Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot invoeging van
artikel 22bis van de Invorderingswet 1990 is door diverse fracties uit het parlement gevraagd naar de effecten van de maatregel op de kredietverlening. Op vragen in dat kader over een evaluatie van de maatregel ex artikel 22bis heeft het kabinet geantwoord dat de effecten van de maatregel op de kredietverlening zullen worden meegenomen bij de monitoring die naar aanleiding van de invoering van de bankenbelasting door de Nederlandsche Bank zal plaatsvinden. Die monitoring heeft namelijk niet alleen betrekking op de bankenbelasting. Door de Nederlandsche Bank wordt één ‘over all’ effect van alle factoren gemeten die van invloed zijn op de kredietverlening. Het effect van artikel 22bis loopt daar automatisch in mee. Het parlement zal uiterlijk 1 juni 2013 worden geïnformeerd door het rapport van de Nederlandsche Bank over de kredietverleningssituatie in Nederland. Voorts is toegezegd door het kabinet om de komende twee jaar via de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst te rapporteren. Uitdrukkelijk is opgemerkt door het kabinet dat als door een samenspel van maatregelen de kredietverlening te hard geraakt wordt, het niet in de rede ligt om dit op te lossen door het weer mogelijk te maken voor de banken om constructies toe te passen waarmee de schatkist wordt gedupeerd bij de afdracht van omzet- en loonbelasting. Zie het onderdeel Parlementaire behandeling.
Parlementaire behandeling
“Eventuele effecten van de maatregel op de kredietverlening als zodanig zullen worden meegenomen bij de monitoring die zal plaatsvinden naar aanleiding van de invoering van de bankenbelasting. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet bankenbelasting is veel aandacht geweest voor het effect van maatregelen als de bankenbelasting op de kredietverlening door banken. Naar aanleiding van de motie Sent c.s. in de Eerste Kamer is De Nederlandsche Bank (DNB) gevraagd het effect op de kredietverlening te monitoren. Aan de Tweede Kamer heb ik een gelijkluidende toezegging gedaan. Deze monitor heeft een veel breder bereik dan alleen de bankenbelasting. DNB meet namelijk één «over all» effect van alle factoren die van invloed zijn op de kredietverlening. Daar loopt het effect van de voorgestelde bodem(voor)recht maatregel automatisch in mee.”
“Het bodemrecht vindt zijn oorsprong in de Invorderingswet van 1845. In de Invorderingswet 1990 is het bodemrecht onverkort gehandhaafd, maar is een horizonbepaling opgenomen. Het wetsvoorstel Voorrecht en bodemrecht dat eind 1992 door het toenmalige kabinet is ingediend, geldt als reactie op deze horizonbepaling. In dit wetsvoorstel worden alle voorrechten in het Burgerlijk Wetboek geregeld in plaats van in bijzondere wetten en wordt het fiscale bodemrecht vervangen door een bijzonder fiscaal verhaalsrecht. De behandeling van dit wetsvoorstel is echter in 1994 op een dood spoor geraakt. In 2004 is door het Centraal Planbureau en ECORYS wel een analyse gemaakt van de fiscale verhaalsrechten bij faillissementen. Over een evaluatie van de beoogde wijziging van de regelgeving omtrent het bodem(voor)recht merk ik het volgende op. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, zal De Nederlandsche Bank (DNB) de effecten van de maatregel op de kredietverlening meenemen bij de monitoring die zal plaatsvinden naar aanleiding van de invoering van de bankenbelasting. Deze monitor zal het effect van alle factoren die van invloed zijn op de kredietverlening meten. Daarnaast ben ik bereid om de komende twee jaar via de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst aan de Kamer te rapporteren.”
“Het kabinet ontkent dus niet dat de voorgestelde maatregel een effect op de kredietverlening zou kunnen hebben. Wel is de vraag daarbij, welk effect de maatregel – mede in het grotere geheel van maatregelen – precies zal hebben. Juist om een betere uitspraak over de gevolgen van de hier voorgestelde maatregel op de kredietverlening te kunnen doen, is in de nota naar aanleiding van het verslag aangegeven de effecten van de hier voorgestelde maatregel op de kredietverlening mee laten nemen bij de monitoring die bij de parlementaire behandeling van de Wet bankenbelasting is toegezegd.”
