Overeenkomst tot arbitrage
Einde inhoudsopgave
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/4.7.3.3:4.7.3.3 Toch arbitrageovereenkomst?
Overeenkomst tot arbitrage (BPP nr. 13) 2011/4.7.3.3
4.7.3.3 Toch arbitrageovereenkomst?
Documentgegevens:
Mr. G.J. Meijer, datum 20-07-2011
- Datum
20-07-2011
- Auteur
Mr. G.J. Meijer
- JCDI
JCDI:ADS504738:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Het is uiteraard dezelfde overeenkomst tot arbitrage die de basis vormt voor de competentie van het scheidsgerecht in eerste aanleg en het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep. Het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep ontleent zijn competentie aan de overeenkomst tot arbitrage die de grondslag vormt voor de competentie van het scheidsgerecht in eerste aanleg.
Indien het scheidsgerecht, daartoe geroepen, in arbitraal hoger beroep tot de conclusie komt dat het scheidsgerecht in eerste aanleg onbevoegd was (ongeacht of het scheidsgerecht in eerste aanleg zich bevoegd dan wel onbevoegd heeft verklaard), is het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep zélf uiteindelijk ook niet bevoegd tot kennisneming van het geschil. Uit art. 1052 lid 6 Rv moet worden afgeleid dat het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep bevoegd is tot toetsing van de competentie van het scheidsgerecht in eerste aanleg:
’6. Zowel ingeval van bevoegdverklaring als van onbevoegdverklaring door het scheidsgerecht, is arbitraal hoger beroep, indien overeengekomen, toegelaten. De gewone rechter is alsdan niet eerder bevoegd ingevolge het vierde of vijfde lid van dit artikel dan nadat in hoger beroep uitspraak is gedaan of de voor dit beroep geldende termijn ongebruikt is verstreken dan wel eerder, indien schriftelijk van hoger beroep afstand is gedaan." [cursief toegevoegd]
Wij zouden dit, als variatie op de Kompetenz-Kompetenz, als bedoeld in art. 1052 lid 1 Rv, kunnen aanduiden met "tweede aanleg Kompetenz/eerste aanleg Kompetenz".
Zo zal het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep volgend op een onbevoegdverklaring van het scheidsgerecht in eerste aanleg kunnen beslissen dat aan het arbitraal geding in eerste aanleg wel degelijk een geldige overeenkomst tot arbitrage ten grondslag lag, met als gevolg dat het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep beslist dat het scheidsgerecht in eerste aanleg bevoegd was en dat het zelf ook bevoegd is. De daartoe in aanmerking komende partij kan tegen de bevoegdverklaring(en) een vordering tot vernietiging instellen nadat het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep vonnis heeft gewezen (art. 1052 lid 4 Rv jo. art. 1064-1065 lid 1 (a) Rv). Aldus laten zich tal van variaties voorstellen.
Indien het scheidsgerecht in eerste aanleg zich onbevoegd verklaarde op de grond dat tussen partijen in het geheel geen arbitrageovereenkomst bestaat of op de grond dat de zaak niet vatbaar is voor arbitrage, dan zal het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep zelf ook niet bevoegd zijn als het van oordeel is dat het scheidsgerecht in eerste aanleg zulks terecht heeft beslist. Het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep was dan slechts bevoegd om te bezien of het scheidsgerecht zich al dan niet terecht onbevoegd heeft verklaard (art. 1052 lid 6 Rv).
In uitzonderlijke gevallen zal het scheidsgerecht in eerste aanleg niet bevoegd zijn, terwijl het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep wel bevoegd is, al gaat het om dezelfde overeenkomst tot arbitrage voor de eerste aanleg en het arbitraal hoger beroep.
Zulks kan zich voordoen als de overeenkomst tot arbitrage betrekking heeft op een bepaalde (hoofd)overeenkomst en de eisende partij een (hoofd)overeenkomst aan de vordering ten grondslag heeft gelegd waarop de overeenkomst tot arbitrage geen betrekking heeft. Als het scheidsgerecht in eerste aanleg zich onbevoegd verklaart, dan kan het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep desondanks toch bevoegd zijn op de grond dat de eisende partij in arbitraal hoger beroep — voorzover toegelaten — de grondslag van de vordering aldus wijzigt dat zij wel op de (hoofd)overeenkomst is gegrond waarop de overeenkomst tot arbitrage ziet. Wij zouden uit art. 1052 lid 6 Rv kunnen afleiden dat dit mogelijk is, al lijkt het erop dat de bepaling is geschreven voor gevallen waarin het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep beslist dat het scheidsgerecht in eerste aanleg zich ten onrechte (on)bevoegd heeft verklaard.
Een geldige arbitrageovereenkomst voor een arbitraal geding in eerste aanleg vormt nog niet voldoende basis voor de competentie van een scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep. Immers, partijen moeten ingevolge art. 1050 lid 1 Rv wel arbitraal hoger beroep zijn overeengekomen, wil dit daadwerkelijk openstaan.
