Er bestaat samenhang tussen de zaken met de parketnummers 13/02959 en 13/02960P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
HR, 09-09-2014, nr. 13/02960
ECLI:NL:HR:2014:2743
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-09-2014
- Zaaknummer
13/02960
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2743, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1531, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1531, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2743, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0354
Uitspraak 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, art. 511f Sv. HR herhaalt relevante overweging uit HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087, NJ 2013/544, inhoudende dat krachtens art. 511f Sv de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts kan worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. De door het Hof bevestigde uitspraak, waarin in de kern niet meer wordt overwogen dan dat wordt "uitgegaan van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende - als aannemelijk aan te merken - gegevens waarop ook" een financieel rapport is gebaseerd, voldoet niet aan dit vereiste.
Partij(en)
9 september 2014
Strafkamer
nr. S 13/02960 P
ABG/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van26 maart 2013, nummer 24/001745-11, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de door het Hof bevestigde uitspraak van de Politierechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad niet de inhoud van de bewijsmiddelen bevat waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
2.2.1.
De uitspraak van de Politierechter houdt ten aanzien van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel het volgende in:
"1. Het onderzoek van de vordering
(...)
De politierechter heeft kennis genomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek in de strafzaak met opgemeld parketnummer tegen veroordeelde, te weten:
- de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt door [verbalisant 3], inspecteur van Politie Flevoland, onder nummer 2007-04-17 9008 1300;
- de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Flevoland, Recherche Zeewolde, nummer 2007015507;
- het vonnis van de politierechter van heden.
2.1
De beoordeling
De officier van justitie heeft gevorderd dat [betrokkene] zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel dat hij heeft genoten door middel van het feit zoals bewezen is verklaard in de strafzaak met opgemeld parketnummer (het voorhanden hebben van hennepstekken), alsmede wegens het inzamelen van hennepafval, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 3.153,76.
[betrokkene] heeft slechts als verweer gevoerd dat de vordering afgewezen moet worden omdat hij van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De berekening wederrechtelijk verkregen voordeel betreft twee feiten: het voorhanden hebben (en verhandelen) van hennepstekken, en het inzamelen van hennepafval. Het vonnis heeft alleen betrekking op het voorhanden hebben van hennepstekken. De politierechter acht het bedrijfsmatig afval inzamelen zonder vergunning niet een soortgelijk feit en zal daarom met het daarmee gemoeide voordeel geen rekening houden.
Op grond van de stukken van voornoemd voorbereidend onderzoek en gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is de politierechter van oordeel dat [betrokkene] wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de baten van het verhandelen van de voorhanden zijnde hennepstekken, waarvoor [betrokkene] bij opgemeld vonnis is veroordeeld, en soortgelijke feiten (het in eerdere perioden voorhanden hebben en verhandelen van hennepstekken), waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.
De politierechter schat dit voordeel op € 745,00. De politierechter is daarbij uitgegaan van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende - als aannemelijk aan te merken - gegevens, waarop ook bovenvermeld rapport is gebaseerd.
De politierechter ziet geen grond voor matiging van de vordering, omdat niet gebleken is dat de financiële situatie van [betrokkene] betaling van voornoemd bedrag (ook in de toekomst) niet toe zou laten.
De politierechter zal derhalve de vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, toewijzen tot dat bedrag."
2.2.2.
De uitspraak van de Politierechter bevat geen afzonderlijke opgave van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de betrokkene aldaar het volgende aangevoerd:
"Nu in de strafzaak het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, dient de ontnemingsvordering te worden afgewezen."
2.2.4.
Het Hof heeft de uitspraak van de Politierechter bevestigd, behalve wat betreft de hoogte van het aan de Staat te betalen bedrag, en heeft de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,−. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met overneming van die gronden te worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling aan de staat.
Gezien het vorenstaande zal het vonnis waarvan beroep op dat onderdeel worden vernietigd en zal in zoverre opnieuw worden rechtgedaan.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof acht gronden aanwezig om het door de veroordeelde te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
(...)
Op grond van het bovenstaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 500,00 (vijfhonderd euro)."
2.3.
Krachtens art. 511f Sv kan de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen (vgl. HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087, NJ 2013/544). De door het Hof bevestigde uitspraak, waarin in de kern niet meer wordt overwogen dan dat wordt "uitgegaan van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende - als aannemelijk aan te merken - gegevens waarop ook" een financieel rapport is gebaseerd, voldoet niet aan dit vereiste.
2.4.
Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2014.
Conclusie 20‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, art. 511f Sv. HR herhaalt relevante overweging uit HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087, NJ 2013/544, inhoudende dat krachtens art. 511f Sv de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts kan worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. De door het Hof bevestigde uitspraak, waarin in de kern niet meer wordt overwogen dan dat wordt "uitgegaan van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende - als aannemelijk aan te merken - gegevens waarop ook" een financieel rapport is gebaseerd, voldoet niet aan dit vereiste.