“Voorts vragen de leden van de fractie van het CDA wanneer er sprake is van een schadelijk effect als gevolg van het deze maatregel en hoe het kabinet dit zal corrigeren. Op voorhand is het niet mogelijk in te schatten wanneer het concrete punt wordt bereikt waarop er sprake is van een substantieel schadelijk effect op de kredietverlening voor het bedrijfsleven ten gevolge van de wijzigingen in het bodem(voor)recht. Zoals hiervoor al is aangegeven, zijn er vele factoren van invloed op de kredietverlening. Naast andere maatregelen waarmee de financiële sector geconfronteerd wordt (zoals onder andere de bankenbelasting, de invoering van Basel III en het ex ante gefinancierde depositogarantiestelsel), speelt bijvoorbeeld ook de stand van de economie en de toestand op de financiële markten een belangrijke rol. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet bankenbelasting heb ik uw Kamer toegezegd dat de effecten van diverse maatregelen door DNB gemonitord zullen worden. Conform de aangenomen gewijzigde motie Sent van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, zal de Eerste Kamer uiterlijk 1 juni 2013 geïnformeerd worden over de kredietverleningssituatie in Nederland door middel van een rapport van DNB. Als vanzelfsprekend wordt uw Kamer op datzelfde moment gelijkluidend geïnformeerd. Dit rapport van DNB zal een belangrijke eerste graadmeter zijn voor de doorwerking van het algehele overheidsbeleid op kredietverlening. In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van het CDA naar «knipperlichten» zijn ook eventuele signalen genoemd, zoals enkele opeenvolgende kwartalen negatieve groei of een acuut forse krimp van de bancaire kredietverlening. Indien een dergelijke situatie zich voordoet zal het kabinet bestuderen of er manieren zijn om de kredietverlening minder te belasten. De toegezegde monitoring zal naar de indruk van het kabinet geen administratieve complexiteit met zich meebrengen.”
“Staatssecretaris Weekers:… Zoals aangegeven, moeten constructies worden bestreden. Ik herhaal dat de fiscus geen bank van lening is. Het is natuurlijk vreemd dat het effectueren van een oeroud verhaalsrecht nu opeens grote gevolgen voor de kredietverlening zal hebben. Toch kunnen wij niet ontkennen dat de maatregel enig effect op de kredietverlening kan hebben. Daarom heb ik voorgesteld om de effecten mee te nemen bij de monitoring die in het kader van de bankenbelasting is afgesproken. Terecht is door diverse sprekers gezegd dat banken door meerdere maatregelen worden geraakt. Het is juist de stapeling van maatregelen die effecten kan hebben op de kredietverlening. In de eerste plaats zijn er de eisen van Basel III. Daarnaast is er de ex-antefinanciering van de depositogaranties en de bankenbelasting. Als je je zorgen maakt over de kredietverlening zou je bij dat laatste met een andere maatvoering ervoor kunnen zorgen dat er meer krediet wordt verschaft. In het voorjaar is de bankenbelasting in de Kamer behandeld. Toen was er aanvankelijk een meerderheid voor een veel forsere verhoging van de bankenbelasting dan het kabinet voorstelde en uiteindelijk ook is gerealiseerd. Als je vindt dat banken door stapeling van maatregelen in de knel komen bij de kredietverlening, moet je kijken naar instrumenten zoals de bankenbelasting en de ex-antefinanciering van het depositogarantiestelsel. Ook moet je kijken naar de maatvoering en de fasering van Basel III. Wat mij betreft, moeten constructies niet via de fiscaliteit bestreden worden, want dat is een oneigenlijke weg. Daarbij gaat het om het ontwijken van betalen van belasting.”
