkene 1] ter beschikking worden gesteld.
Het middel wijst op deze onderdelen van de pleitnota en voegt daaraan toe dat zich in de onderhavige zaak een andere situatie voordeed dan in NJ 2004 - waarmee wel bedoeld zal zijn HR 31 augustus 2004, LJN AP1187 - omdat in die zaak leverancier en afnemer van het vuurwerk zich beiden bevonden in de loods met daarin de vrachtwagen van de leverancier, van welke vrachtwagen de laadklep al geopend was terwijl ook de afnemer zijn busje al achterwaarts die loods had ingereden. In de onderhavige zaak heeft verdachte enkel gereden met een vrachtwagen met daarin vuurwerk naar een plaats van afspraak zonder dat ook maar enige verdere behandeling is verricht om die vrachtwagen te openen, te lossen enzovoorts.
6.3. Het hof is tot oordeel gekomen dat de lading vuurwerk in Halle door [betrokkene 1] in ontvangst zou worden genomen. Dat oordeel is gebaseerd op een uitleg van het afgeluisterd telefoongesprek en een verklaring van [betrokkene 1]. Dat het vuurwerk eerst naar Nederland is gevoerd om dan weer in Duitsland te worden ingevoerd en in Emmerich te worden geleverd heeft het hof niet geloofwaardig geacht. Ik moet de steller van het middel toegeven dat de uiterlijke verschijningsvorm in de zaak waar de Hoge Raad zich op 31 augustus 2004 heeft gebogen wat duidelijker in de steigers stond dan in de onderhavige zaak. Maar er is in de rechtspraak een ander voorbeeld aan te wijzen dat een sterkere gelijkenis met de onderhavige zaak vertoont. Ik doel op HR 20 juni 1989, NJ 1990, 33. Verdachte zou heroïne leveren en heeft daartoe een afspraak gemaakt met de afnemer. Deze moest op een afgesproken tijd naar een afgesproken plaats komen om die heroïne in ontvangst te nemen. De verdachte is met die afnemer na diens aankomst in contact getreden, terwijl de te leveren heroïne zich in de onmiddellijke nabijheid bevond. Volgens de Hoge Raad heeft het hof deze gedraging kunnen aanmerken als naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op voltooiing van het misdrijf. In het afgeluisterd telefoongesprek hebben verdachte en [betrokkene 1] een afspraak gemaakt om elkaar op een bepaalde plaats en op een bepaald tijdstip te ontmoeten. Die afspraak had betrekking op het leveren van vuurwerk aan [betrokkene 1]. Verdachte is met zijn vrachtwagen met daarin dat vuurwerk naar de afgesproken plaats gereden, waar hij [betrokkene 1] heeft ontmoet. De bewijsmiddelen 8, 9 en 10 bevatten de verklaringen van verdachte en [betrokkene 1] waaruit het hof heeft kunnen putten om steun te vinden voor zijn oordeel. Het oordeel van het hof geeft naar mijn mening geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Het middel faalt.
7.1. Het vierde middel klaagt over de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vuurwerk. Deze beslissing is ontoereikend gemotiveerd. Verdachte beschikt immers over alle nodige vergunningen en faciliteiten en is een professional op vuurwerkgebied. Ter motivering van de vrijspraken heeft het hof overwogen dat het vuurwerk eigendom van de BV was en zich bevond in een vrachtwagen van de BV. Dat staat op gespannen voet met de overwegingen van het hof dat het in beslag genomen vuurwerk aan verdachte toebehoorde. Bovendien is het oordeel dat het ongecontroleerde bezit van het vuurwerk in strijd is met het algemeen belang en de wet gelet op de kwalificaties van verdachte en zijn bedrijf zonder nadere motivering onbegrijpelijk.
7.2. Het hof heeft in het kader van de oplegging van de sanctie erop gewezen dat verdachte het oogmerk had om vuurwerk dat niet aan de wettelijke eisen voldeed, gelet op de bestemming ervan, aan [betrokkene 1] te leveren terwijl dit wettelijk niet was toegestaan. Verdachte heeft derhalve doelbewust de wet overtreden. Daarna overweegt het hof:
“Het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven vuurwerk is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 subsidiair en 2 meest subsidiair begane feit aangetroffen. Het behoort aan verdachte toe en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Het zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.”
7.3. De vrijspraken die het hof heeft uitgesproken zijn niet aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, zodat de Hoge Raad geen acht kan slaan op de motivering die aan drie vrijspraken ten grondslag is gelegd.9.
Het hof heeft onder de toepasselijke wettelijke voorschriften wel de artikelen 36b en 36c, maar niet 36d Sr vermeld. Ik moet eerlijk bekennen dat toepassing van artikel 36c aanhef en onder 2 Sr naar mijn mening meer in de rede had gelegen dan die van artikel 36d Sr.
