Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen
Einde inhoudsopgave
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/2.3.3:2.3.3 Geschiedenis van de Zesde richtlijn
Grensoverschrijdende juridische splitsing van kapitaalvennootschappen (VDHI nr. 122) 2014/2.3.3
2.3.3 Geschiedenis van de Zesde richtlijn
Documentgegevens:
mr. E.R. Roelofs, datum 01-04-2014
- Datum
01-04-2014
- Auteur
mr. E.R. Roelofs
- JCDI
JCDI:ADS438232:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Europees ondernemingsrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Ontwerp voor een Zesde richtlijn betreffende splitsing van vennootschappen, 20 september 1978, R/2294/78 (ES 107).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De inwerkingtreding van de Derde richtlijn betekende het definitieve einde aan het voornemen regels omtrent splitsing op te nemen in de Derde richtlijn. Reeds kort na de beslissing van de Europese wetgever een aparte regeling voor splitsing te ontwerpen, kwam er een voorstel hiertoe.1 De bepalingen van dit voorstel waren gebaseerd op de Derde richtlijn en bevatte zes artikelen. De achterliggende reden om een richtlijn te ontwerpen voor splitsing was nog steeds het verhinderen dat vennootschappen zouden trachten te ontsnappen aan de beschermende regels omtrent fusie door gebruikmaking van splitsing. Daarnaast wilde de Europese wetgever met de invoering van de Zesde richtlijn verhinderen dat vennootschappen door gebruikmaking van de splitsing zouden kunnen ontsnappen aan ‘de voorschriften voor deelneming van werknemers aan het bestuur van vennootschappen, wanneer die voorschriften van toepassing zijn indien bepaalde drempels, zoals kapitaal, balanstotaal of het aantal werknemers, worden overschreden’. Immers, wanneer een vennootschap dergelijke drempels zou overschrijden, zou door middel van een splitsing overschrijding van de drempels voorkomen kunnen worden.
Op 22 december 1978 kwam de Raad met een nieuw, uitgebreider voorstel voor een Zesde richtlijn. Behoudens enkele tekstuele wijzigingen – zonder dat blijkt dat daarmee een inhoudelijke wijziging is beoogd – is deze versie aangenomen door de Raad op 17 december 1982.
Ondanks dat splitsing met de publicatie van de Zesde richtlijn een gedetailleerde regeling kent op communautair niveau, is het karakter van de gehele regeling niet anders dan die van de voorgestelde bepaling – artikel 21 van het voorstel van 16 juni 1970 – in de Derde richtlijn. De bepaling die aanvankelijk zou worden opgenomen in de Derde richtlijn zou een facultatief karakter hebben. Dat laatste betekent dat implementatie van die bepaling alleen noodzakelijk is indien de wetgeving van een lidstaat voorziet in een mogelijkheid tot splitsing. Immers, alleen als de wetgeving van een lidstaat voorziet in de mogelijkheid tot splitsing, zou er sprake kunnen zijn van een mogelijk ontgaan van de beschermende bepalingen van de Derde richtlijn omtrent fusie. Het karakter van de Zesde richtlijn is dus niet anders dan dat van artikel 21 van de op 16 juni 1970 voorgestelde Derde richtlijn: de Zesde richtlijn hoeft slechts geïmplementeerd te worden in nationale wetgeving indien de wetgeving van een lidstaat voorziet in een mogelijkheid tot splitsing.
De Zesde richtlijn moest voor 1 januari 1986 zijn omgezet in nationale wetgeving van de lidstaten (artikel 26 lid 1 Zesde richtlijn). Ook uit deze bepaling blijkt nog eens dat de Zesde richtlijn – anders dan de Derde richtlijn wat betreft fusie – niet verplicht tot invoering van de rechtshandeling splitsing in de wetgevingen van de lidstaten. De Zesde richtlijn diende slechts geïmplementeerd te worden indien de nationale wetgeving van een lidstaat reeds voorzag in de mogelijkheid tot splitsing.
Omdat de Zesde richtlijn geen verplichting voor de lidstaten inhoudt tot het opnemen van een regeling omtrent splitsing in hun wetgeving, bevat de Zesde richtlijn ook een voorziening voor de gevallen waarin na het van kracht worden van de Zesde richtlijn een lidstaat wetgeving voor splitsing opneemt. Indien een lidstaat na 1 januari 1986 de rechtshandeling splitsing toestaat, moet die wetgeving op het moment van inwerkingtreding in overeenstemming zijn met de bepalingen van de Zesde richtlijn (artikel 26 lid 2 Zesde richtlijn). Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor nieuwe lidstaten die op het moment van toetreding tot de EU een regeling kennen in hun nationale wetgeving die de rechtshandeling splitsing regelt. Op het moment van toetreding moet de wetgeving van een toetredende lidstaat in overeenstemming zijn met de Zesde richtlijn. Indien echter reeds een handeling of formaliteit voor een splitsing is verricht die is voorgeschreven door het nationale recht van de betreffende lidstaat vóórdat de Zesde richtlijn werking heeft – hetgeen zich kan voordoen bij toetreding van nieuwe lidstaten – is de Zesde richtlijn niet dwingend van toepassing (artikel 26 lid 5 Zesde richtlijn).