Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/10.2.2
10.2.2 De rechter: legitimerende en argumentatieve functie
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS376253:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie HR 11 april 1986, NJ 1987, 433 (WHH).
HR 16 november 2001, NJ 2002, 401(HJS),JBPr 2002/1 (Teuben).
HR 15 mei 1998, NJ 1999, 672.
HR 19 oktober 1979, NJ 1980, 471 (WHH).
Vgl. o.m. HR 5 februari 1965, NJ 1965, 173; HR 26 juni 1970, NJ 1970, 390 en HR 12 oktober 1990 (Discount/Schouten), NJ 1991, 186.
HR 5 november 1993, NJ 1994, 119, bevestigd in HR 17 februari 1995 (AFN/Staal Bankiers), NJ 1996, 298 (HJS).
Zie bijv. HR 15 maart 1996 (Boumans/Bistro 't Plenske II), NJ 1997, 341 (HJS).
Zie supra, par. 8.2. In gelijke zin over verwijzingen naar billijkheid en goede trouw: Nieuwenhuis 1979, p. 7.
HR 25 april 1997, NJ 1997, 528.
HR 13 mei 1988, NJ 1989, 72 (WHH).
573. Een blik op de jurisprudentie ter beschrijving van de functies die een verwijzing naar de goede procesorde kan hebben als middel in handen van de rechter, levert noodzakelijkerwijs slechts een beeld op van de functie van die verwijzingen in verband met de motivering van de uitspraak. Welke rol de eisen van een goede procesorde daadwerkelijk hebben gespeeld bij de wijze waarop de rechter in het concrete geval tot een beslissing komt, wordt uit de uitspraak zelf immers niet duidelijk. Overigens kan worden verondersteld dat die functie zeer marginaal zal zijn, nu de goede procesorde als open norm (vrijwel) geen zelfstandig richtinggevende inhoud heeft, maar de rechter die inhoud juist voor dat concrete geval dient te bepalen.
Met betrekking tot de motivering van de uitspraak, kunnen twee functies worden onderscheiden. Ten eerste heeft de verwijzing naar een goede procesorde een formele, legitimerende functie. Ten tweede heeft zij een materiële, argumentatieve functie. De formele, legitimerende functie bestaat daarin, dat de verwijzing kan dienen als rechtsgrond voor een beslissing of een regel die geen (uitdrukkelijke) rechtsgrond vindt in het geschreven, wettelijke procesrecht. Met een verwijzing naar de eisen van een goede procesorde geeft de rechter aan dat de rechtsgrond voor de door hem gegeven beslissing of regel is gelegen in het ongeschreven procesrecht. Aldus kan de rechter bevoegdheden en verplichtingen creëren in aanvulling op de wettelijk gegeven bevoegdheden en verplichtingen. Bovendien kan hij zich op de goede procesorde beroepen om nadere eisen te stellen aan de wijze waarop een wettelijke bevoegdheid dient te worden uitgeoefend of aan de wijze waarop een wettelijke verplichting moet worden nageleefd.
Zo kon het hof in de zaak Ennia/Bodde1 stellingen die pas bij memorie na deskundigenbericht voor het eerst werden aangevoerd als strijdig met een goede procesorde terzijde stellen. In het arrest AjaxlValk2sprak de Hoge Raad uit dat de wet weliswaar niet met zoveel woorden de eis stelt dat inschrijving van een zaak ter rolle slechts kan geschieden tegen overlegging van de originele en complete dagvaarding en het origineel van een eventueel herstelexploot, maar dat het stellen van die eis strookt met de eisen van een behoorlijke rechtspleging. In het arrest Zevenbergen/Interpolis3 overwoog de Hoge Raad uitdrukkelijk dat de destijds nog ongeschreven regel van procesrecht die een verzoek tot verbetering van een rechterlijke uitspraak mogelijk maakte, berustte op de eisen van proceseconomie en van een goede procesorde, welke eisen meebrengen dat een kennelijke verschrijving in een rechterlijke uitspraak niet behoort te nopen tot het aanwenden van rechtsmiddelen of het voeren van verdere gedingen, maar via een eenvoudige en weinig kostbare procedure moet kunnen leiden tot verbetering door de rechter die de uitspraak deed. Voorts zij gewezen op de beschikking Huijvenaar/ADS4, waarin de Hoge Raad overwoog dat bij gebreke van een wettelijke regeling ten aanzien van de toelaatbaarheid van een vermeerdering van verzoek gedurende de procedure in zaken waarvoor de algemene regeling van de verzoekschriftprocedure niet in werking was getreden, de rechter van geval tot geval diende te beoordelen of de eisen van een goede procesorde meebrachten dat met inachtneming van die aangebrachte vermeerdering zou moeten worden beslist.5
574. In bepaalde situaties concurreren de eisen van een goede procesorde als rechtsgrond met aan het wettelijk procesrecht te ontlenen rechtsgronden. Een beroep op de eisen van een goede procesorde blijkt dan te fungeren als middel om het wettelijke stelsel open te breken en ruimte te scheppen voor een beslissing die de rechter 'passender' acht.
