ABRvS, 31-01-2018, nr. 201706521/1/R1 en 201706521/5/R1
ECLI:NL:RVS:2018:297
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
31-01-2018
- Zaaknummer
201706521/1/R1 en 201706521/5/R1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:297, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31‑01‑2018; (Verzet)
- Vindplaatsen
AR 2018/591
Uitspraak 31‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Bij uitspraak van 2 oktober 2017, in zaak nr. 201706521/3/R1, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van Truck Care tegen het besluit van de raad van de gemeente Amsterdam tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zelfbouwkavels Sloterweg locatie B" van 7 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
201706521/1/R1 en 201706521/5/R1.
Datum uitspraak: 31 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van:
Truck Care Amsterdam C.V., [opposant A] en [opposant B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te Amsterdam,
opposanten,
tegen de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2017 in zaak nr. 201706521/3/R1.
en, met toepassing van artikel 8:55, tiende lid van de Awb, in het geding tussen:
Truck Care Amsterdam C.V., [opposant A] en [opposant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: Truck Care),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 2 oktober 2017, in zaak nr. 201706521/3/R1, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het beroep van Truck Care tegen het besluit van de raad van de gemeente Amsterdam tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zelfbouwkavels Sloterweg locatie B" van 7 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Truck Care verzet gedaan.
Truck Care heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de raad toegezonden.
De Afdeling heeft het verzet en het beroep van Truck Care tegen het besluit van de raad van 7 juni 2017 ter zitting behandeld op 18 januari 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. K. Vreeker, is verschenen.
Overwegingen
1. Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Het verzet van Truck Care tegen de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2017, in zaak nr. 201706521/3/R1
2. Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, betreft uitsluitend de vraag of de Afdeling ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van Truck Care tegen het besluit van de raad van 7 juni 2017. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in de verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder Truck Care op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.
3. In de uitspraak, waarvan verzet, heeft de Afdeling het beroep van Truck Care niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet binnen de daarvoor gestelde, van 30 juni 2017 tot en met 10 augustus 2017 lopende termijn beroep tegen het besluit van de raad van 7 juni 2017 heeft ingesteld, terwijl de Afdeling niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het niet tijdig instellen van beroep tegen het bestemmingsplan door Truck Care verschoonbaar maken. De Afdeling heeft het door Truck Care gevoerde betoog dat, uitgaande van een begindatum van 30 juni 2017, de beroepstermijn op 11 augustus 2017 eindigde met het gevolg dat van een termijnoverschrijding geen sprake kan zijn, onjuist bevonden, omdat Truck Care daarmee een incorrecte beroepstermijn van zes weken en één dag hanteert.
4. Truck Care voert in verzet aan dat het beroepschrift per gewone post op 10 augustus 2017 en dus nog binnen de termijn is verzonden en bij de Afdeling op 11 augustus 2017 is ontvangen. Truck Care beroept zich op de uitspraak van de Afdeling van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3321, waarin het op de laatste dag van de beroepstermijn ter post bezorgde beroepschrift van Truck Care eveneens één dag na verloop van de beroepstermijn door de Raad van State werd ontvangen. In die uitspraak is het beroep van Truck Care wel ontvankelijk geacht, hetgeen strijd oplevert met het gelijkheidsbeginsel, aldus Truck Care.
5. Het beroepschrift is op 11 augustus 2017, en derhalve slechts één dag na afloop van de termijn, door de Afdeling ontvangen. De envelop van de Raad van State waarin het beroepschrift zich bevond, heeft geen poststempel. Niet in geschil is dat het beroepschrift via PostNL is verzonden.
6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5196), wordt als uitgangspunt gehanteerd dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval wordt geacht tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd. Van dit laatste is de Afdeling niet gebleken.
7. Het verzet is gegrond.
8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. De Afdeling overweegt daartoe dat zij bij brief van 8 december 2017 bij de vertegenwoordiger van Truck Care, A. van Velsen van het juridisch adviesbureau Juradvin, heeft geïnformeerd naar - onder meer - zijn beroepsmatige werkzaamheden en het aandeel van de rechtsbijstandverlening in zijn praktijk, of hij kosten bij de vertegenwoordigde persoon in rekening brengt, of hij een kort overzicht kan geven van opgedane kennis en ervaring, of hij enige vorm van juridische scholing heeft ondergaan indien hij geen meester in de rechten is (mr. of LL.M) en of hij eerder in een bestuursrechtelijke procedure proceskosten heeft toegewezen gekregen en daarvan een voorbeeld kan meesturen. In zijn antwoord van 8 januari 2018 volstaat Van Velsen er in relatie tot de gestelde vragen mee een aantal uitspraken van de Afdeling te noemen, waarvan slechts in één, die van 24 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1987, ten gunste van zijn cliënt een proceskostenveroordeling is uitgesproken en op te merken dat tijdens de door hem genoemde procedures het verzoek van 8 december 2017 reeds aan de orde is geweest en conform vastgesteld. Gelet op dit ontoereikende antwoord acht de Afdeling thans geen termen aanwezig om te concluderen dat Van Velsen als derde beroepsmatige rechtsbijstand heeft verleend en om proceskosten voor vergoeding in aanmerking te brengen.