“Vanzelfsprekend is het bodem(voor)recht niet de enige factor die een effect op de kredietverlening kan hebben. Ook de stand van de economie, de toestand op de financiële markten en andere maatregelen die de financiële markten raken, zoals de invoering van Basel III en de voorgestelde ex ante financiering van het depositogarantiestelsel, spelen hierbij een belangrijke rol. Het is daarom belangrijk de ontwikkelingen in de kredietverlening in hun totaliteit te volgen en op basis daarvan conclusies te trekken. Juist daarom heb ik toegezegd de effecten van de hier voorgestelde maatregel op de kredietverlening mee te laten nemen bij de monitoring op de kredietverlening die reeds is toegezegd. De leden van de fractie van D66 vragen of het niet verstandig is om eerst die evaluatie af te wachten, alvorens met de onderhavige maatregel te komen. De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet bereid is om met de banken te zoeken naar mogelijkheden om de eventuele effecten van de maatregel ter zake van het bodem(voor)recht op de kredietverlening te mitigeren. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2013 in de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat de mogelijke gevolgen voor de kredietverlening van de maatregel ter zake van het bodem(voor)recht zullen worden meegenomen bij de hierboven al genoemde monitoring, waar een flinke meerderheid van de Eerste Kamer bij de parlementaire behandeling van de Wet bankenbelasting om heeft verzocht. Dit zal gebeuren op basis van gegevens van DNB. Ik heb toegezegd dat, mocht de kredietverlening in twee opeenvolgende kwartalen negatief zijn of mocht een acuut forse krimp van de bancaire kredietverlening optreden, het kabinet bereid is te bestuderen of er instrumenten zijn die de kredietverlening minder belasten. Wel heb ik tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2013 in de Tweede Kamer benadrukt dat indien men van mening zou zijn dat de kredietverlening door een samenspel van maatregelen (te) hard geraakt wordt, het niet in de rede ligt om dit op te lossen door het voor de banken weer mogelijk te maken om constructies te laten toepassen waarmee de schatkist wordt gedupeerd bij de afdracht van omzet- en loonbelasting. Het kabinet is in ieder geval geenszins van plan het niet langer kunnen toepassen van bodemconstructies door banken te compenseren met belastingvermindering, zoals de leden van de fractie van de SP in hun vraagstelling lijken te suggereren. Binnen deze randvoorwaarden ben ik altijd bereid om met de banken in overleg te treden als daar behoefte aan mocht bestaan. Om deze redenen kan ik niet meegaan in de gedachte van de leden van de fractie van D66.”
“De leden van de fractie van de PvdA hebben enkele vragen naar aanleiding van de passage in de memorie van antwoord over de monitoring die in het kader van de Wet bankenbelasting is toegezegd. Allereerst vragen deze leden of ze hieruit mogen concluderen dat het kabinet niet voornemens is om voornoemde motie uit te voeren. Daarnaast vragen zij of het kabinet niet vreest voor kostbaar tijdsverlies tijdens zijn bestudering van instrumenten die de kredietverlening minder belasten. De motie Sent verzoekt het kabinet de Eerste Kamer tijdig, in elk geval uiterlijk 1 juni 2013, te informeren over de kredietverleningssituatie in Nederland door middel van een rapport van De Nederlandsche Bank (DNB) en, indien noodzakelijk, onmiddellijk in te grijpen in de situatie. Zoals aangegeven in het Verslag van een Schriftelijk Overleg (inzake de effecten van de verschillende maatregelen op balansen en kredietverlening van banken) ondersteunt het kabinet deze motie. Indien het kabinet het op basis van de cijfers over de kredietverlening van DNB noodzakelijk acht in te grijpen zal het dat, voor zover mogelijk, doen. Van het niet uitvoeren van de motie Sent is dan ook geen sprake. Over de tweede vraag van de leden van de fractie van de PvdA merk ik het volgende op. Er zal door deze overwegingen geen vertraging optreden. De ontwikkeling van de situatie op de financiële markten in het algemeen en de kredietverlening in het bijzonder worden structureel gevolgd. Van de individuele maatregelen waarmee banken geconfronteerd worden, is bekend in welke mate ze wel of niet kunnen worden aangepast. In de reactie op de rapportage van DNB over de ontwikkeling van de kredietverlening, zijn de Minister van Financiën en ik voornemens in de zomer aan te geven of, en zo ja welke maatregelen genomen kunnen worden.”