Voor de herziening van het procesrecht in 2002 bepaalden de art. 139 lid 2 jo. 75 (oud) Rv dat tegen een niet verschenen eiser verstek werd verleend, onder ontslag van instantie van verweerder en verwijzing van eiser in de kosten. In de beschikking Boulisi/Koet6 besliste de Hoge Raad echter dat de eisen van een behoorlijke rechtspleging meebrachten dat de niet verschenen eiser de gelegenheid zou worden geboden zijn verzuim te herstellen op een wijze die verweerder niet op onredelijke wijze benadeelt, alvorens tegen hem verstek te verlenen. Met een beroep op de eisen van een goede procesorde bleken voorts ook beperkingen te kunnen worden gesteld aan het recht op pleidooi, ook al behelsde art. 144 (oud) Rv een ongeclausuleerd recht.7
575. Met het voorgaande is niet gezegd dat de enkele verwijzing naar de eisen van een goede procesorde de gegeven beslissing of regel ook inhoudelijk rechtvaardigt, doch slechts dat zij een formele basis voor die beslissing of regel geeft. Dat de rechter daarnaast ook een inhoudelijke, argumentatieve functie toedicht aan de goede procesorde ter rechtvaardiging van een beslissing, blijkt uit uitspraken waarin de goede procesorde, al dan niet in verband met een verwijzing naar enkele omstandigheden van het geval, het enige normatieve argument is ter motivering van die beslissing.
Een enkele verwijzing naar de goede procesorde ter motivering van de beslissing of de regel is echter weinig bevredigend. Een verwijzing naar de 'goede procesorde' levert immers, zo werd hiervoor al betoogd, op zich geen argument op, maar veronderstelt argumenten.8 Steeds blijft de vraag waarom de goede procesorde een bepaalde beslissing of regel meebrengt. De rechter zou er dan ook goed aan doen, wil hij zijn beslissing controleerbaar en aanvaardbaar maken, aan te geven welke normatieve argumenten hij met de verwijzing naar de eisen van een goede procesorde op het oog heeft.
In het arrest Siedsma/Reek9sprak de Hoge Raad uit dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat de voor dagvaardingen geschreven bepalingen van art. 93 (oud, 121) Rv van overeenkomstige toepassing moeten worden geacht op andere exploten waarbij een partij haar wederpartij voor de rechter oproept. In het arrest expliciteert de Hoge Raad echter niet waarom de eisen van een goede procesorde dit meebrengen. Een dergelijke expliciete verantwoording mocht echter wel van de Hoge Raad worden verlangd, nu vanuit het standpunt van gedaagde ook argumenten tegen een dergelijke overeenkomstige toepassing konden worden aangevoerd. Het ging in deze zaak om de vraag of mogelijkheid moest worden geboden tot herstel van een verzuim begaan in het kader van het herstel van een eerder verzuim. Een ongelimiteerde mogelijkheid om, zonder ernstig nadeel, fouten te herstellen, draagt niet bij aan een zorgvuldige procedeerwijze en kan gemakkelijk leiden tot verwarring en rechtsonzekerheid aan de zijde van de wederpartij, nog daargelaten dat een dergelijke slordige procedeerwijze al snel extra belastend is voor het systeem van de rechtspleging. De keuze van de Hoge Raad voor een overeenkomstige toepassing was kortom niet vanzelfsprekend.
Een voorbeeld van een zaak waarin de Hoge Raad wel motiveerde waarom de goede procesorde tot een bepaalde beslissing leidde, geeft het arrest IJsunie/Hubregtse.10 In dit arrest besliste de Hoge Raad dat een goede procesorde er zich tegen verzette dat een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij wege van conclusie van eis in reconventie werd gedaan in een loonvorderingszaak, nu de voorgeschreven procedure voor de behandeling van het ontbindingsverzoek (een verzoekschriftprocedure) zozeer verschilt van de procedure voor behandeling van een loonvordering (een dagvaardingsprocedure), dat een combinatie van beide gedingen in de vorm van een conventie en een reconventie niet kon worden aanvaard in verband met de daaruit voortvloeiende processuele complicaties. Daarmee expliciteerde de Hoge Raad waarom hij het in reconventie gedane verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in strijd met een goede procesorde achtte.