NJ 1954/71
De in eerste instantie afgelegde verklaring van een mede-verd. kan in appèl niet als bewijsmiddel ta.v. den anderen verd., die alleen in hoger beroep is gekomen, dienen.
HR 15-12-1953, ECLI:NL:HR:1953:190, m.nt. Prof. Mr. B.V.A. Röling
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15 december 1953
- Magistraten
Mrs Fick, Feber, Vrij Rapp., v. Berckel, Haga
- Zaaknummer
[15121953/NJ_1954-71]
- Conclusie
Jhr. Mr. Dr. Van Asch van Wijck
- Noot
Prof. Mr. B.V.A. Röling
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS109594:1
- Vakgebied(en)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1953:190, Uitspraak, Hoge Raad, 15‑12‑1953
- Wetingang
(Sv art. 339-341.)
Essentie
De in eerste instantie afgelegde verklaring van een mede-verd. kan in appèl niet als bewijsmiddel ta.v. den anderen verd., die alleen in hoger beroep is gekomen, dienen.
Samenvatting
Het Hof heeft in het alleen door verd. ingesteld hoger beroep blijkens het arrest als bewijsmiddel gebezigd hetgeen „t. r.r.z. in eersten aanleg is verklaard door G. K."
Die t. t.r.z. van den Pol.rechter door G. K. als verd., toen mede-verd. zijnde, gedane opgave leverde blijkens art. 339 Sv. voor het Hof geen in de wet bekend bewijsmiddel op, hetgeen door den wetgever nog nader tot uitdrukking is gebracht, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.