“Verder is gevraagd wat de maatregel betekent voor de kredietverlening. In de verslagen en in de memorie van antwoord ben ik daarop al uitgebreid ingegaan. Ik deel met de Kamer de algemene zorg rondom de kredietverlening, niet zozeer in de richting van het grootbedrijf als wel in de richting van het midden- en kleinbedrijf. Collega Kamp heeft er gisteren al wat mededelingen over gedaan om er wat verbeteringen in aan te brengen. Naar aanleiding van de motie van mevrouw Sent van halverwege dit jaar heb ik aangegeven dat we de vinger goed aan de pols houden met betrekking tot de kredietverlening en dat we zullen kijken naar de stapeling van allerlei maatregelen, zoals de bankenbelasting, het deposito garantie-stelsel, Basel III en ook deze maatregel. Er wordt dan niet naar elke maatregel afzonderlijk gekeken maar naar het geheel van wat er op het bankwezen afkomt en naar de effecten op de kredietverlening. De reële economie kan het natuurlijk niet hebben dat de kredietlijnen voor gezonde bedrijven worden afgesloten.”
Handelingen I 2012/13, p. 12-18-101.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Vakstudie Invorderingswet, art. 22bis Invorderingswet 1990, aant. 2.4.7
Aant. 2.4.7 Monitoring gevolgen voor de kredietverlening
Actueel t/m 15-11-2024
15-11-2024, het commentaar is bijgewerkt t/m BNB 2024/123, VN 2024/50.46
01-01-2013 tot: -
Vakstudie Invorderingswet, art. 22bis Invorderingswet 1990, aant. 2.4.7
Invordering / Dwanginvordering
Invordering / Verhaalsrecht
Invordering (V)
beslag
Invorderingswet 1990 artikel 22bis
Beschouwing
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot invoeging van
artikel 22bis van de Invorderingswet 1990 is door diverse fracties uit het parlement gevraagd naar de effecten van de maatregel op de kredietverlening. Op vragen in dat kader over een evaluatie van de maatregel ex artikel 22bis heeft het kabinet geantwoord dat de effecten van de maatregel op de kredietverlening zullen worden meegenomen bij de monitoring die naar aanleiding van de invoering van de bankenbelasting door de Nederlandsche Bank zal plaatsvinden. Die monitoring heeft namelijk niet alleen betrekking op de bankenbelasting. Door de Nederlandsche Bank wordt één ‘over all’ effect van alle factoren gemeten die van invloed zijn op de kredietverlening. Het effect van artikel 22bis loopt daar automatisch in mee. Het parlement zal uiterlijk 1 juni 2013 worden geïnformeerd door het rapport van de Nederlandsche Bank over de kredietverleningssituatie in Nederland. Voorts is toegezegd door het kabinet om de komende twee jaar via de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst te rapporteren. Uitdrukkelijk is opgemerkt door het kabinet dat als door een samenspel van maatregelen de kredietverlening te hard geraakt wordt, het niet in de rede ligt om dit op te lossen door het weer mogelijk te maken voor de banken om constructies toe te passen waarmee de schatkist wordt gedupeerd bij de afdracht van omzet- en loonbelasting. Zie het onderdeel Parlementaire behandeling.
“Eventuele effecten van de maatregel op de kredietverlening als zodanig zullen worden meegenomen bij de monitoring die zal plaatsvinden naar aanleiding van de invoering van de bankenbelasting. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet bankenbelasting is veel aandacht geweest voor het effect van maatregelen als de bankenbelasting op de kredietverlening door banken. Naar aanleiding van de motie Sent c.s. in de Eerste Kamer is De Nederlandsche Bank (DNB) gevraagd het effect op de kredietverlening te monitoren. Aan de Tweede Kamer heb ik een gelijkluidende toezegging gedaan. Deze monitor heeft een veel breder bereik dan alleen de bankenbelasting. DNB meet namelijk één «over all» effect van alle factoren die van invloed zijn op de kredietverlening. Daar loopt het effect van de voorgestelde bodem(voor)recht maatregel automatisch in mee.”
MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 3, p. 19.
“Het bodemrecht vindt zijn oorsprong in de Invorderingswet van 1845. In de Invorderingswet 1990 is het bodemrecht onverkort gehandhaafd, maar is een horizonbepaling opgenomen. Het wetsvoorstel Voorrecht en bodemrecht dat eind 1992 door het toenmalige kabinet is ingediend, geldt als reactie op deze horizonbepaling. In dit wetsvoorstel worden alle voorrechten in het Burgerlijk Wetboek geregeld in plaats van in bijzondere wetten en wordt het fiscale bodemrecht vervangen door een bijzonder fiscaal verhaalsrecht. De behandeling van dit wetsvoorstel is echter in 1994 op een dood spoor geraakt. In 2004 is door het Centraal Planbureau en ECORYS wel een analyse gemaakt van de fiscale verhaalsrechten bij faillissementen. Over een evaluatie van de beoogde wijziging van de regelgeving omtrent het bodem(voor)recht merk ik het volgende op. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven, zal De Nederlandsche Bank (DNB) de effecten van de maatregel op de kredietverlening meenemen bij de monitoring die zal plaatsvinden naar aanleiding van de invoering van de bankenbelasting. Deze monitor zal het effect van alle factoren die van invloed zijn op de kredietverlening meten. Daarnaast ben ik bereid om de komende twee jaar via de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst aan de Kamer te rapporteren.”
NV, Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 7, p. 36.
“Het kabinet ontkent dus niet dat de voorgestelde maatregel een effect op de kredietverlening zou kunnen hebben. Wel is de vraag daarbij, welk effect de maatregel – mede in het grotere geheel van maatregelen – precies zal hebben. Juist om een betere uitspraak over de gevolgen van de hier voorgestelde maatregel op de kredietverlening te kunnen doen, is in de nota naar aanleiding van het verslag aangegeven de effecten van de hier voorgestelde maatregel op de kredietverlening mee laten nemen bij de monitoring die bij de parlementaire behandeling van de Wet bankenbelasting is toegezegd.”
NNV, Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 14, p. 10.
“Voorts vragen de leden van de fractie van het CDA wanneer er sprake is van een schadelijk effect als gevolg van het deze maatregel en hoe het kabinet dit zal corrigeren. Op voorhand is het niet mogelijk in te schatten wanneer het concrete punt wordt bereikt waarop er sprake is van een substantieel schadelijk effect op de kredietverlening voor het bedrijfsleven ten gevolge van de wijzigingen in het bodem(voor)recht. Zoals hiervoor al is aangegeven, zijn er vele factoren van invloed op de kredietverlening. Naast andere maatregelen waarmee de financiële sector geconfronteerd wordt (zoals onder andere de bankenbelasting, de invoering van Basel III en het ex ante gefinancierde depositogarantiestelsel), speelt bijvoorbeeld ook de stand van de economie en de toestand op de financiële markten een belangrijke rol. Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet bankenbelasting heb ik uw Kamer toegezegd dat de effecten van diverse maatregelen door DNB gemonitord zullen worden. Conform de aangenomen gewijzigde motie Sent van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, zal de Eerste Kamer uiterlijk 1 juni 2013 geïnformeerd worden over de kredietverleningssituatie in Nederland door middel van een rapport van DNB. Als vanzelfsprekend wordt uw Kamer op datzelfde moment gelijkluidend geïnformeerd. Dit rapport van DNB zal een belangrijke eerste graadmeter zijn voor de doorwerking van het algehele overheidsbeleid op kredietverlening. In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van het CDA naar «knipperlichten» zijn ook eventuele signalen genoemd, zoals enkele opeenvolgende kwartalen negatieve groei of een acuut forse krimp van de bancaire kredietverlening. Indien een dergelijke situatie zich voordoet zal het kabinet bestuderen of er manieren zijn om de kredietverlening minder te belasten. De toegezegde monitoring zal naar de indruk van het kabinet geen administratieve complexiteit met zich meebrengen.”