Nr. 13/02960 P Zitting: 20 mei 2014 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [betrokkene] 1. |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft bij arrest van 26 maart 2013, onder bevestiging van de beslissing van de politierechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad van 21 september 2009 behalve voor wat betreft de opgelegde betalingsverplichting, het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 500,00 en aan de betrokkene ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
2. Namens verzoeker heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, twee middelen van cassatie voorgesteld, waarvan één bij aanvullende schriftuur.
3. Het eerste middel klaagt dat de door het Hof bevestigde beslissing van de politierechter niet de inhoud en/of vermelding bevat van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend, althans dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onvoldoende is gemotiveerd.
4. De beslissing van de politierechter houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)
De politierechter heeft kennis genomen van de stukken van het voorbereidend onderzoek in de strafzaak met opgemeld parketnummer tegen veroordeelde, te weten:
de berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt door [verbalisant 3], inspecteur van Politie Flevoland, onder nummer 2007-04-17 9008 1300;
de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie Flevoland, Recherche Zeewolde, nummer 2007015507;
het vonnis van de politierechter van heden.
2.1 De beoordeling
De officier van justitie heeft gevorderd dat [betrokkene] zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel dat hij heeft genoten door middel van het feit zoals bewezen is verklaard in de strafzaak met opgemeld parketnummer (het voorhanden hebben van hennepstekken), alsmede wegens het inzamelen van hennepafval, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 3.153,76.
[betrokkene] heeft slechts als verweer gevoerd dat de vordering afgewezen moet worden omdat hij van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De berekening wederrechtelijk verkregen voordeel betreft twee feiten: het voorhanden hebben (en verhandelen) van hennepstekken, en het inzamelen van hennepafval. Het vonnis heeft alleen betrekking op het voorhanden hebben van hennepstekken. De politierechter acht het bedrijfsmatig afval inzamelen zonder vergunning niet een soortgelijk feit en zal daarom met het daarmee gemoeide voordeel geen rekening houden.
Op grond van de stukken van voornoemd voorbereidend onderzoek en gelet op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, is de politierechter van oordeel dat [betrokkene] wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de baten van het verhandelen van de voorhanden zijnde hennepstekken, waarvoor [betrokkene] bij opgemeld vonnis is veroordeeld, en soortgelijke feiten (het in eerdere perioden voorhanden hebben en verhandelen van hennepstekken), waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.
De politierechter schat dit voordeel op € 745,00. De politierechter is daarbij uitgegaan van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende -als aannemelijk aan te merken- gegevens, waarop ook bovenvermeld rapport is gebaseerd.
De politierechter ziet geen grond voor matiging van de vordering, omdat niet gebleken is dat de financiële situatie van [betrokkene] betaling van voornoemd bedrag (ook in de toekomst) niet toe zou laten.
De politierechter zal derhalve de vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, toewijzen tot dat bedrag.”
5. Krachtens art. 511f Sv kan de schatting van het op geld waardeerbare wederrechtelijk verkregen voordeel slechts worden ontleend aan wettige bewijsmiddelen. Ingevolge art. 511e, eerste lid, Sv (in eerste aanleg) en art. 511g, tweede lid, Sv (in hoger beroep) is op de uitspraak op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel art. 359, derde lid, Sv van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat die uitspraak de bewijsmiddelen moet vermelden waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend met weergave van de inhoud daarvan, voor zover bevattende de voor die schatting redengevende feiten en omstandigheden.2.
6. De bestreden uitspraak voldoet niet aan dit vereiste en is dus in zoverre ontoereikend gemotiveerd. De door het Hof bevestigde beslissing van de politierechter vermeldt immers ten bewijze van het door de betrokkene genoten voordeel slechts enkele stukken zonder echter de inhoud daarvan weer te geven. Daardoor blijft onduidelijk hoe de omvang van het geschatte respectievelijk vastgestelde voordeel tot stand is gekomen.
7. Bovendien is ’s Hofs bevestiging van het oordeel van de politierechter dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen “uit de baten van het verhandelen van de voorhanden zijnde hennepstekken” niet zonder meer begrijpelijk, nu – naar uit het veroordelend arrest van het Hof in de hoofdzaak blijkt3.– de betrokkene is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van 776 hennepplanten en in de bestreden ontnemingsuitspraak niet van enig voordeel uit dát feit blijkt.
8. Gelet op het voorgaande, meen ik dat de overige klachten in het middel geen bespreking behoeven.
9. Het middel slaagt.
10. Dit brengt mee dat het (bij aanvullende schriftuur voorgestelde) tweede middel, dat over het ontbreken van een tweetal bijlagen bij de opgemaakte berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel klaagt, evenmin hoeft te worden besproken.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑05‑2014
HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:895.
Welk arrest met de onderhavige ontnemingszaak samenhangt (zie noot 1).