Bij de vraag wat de aard van de overeenkomst strekkende tot arbitraal hoger beroep is, is van belang hoe wij het arbitraal hoger beroep moeten zien. Algemeen wordt aangenomen dat het arbitraal hoger beroep een nieuw of tweede arbitraal geding vormt en niet een voortzetting van het arbitraal geding in eerste aanleg:
’A multiple-tier appeal system provides for a series of successive arbitrations, not for a single arbitration conducted in stages. The provisions of the appeal rules constitute a supplementary submission to arbitration, which is to be invoked in the circumstances laid down in the rules.1
Volgens de wet eindigt de opdracht van een scheidsgerecht in eerste aanleg — behoudens een verzoek tot rectificatie of aanvulling — met het depot van het laatste eindvonnis van het geding in eerste aanleg (art. 1058 lid 2 Rv). In arbitraal hoger beroep zal dus opnieuw een scheidsgerecht moeten worden samengesteld (art. 1026-1028 Rv), terwijl de leden elk hun eigen opdracht aanvaarden (art. 1029 lid 1 Rv). Ook de aard van het rechtsmiddel van hoger beroep duidt op een tweede arbitraal geding.
Normaliter is het niet nodig dat partijen voor een "tweede arbitraal geding" afzonderlijk een (tweede) (arbitrage)overeenkomst sluiten die het tweede geding mogelijk moet maken. De overeenkomst tot arbitrage strekt zich uit tot geschillen uit een bepaalde rechtsbetrekking. Indien partijen op grond van de desbetreffende arbitrageovereenkomst een "tweede arbitraal geding" aanhangig maken, is het scheidsgerecht daarin bevoegd als het de beslechting van geschillen betreft waarop de overeenkomst tot arbitrage ziet, dit ongeacht of het een eerste, tweede of derde arbitraal geding betreft, zij het dat in het tweede arbitraal geding een beroep op het gezag van gewijsde (bindende kracht) van het eerste arbitraal vonnis mogelijk is (art. 1059 lid 1 Rv). Voor het arbitraal hoger beroep, dat eveneens als een tweede arbitraal geding moet worden aangemerkt, geldt mutatis mutandis hetzelfde, met dien verstande dat arbitraal hoger beroep een tweede arbitraal geding van geheel eigen aard vormt. Voor het arbitraal hoger beroep (als tweede geding) geldt de voorwaarde dat dit binnen een bepaalde termijn volgend op het arbitraal vonnis in eerste aanleg wordt aanhangig gemaakt (art. 1050 lid 4 Rv). Voorts is voor het arbitraal hoger beroep (als tweede arbitraal geding) — anders dan gewoonlijk eventueel mogelijk is in een tweede arbitraal geding — een beroep op het gezag van gewijsde van het arbitraal vonnis als uitkomst van het eerste arbitraal geding niet mogelijk als dezelfde geschilpunten worden voorgelegd (zie art. 1059 lid 2 Rv). Hieruit vloeit voort dat het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep geheel opnieuw beslist op de geschilpunten waarvoor arbitraal hoger beroep is ingesteld. Voor de beslissing op de desbetreffende geschilpunten tussen partijen zal het veelal op de tweede instantie aankomen. Kort gezegd, verlangt de wet voor het uitgestelde gezag van gewijsde dat partijen tijdig arbitraal hoger beroep zijn overeengekomen (art. 1059 lid 2 Rv). Is dat niet gedaan, dan kan een partij zich op het gezag van gewijsde van het in eerste aanleg gewezen arbitraal vonnis beroepen (zie ook 4.7.3.1 in fine).
Ik meen al met al dat, naast de overeenkomst tot arbitrage, de overeenkomst strekkende tot arbitraal hoger beroep een essentiële voorwaarde is voor de competentie van het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep. De bepalingen inzake de overeenkomst tot arbitrage en de competentie van het scheidsgerecht zijn mijns inziens per analogiam van toepassing op de overeenkomst strekkende tot arbitraal hoger beroep en op de competentie van het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep. Buitenlandse wetten stellen soms zelfs expliciet de eis dat de overeenkomst tot arbitraal hoger beroep voldoet aan de eisen voor de arbitrageovereenkomst. Dit geldt bijvoorbeeld voor het al genoemde art. 37 van het Zwitsers Concordaat voor Arbitrage 1969:
’L' art. 37 al. 2 réserve les recours à une ou des autorités arbitrales prévus par la conventions des parties, laquelle doit revêtir la forme d'une convention d'arbitrage (...). Un tel recours constitue un deuxième arbitrage dans la même cause (...)."2 [cursief toegevoegd]
Overigens brengt de toepassing van de bepalingen van de overeenkomst tot arbitrage op de overeenkomst strekkende tot arbitraal hoger beroep nog niet mee dat laatstgenoemde overeenkomst in de overeenkomst tot arbitrage moet zijn opgenomen. Partijen kunnen ook bij nadere overeenkomst voorzien in arbitraal hoger beroep, zij het dat dit slechts mogelijk is tot het arbitraal vonnis in eerste aanleg wordt gewezen (zie 4.7.3.1).
Ik zal afzonderlijk ingaan op de vraag welke bepalingen voor de overeenkomst tot arbitrage en de competentie van het scheidsgerecht op de overeenkomst strekkende tot arbitraal hoger beroep en de competentie van het scheidsgerecht in arbitraal hoger beroep specifiek voor toepassing in aanmerking komen (zie 4.7.3.5).