9. Uit de gegrondverklaring van het verzet van Truck Care vloeit voort dat de uitspraak van 2 oktober 2017, in zaak nr. 201706521/3/R1, komt te vervallen.
Met toepassing van artikel 8:55, tiende lid, aanhef en onder a en b, van de Awb zal de Afdeling opnieuw uitspraak doen op het beroep van Truck Care.
Het beroep van Truck Care tegen het besluit van de raad van 7 juni 2017
10. Truck Care heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van 7 juni 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zelfbouwkavels Sloterweg locatie B".
11. Gelet op artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening gelezen in verbinding met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb kunnen gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpplan van zes weken zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Gelet op artikel 8:1 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep bij de Afdeling slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
12. Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 22 september 2016 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht, eindigde op 2 november 2016.
Truck Care heeft een op 2 november 2016 gedateerde en op 10 november 2016 door de gemeente Amsterdam ontvangen zogenoemde pro formazienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad. Op 10 november 2016 heeft de raad de ontvangst van deze pro formazienswijze bevestigd en aan Truck Care een termijn van twee weken gegeven om haar zienswijze aan te vullen met gronden. Bij e-mail van 14 november 2016 heeft mr. K. Vreeker daarnaast aan Truck Care verzocht met bewijs te komen dat gemachtigde A. van Velsen de zienswijze tijdig ter post heeft aangeboden. Truck Care heeft noch aannemelijk gemaakt haar pro formazienswijze tijdig ter post te hebben aangeboden noch haar zienswijze tijdig aangevuld. Blijkens de Nota van beantwoording zienswijzen Bestemmingsplan zelfbouwkavels Sloterweg locatie B van januari 2017 heeft de raad de zienswijze van Truck Care niet-ontvankelijk verklaard en deze niet behandeld, omdat de zienswijze, nadat de inzage termijn was verstreken, eerst op 10 november 2016 is ontvangen. Omdat geen datumstempel op de envelop aanwezig is, is geen bewijs voorhanden dat de zienswijze tijdig, voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
13. Truck Care betoogt dat haar niet verweten kan worden geen (gemotiveerde) zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren te hebben gebracht, omdat zij in haar pro formazienswijze heeft verzocht om alle onderliggende stukken welke ten grondslag liggen aan het ontwerp. In de brief van de raad van 10 november 2016 werd aan Truck Care weliswaar een termijn vergund van twee weken om de gronden aan te vullen, maar werd geen beslissing genomen op haar verzoek om stukken. Truck Care heeft toen binnen de termijn van twee weken, bij brief van 24 november 2016, andermaal verzocht om de onderliggende stukken en om een aanvullende termijn om na ontvangst van deze stukken de gronden van haar zienswijze aan te vullen. Bij brief van 5 december 2016 is aan Truck Care verder uitstel geweigerd. Pas bij brief van de gemeente van 15 mei 2017 is een internetlink vermeld waar de agenda en notulen van de raadscommissie vergadering en overige onderliggende bijlagen kunnen worden ingezien. Omdat het ontwerpbestemmingsplan uit honderden bladzijden bestaat, was de op 10 november 2016 aan Truck Care verleende termijn van 2 weken om gronden in te dienen veel te kort en kan deze niet als realistisch worden beoordeeld. Truck Care betoogt dat de zienswijzeprocedure niet op de wettelijk voorgeschreven wijze is verlopen omdat haar bewust het recht om een inhoudelijke zienswijze naar voren te brengen is onthouden.
14. Dit betoog faalt. Daarbij is van belang dat is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Niet aannemelijk is geworden dat de op 2 november 2016 gedateerde en op 10 november 2016 bij de gemeente Amsterdam binnengekomen pro formazienswijze van Truck Care tijdig ter post is bezorgd. Gelet hierop bestond er voor de gemeente Amsterdam geen aanleiding om Truck Care alsnog in de gelegenheid te stellen haar zienswijze te motiveren. Het betoog dat aan Truck Care bewust het recht om een inhoudelijke zienswijze naar voren te brengen is onthouden, is in het licht daarvan tevergeefs opgeworpen.
15. De Afdeling is niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat aan Truck Care redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
De omstandigheid dat bij het plan nog wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan maakt dit niet anders, nu het beroep van Truck Care zich niet tegen deze wijzigingen richt.