NNV, Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 14, p. 34.
“Staatssecretaris Weekers:… Zoals aangegeven, moeten constructies worden bestreden. Ik herhaal dat de fiscus geen bank van lening is. Het is natuurlijk vreemd dat het effectueren van een oeroud verhaalsrecht nu opeens grote gevolgen voor de kredietverlening zal hebben. Toch kunnen wij niet ontkennen dat de maatregel enig effect op de kredietverlening kan hebben. Daarom heb ik voorgesteld om de effecten mee te nemen bij de monitoring die in het kader van de bankenbelasting is afgesproken. Terecht is door diverse sprekers gezegd dat banken door meerdere maatregelen worden geraakt. Het is juist de stapeling van maatregelen die effecten kan hebben op de kredietverlening. In de eerste plaats zijn er de eisen van Basel III. Daarnaast is er de ex-antefinanciering van de depositogaranties en de bankenbelasting. Als je je zorgen maakt over de kredietverlening zou je bij dat laatste met een andere maatvoering ervoor kunnen zorgen dat er meer krediet wordt verschaft. In het voorjaar is de bankenbelasting in de Kamer behandeld. Toen was er aanvankelijk een meerderheid voor een veel forsere verhoging van de bankenbelasting dan het kabinet voorstelde en uiteindelijk ook is gerealiseerd. Als je vindt dat banken door stapeling van maatregelen in de knel komen bij de kredietverlening, moet je kijken naar instrumenten zoals de bankenbelasting en de ex-antefinanciering van het depositogarantiestelsel. Ook moet je kijken naar de maatvoering en de fasering van Basel III. Wat mij betreft, moeten constructies niet via de fiscaliteit bestreden worden, want dat is een oneigenlijke weg. Daarbij gaat het om het ontwijken van betalen van belasting.”
Verslag van een wetgevingsoverleg, Kamerstukken II 2012/13, 33 402, nr. 46, p. 74.
“Vanzelfsprekend is het bodem(voor)recht niet de enige factor die een effect op de kredietverlening kan hebben. Ook de stand van de economie, de toestand op de financiële markten en andere maatregelen die de financiële markten raken, zoals de invoering van Basel III en de voorgestelde ex ante financiering van het depositogarantiestelsel, spelen hierbij een belangrijke rol. Het is daarom belangrijk de ontwikkelingen in de kredietverlening in hun totaliteit te volgen en op basis daarvan conclusies te trekken. Juist daarom heb ik toegezegd de effecten van de hier voorgestelde maatregel op de kredietverlening mee te laten nemen bij de monitoring op de kredietverlening die reeds is toegezegd. De leden van de fractie van D66 vragen of het niet verstandig is om eerst die evaluatie af te wachten, alvorens met de onderhavige maatregel te komen. De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet bereid is om met de banken te zoeken naar mogelijkheden om de eventuele effecten van de maatregel ter zake van het bodem(voor)recht op de kredietverlening te mitigeren. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2013 in de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat de mogelijke gevolgen voor de kredietverlening van de maatregel ter zake van het bodem(voor)recht zullen worden meegenomen bij de hierboven al genoemde monitoring, waar een flinke meerderheid van de Eerste Kamer bij de parlementaire behandeling van de Wet bankenbelasting om heeft verzocht. Dit zal gebeuren op basis van gegevens van DNB. Ik heb toegezegd dat, mocht de kredietverlening in twee opeenvolgende kwartalen negatief zijn of mocht een acuut forse krimp van de bancaire kredietverlening optreden, het kabinet bereid is te bestuderen of er instrumenten zijn die de kredietverlening minder belasten. Wel heb ik tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Belastingplan 2013 in de Tweede Kamer benadrukt dat indien men van mening zou zijn dat de kredietverlening door een samenspel van maatregelen (te) hard geraakt wordt, het niet in de rede ligt om dit op te lossen door het voor de banken weer mogelijk te maken om constructies te laten toepassen waarmee de schatkist wordt gedupeerd bij de afdracht van omzet- en loonbelasting. Het kabinet is in ieder geval geenszins van plan het niet langer kunnen toepassen van bodemconstructies door banken te compenseren met belastingvermindering, zoals de leden van de fractie van de SP in hun vraagstelling lijken te suggereren. Binnen deze randvoorwaarden ben ik altijd bereid om met de banken in overleg te treden als daar behoefte aan mocht bestaan. Om deze redenen kan ik niet meegaan in de gedachte van de leden van de fractie van D66.”
