Rb. Almelo, 06-01-1999, nr. F/97/1998
ECLI:NL:RBALM:1999:AF0039
- Instantie
Rechtbank Almelo
- Datum
06-01-1999
- Zaaknummer
F/97/1998
- LJN
AF0039
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALM:1999:AF0039, Uitspraak, Rechtbank Almelo, 06‑01‑1999; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:1999:AE9555
Uitspraak 06‑01‑1999
Inhoudsindicatie
Houding verzoeker dusdanig - wil geen arbeid onder zijn niveau verrichten - dat de vrees bestaat dat verzoeker zijn uit de schuldsanering voortkomende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen, verzoeker heeft inspanningsverplichting. Niet betalen verzekeringspremie, niet te goeder trouw.
Arrondissementsrechtbank te Almelo
enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken;
- x.
geboren op ... te ...
wonende te P.
verzoeker,
heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van het op 17 juni 1998 uitgesproken faillissement van verzoeker, onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoek is behandeld op de terechtzitting van 15 december 1998, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
De beoordeling:
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende:
Zowel bij de behandeling van de eigen aangifte faillissement op 17 juni 1998 als bij de behandeling van het onderhavige verzoek tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op 15 december 1998 heeft verzoeker, die geen baan heeft en afhankelijk is van een (aanvullende) uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet, onder meer verklaard dat hij -om met zijn eigen woorden te spreken- "niet voor het IKB wenst te werken" en dat hij geen arbeid onder zijn niveau wenst te aanvaarden (verzoeker heeft een opleiding HTS elektrotechniek met pedagogische aantekening). Gelet op deze houding van verzoeker is de rechtbank van oordeel dat gegronde vrees bestaat dat verzoeker zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. Verzoeker heeft tijdens de schuldsaneringsregeling immers een inspanningsverplichting ten opzichte van de boedel, ter voldoening van zijn schuldeisers.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank uit de stukken van het faillissementsdossier en uit de verklaringen van verzoeker dienaangaande gebleken dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan van in ieder geval één schuld niet te goeder trouw is geweest.
Bij zijn verhoor heeft verzoeker immers verklaard dat hij op enig moment de verzekeringspremie voor zijn auto niet meer betaalde, terwijl in die periode tijdens een verblijf in Italië een aanrijding ontstond, waaruit de schuld van verzoeker aan het Nederlands Bureau Motorrijtuigen ten bedrage van fl.35.491,86 is voortgevloeid. De rechtbank is van oordeel dat er vanuit gegaan moet worden dat verzoeker wist, maar tenminste moest weten, dat het niet betalen van een verzekeringspremie leidt tot (tenminste) opschorting van de dekking. Dat verzoeker ondanks dat hij niet verzekerd was, toch is gaan rijden, levert naar het oordeel van de rechtbank een zodanig gedrag op dat verzoeker bij het ontstaan van deze schuld niet te goeder trouw wordt geacht.
De beslissing:
Wijst het verzoek af;
Gewezen door mr. H.H.C.V. Breitbarth, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 6 januari 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.