15.1. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
15.2. Wat betreft het door Truck Care gestelde omtrent de uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 oktober 2017, in zaak nr. 201706521/4/R1, waarin haar verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond werd afgewezen omdat er, gelet op de uitspraak van 2 oktober 2017, nr. 201706521/3/R1, geen sprake meer van een geding is, wordt als volgt overwogen. Nu het verzet onder zaak nr. 201706521/5/R1 gegrond verklaard is en de uitspraak van 2 oktober 2017, zaak nr. 201706521/3/R1, met deze uitspraak thans is komen te vervallen, is er wel sprake van een geding. Deze omstandigheid kan Truck Care echter niet baten, reeds omdat haar beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Amsterdam tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zelfbouwkavels Sloterweg locatie B" van 7 juni 2017 bij deze uitspraak om een andere reden niet-ontvankelijk wordt verklaard en het geding daarmee andermaal - en definitief - wordt beëindigd.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzet in zaak nr. 201706521/5/R1 gegrond;
II. verklaart het beroep in zaak nr. 201706521/1/R1 niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2018
195-209. BIJLAGE
ALGEMENE WET BESTUURSRECHT
Artikel 3:11
1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.
3. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt het bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken.
4. De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.
Artikel 3:12
1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
2. Indien het een besluit van een tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan betreft, wordt de kennisgeving in ieder geval in de Staatscourant geplaatst, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
3. In de kennisgeving wordt vermeld:
a. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen;
b. wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen;
c. op welke wijze dit kan geschieden;
d. indien toepassing is gegeven aan artikel 3:18, tweede lid: de termijn waarbinnen het besluit zal worden genomen.
Artikel 3:15
1. Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.
3. Indien het een besluit op aanvraag betreft, stelt het bestuursorgaan de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
4. Indien het een besluit tot wijziging of intrekking van een besluit betreft, stelt het bestuursorgaan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.
Artikel 3:16
1. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.
2. De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
3. Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9, 6:10 en 6:15 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6:13
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:6
1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
2. Bij elk van de bestuursrechters, genoemd in hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan beroep worden ingesteld tegen een besluit waarover die rechter in hoger beroep oordeelt, indien hij toepassing heeft gegeven aan artikel 8:113, tweede lid.
Artikel 8:54
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:
a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,
b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,
c. het beroep kennelijk ongegrond is, of
d. het beroep kennelijk gegrond is.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.
Artikel 8:55
1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.
4 Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de bestuursrechter de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is. In andere gevallen kan de bestuursrechter de indiener in de gelegenheid stellen op een zitting te worden gehoord.
9 Indien de bestuursrechter het verzet gegrond verklaart, vervalt de uitspraak waartegen verzet was gedaan en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
10. Indien de bestuursrechter het verzet gegrond verklaart, kan hij tevens uitspraak doen op het beroep, mits:
a. nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, en
b. de partijen in de gelegenheid zijn gesteld op een zitting te worden gehoord en daarbij zijn gewezen op de bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep.
Hoofdstuk 2. Beroep in eerste aanleg bij een bijzondere bestuursrechter (artikelen 8:4, tweede lid, en 8:6)
Artikel 2. Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
( … )
Wet ruimtelijke ordening:
a. een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan of een rijksbestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid
b. artikel 3.1, derde lid
c. een besluit omtrent wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid
d. een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 3.8, zesde lid, of artikel 3.26, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, zesde lid
e. de artikelen 3.30, eerste lid, onder a of b, 3.33, eerste lid, onder a of b, en 3.35, eerste lid
f. de artikelen 4.2, eerste lid, en 4.4, eerste lid, voor zover het besluit betrekking heeft op een daarbij concreet aangegeven locatie waarvan geen afwijking mogelijk is
g. de artikelen 6.8, eerste lid, en 6.9
h. een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig bekendgemaakt bestemmingsplan, inpassingsplan of wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, alsmede herzieningen van het desbetreffende exploitatieplan en besluiten omtrent de afrekening en herberekende exploitatiebijdragen van het desbetreffende exploitatieplan
i. een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a of 4.3a, voor zover die ontheffing betrekking heeft op een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan
WET RUIMTELIJKE ORDENING
Artikel 3.8
1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:
a. De kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens in de Staatscourant wordt geplaatst en voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg wordt beschikbaar gesteld;
b. de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, onder a, gelijktijdig met de daar bedoelde plaatsing langs elektronische weg wordt toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
c. indien in het ontwerp gronden zijn aangewezen waarvan de bestemming in de naaste toekomst voor verwezenlijking in aanmerking komt, kennisgeving tevens geschiedt aan diegenen die in de basisregistratie kadaster staan vermeld als eigenaar van die gronden of als beperkt gerechtigde op die gronden;
d. door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht;
e. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
3. De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. Burgemeester en wethouders plaatsen de kennisgeving van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan tevens in de Staatscourant en voorts geschiedt deze langs elektronische weg. Gelijktijdig verzenden zij de kennisgeving, bedoeld in de vorige volzin, langs elektronische weg aan de diensten en bestuursorganen bedoeld in het eerste lid, onder b, en stellen zij het besluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de artikelen 3:40, 3:42, 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.
Artikel 1
1 Een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.