MvA, Kamerstukken I 2012/13, 33 402, D, p. 19.
“De leden van de fractie van de PvdA hebben enkele vragen naar aanleiding van de passage in de memorie van antwoord over de monitoring die in het kader van de Wet bankenbelasting is toegezegd. Allereerst vragen deze leden of ze hieruit mogen concluderen dat het kabinet niet voornemens is om voornoemde motie uit te voeren. Daarnaast vragen zij of het kabinet niet vreest voor kostbaar tijdsverlies tijdens zijn bestudering van instrumenten die de kredietverlening minder belasten. De motie Sent verzoekt het kabinet de Eerste Kamer tijdig, in elk geval uiterlijk 1 juni 2013, te informeren over de kredietverleningssituatie in Nederland door middel van een rapport van De Nederlandsche Bank (DNB) en, indien noodzakelijk, onmiddellijk in te grijpen in de situatie. Zoals aangegeven in het Verslag van een Schriftelijk Overleg (inzake de effecten van de verschillende maatregelen op balansen en kredietverlening van banken) ondersteunt het kabinet deze motie. Indien het kabinet het op basis van de cijfers over de kredietverlening van DNB noodzakelijk acht in te grijpen zal het dat, voor zover mogelijk, doen. Van het niet uitvoeren van de motie Sent is dan ook geen sprake. Over de tweede vraag van de leden van de fractie van de PvdA merk ik het volgende op. Er zal door deze overwegingen geen vertraging optreden. De ontwikkeling van de situatie op de financiële markten in het algemeen en de kredietverlening in het bijzonder worden structureel gevolgd. Van de individuele maatregelen waarmee banken geconfronteerd worden, is bekend in welke mate ze wel of niet kunnen worden aangepast. In de reactie op de rapportage van DNB over de ontwikkeling van de kredietverlening, zijn de Minister van Financiën en ik voornemens in de zomer aan te geven of, en zo ja welke maatregelen genomen kunnen worden.”
NV, Kamerstukken I 2012/13, 33 402, F, p. 7-8.
“Verder is gevraagd wat de maatregel betekent voor de kredietverlening. In de verslagen en in de memorie van antwoord ben ik daarop al uitgebreid ingegaan. Ik deel met de Kamer de algemene zorg rondom de kredietverlening, niet zozeer in de richting van het grootbedrijf als wel in de richting van het midden- en kleinbedrijf. Collega Kamp heeft er gisteren al wat mededelingen over gedaan om er wat verbeteringen in aan te brengen. Naar aanleiding van de motie van mevrouw Sent van halverwege dit jaar heb ik aangegeven dat we de vinger goed aan de pols houden met betrekking tot de kredietverlening en dat we zullen kijken naar de stapeling van allerlei maatregelen, zoals de bankenbelasting, het deposito garantie-stelsel, Basel III en ook deze maatregel. Er wordt dan niet naar elke maatregel afzonderlijk gekeken maar naar het geheel van wat er op het bankwezen afkomt en naar de effecten op de kredietverlening. De reële economie kan het natuurlijk niet hebben dat de kredietlijnen voor gezonde bedrijven worden afgesloten.”
Handelingen I 2012/13, p. 12-18-101.