7.4. In de overwegingen over de sanctieoplegging heeft het hof erop gewezen dat verdachtes vennootschap reeds meerdere malen is veroordeeld in verband met overtreding van het Vuurwerkbesluit. Dat heeft verdachte er niet van weerhouden nogmaals in strijd met het Vuurwerkbesluit te handelen door vuurwerk dat niet aan de eisen voldeed aan een particulier te willen overdragen. Ik wijs erop dat uit het afgeluisterd telefoongesprek is op te maken dat het feit waarvoor verdachte is veroordeeld niet eenmalig is geweest. Het ongecontroleerde bezit van het onderhavige vuurwerk is zowel in strijd met de wet als in strijd met het algemeen belang. Dat het in beslag genomen vuurwerk ook op legale manieren kan worden betrokken en aangewend staat hieraan niet in de weg.10.Het gaat immers om voorwerpen waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerde bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard in strijd is met de wet of het algemeen belang.11.Naar mijn mening heeft het hof kunnen aannemen dat daarvan hier sprake was. Dat verdachte voldeed aan alle eisen die gesteld worden aan het omgaan met vuurwerk doet er niet aan af dat in het verleden verdachte klaarblijkelijk zich niet aan de wettelijke eisen heeft gehouden. Het hof was niet gehouden deze beslissing nader te motiveren.
Het middel faalt.
8.1. Het vijfde middel klaagt over schending van artikel 359 lid 2 Sv omdat het hof niet in het bijzonder de redenen heeft aangegeven waarom het is afgeweken van de onderbouwde standpunten die relevant zijn voor de straftoemeting.
8.2. Het hof heeft de opgelegde sancties aldus gemotiveerd:
“Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
De vennootschap waaraan verdachte leiding geeft, heeft een grote hoeveelheid vuurwerk in haar bezit gehad dat, gelet op de bestemming ervan, niet aan de wettelijke eisen voldeed. Verdachte had het oogmerk om dit vuurwerk aan [betrokkene 1] te leveren. Als professional moest verdachte weten dat het leveren van dergelijk vuurwerk aan [betrokkene 1], die in deze als particulier heeft te gelden, wettelijk niet was toegestaan. Verdachte heeft door het vuurwerk voorhanden te hebben met het oogmerk om dit te leveren aan [betrokkene 1], derhalve doelbewust de wet overtreden. Het gevaarzettend karakter van dit handelen is erg groot en voor iedereen kenbaar.
Verdachtes vennootschap - [B], voortgezet als [medeverdachte] - is reeds meerdere malen veroordeeld in verband met overtredingen van het Vuurwerkbesluit. Toch heeft dit verdachte er niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Op grond van (alleen) de grote hoeveelheid vuurwerk zou oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking komen. Daarbij tekent het hof wel aan dat het de gevaarzetting mede ziet tegen de achtergrond van het feit dat verdachte geen willekeurige particulier is.
Het hof acht oplegging van een geldboete geboden, aangezien aannemelijk is geworden dat het verdachte (mede) te doen was om financieel gewin. Gelet op de omstandigheid dat verdachte (indirect) bestuurder is van medeverdachte [medeverdachte] en in die zin beide verdachten met elkaar kunnen worden vereenzelvigd, houdt het hof bij de strafbepaling in het voordeel van verdachte echter rekening met de aan [medeverdachte] opgelegde forse geldboete.12.
Het hof heeft voorts ten gunste van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat de veroordeling van verdachte en [medeverdachte] naar verwachting grote repercussies zal hebben voor (het voortbestaan van) [medeverdachte] en voor de werkzaamheden en inkomsten van verdachte.
Uiteindelijk zal aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd.
De op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf dient verdachte te zien als een laatste waarschuwing.”
8.3. De steller van het middel wijst erop dat de advocaat van verdachte in hoger beroep aan het hof heeft voorgehouden dat [betrokkene 1] deskundig is op het gebied van het aanwenden van vuurwerk en dat daarom het handelen van verdachte veel minder laakbaar is dan wanneer het vuurwerk bestemd zou zijn voor een willekeurige particulier.
8.4. Het hof is tot het oordeel kunnen komen dat het gevaarzettend karakter van het handelen van verdachte erg groot is en voor iedereen kenbaar is. Het hof heeft hier kennelijk het oog op een mogelijke verspreiding van het vuurwerk door [betrokkene 1] onder derden en op het gevaar dat van aanwending van dit vuurwerk door die derden kan uitgaan. Die vrees heeft het hof onder meer kunnen baseren op de bewijsmiddel 5 en bewijsmiddel 8, die een ernstig vermoeden doen ontstaan dat het voor [betrokkene 1] bestemde vuurwerk weer zou worden doorgeleverd aan een derde.
8.5. In het dossier dat aan de Hoge Raad is gezonden bevindt zich een uittreksel Justitiële Documentatie van 3 januari 2012 op naam gesteld van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte wel eenmaal eerder is veroordeeld maar niet voor een vuurwerkdelict en welk uittreksel ter terechtzitting in hoger beroep is voorgehouden. Ter terechtzitting van de rechtbank van 2 maart 2010 heeft verdachte verklaard dat zijn bedrijf meermalen veroordeeld is voor economische delicten die te maken hebben met het uitvoeren van vuurwerkevenementen. Ook is er een oude veroordeling voor het vervoer van vuurwerk, die te maken had met het niet in orde hebben van de papieren of iets dergelijks. Ter terechtzitting van het hof van 24 januari 2012 heeft verdachte verklaard dat hij eerder is veroordeeld in verband met vuurwerk, maar daar ging het om andersoortige zaken dan de onderhavige, te weten om het afsteken van professioneel vuurwerk. In hoger beroep heeft de advocaat van verdachte er op gewezen dat de BV van verdachte slechts eenmaal is veroordeeld. De voormalige vennootschap onder firma van verdachte is vaker veroordeeld wegens overtreding van regelgeving betreffende vuurwerk, maar dit betreft geen overtredingen in verband met de levering van vuurwerk aan particulieren. Daarom is verdachte te beschouwen als first offender.
8.6. Het hof heeft deze uitlatingen van verdachte kennelijk aldus verstaan, dat zijn bedrijven eerder zijn veroordeeld voor vuurwerkdelicten en dat hij daarvoor verantwoordelijk was. Deze interpretatie wordt ondersteund door bewijsmiddel 11 in de aanvulling van het verkort arrest van het hof, dat uittreksels uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel bevat waaruit blijkt dat verdachte via een holding alleen bevoegd is als bestuurder van [medeverdachte] Deze BV is de voortzetting van een vennootschap onder firma waarvoor, zo zal het hof hebben aangenomen, hetzelfde heeft te gelden. Dat het daarbij niet is gegaan om het afleveren van vuurwerk aan een particulier, neemt niet weg dat verdachte het naar het oordeel van het hof kennelijk ook in het verleden niet zo nauw heeft genomen met de regels die met betrekking tot vuurwerk zijn gesteld. Daarom heeft het hof deze eerdere veroordelingen bij de straftoemeting kunnen betrekken.
Het middel faalt.
9. De voorgestelde middelen falen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑05‑2013
Op 3 mei 2013 heeft mr. Waling een gecorrigeerd exemplaar van de schriftuur voor zover die betrekking heeft op de middelen III tot en met V doen toekomen.
Bij herstelarrest van 7 februari 2012 heeft het hof de bewezenverklaring gecorrigeerd in die zin dat in de bewezenverklaring het onderdeel Q alsnog is geschrapt.
Artikel 2.1.3 van het Vuurwerkbesluit geeft voorschriften over de gegevens die van consumentenvuurwerk moeten zijn af te lezen. In het kader van de onderhavige zaak is deze bepaling niet relevant.
Stb. 2002, 33, p. 54.
Stb. 2002, 33, p. 94.
Stb. 2002, 33, p. 55.
Regeling van 20 februari 2004, Stcrt. 2004, nr. 36, p. 14 e.v., zoals deze luidde na de Wijziging van 6 oktober 2006, Stcrt. 2006, nr. 202, p. 36. De Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 is op 17 juli 2010 door de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk ingetrokken; Stcrt. 2010, 11226. Bij Besluit van 9 december 2009, Stb. 2009, 605, is het Vuurwerkbesluit ingrijpend gewijzigd en aangepast aan Richtlijn 2007/23/EG betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen. Deze wijziging heeft geleid tot een wezenlijke verandering van de omschrijving van 'consumentenvuurwerk'. Consumentenvuurwerk is sindsdien omschreven als vuurwerk dat is ingedeeld in categorie 1, 2 of 3 en dat bij of krachtens het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik. De schriftuur schenkt geen aandacht aan deze verandering van het Vuurwerkbesluit. Daarom volsta ik met de volgende opmerking. Artikel 2 van de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk houdt in dat als consumentenvuurwerk wordt aangewezen vuurwerk dat behoort tot een in bijlage I of II genoemde categorie en dat bovendien aan de in dat artikel opgesomde eisen voldoet. Beide bijlagen sommen soorten vuurwerk op onder de Nederlandse en de Engelse naam maar flowerbeds worden niet genoemd als consumentenvuurwerk.
HR 29 september 2009, NJ 2010, 117 m.nt. Keijzer; HR 16 februari 2010, LJN BK3370; HR 5 juli 2011, NJ 2011, 466 m.nt. Keijzer.
HR 27 april 1993 NJ 1993, 586 m.nt. ThWvV HR 7 november 2000, NJ 2001, 15. Zie ook nog HR 7 december 2010, NJ 2011, 81 m.nt. Schalken inzake het tweede middel.Ten overvloede: van een voorwerp wordt het ongecontroleerde bezit niet in strijd met het algemeen belang louter omdat verdachte met dat voorwerp strafbare feiten begaat, bijvoorbeeld met een bromfiets verkeersovertredingen pleegt (HR 18 april 1989, NJB 1989, 214).
HR 8 maart 2005, LJN AR7626; HR 17 januari 2006, LJN AU9728.
AM: anders dan dit onderdeel van de overwegingen doet vermoeden heeft het hof evenwel geen geldboete opgelegd.