Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10454.
HR, 27-09-2024, nr. 23/04025
ECLI:NL:HR:2024:1330
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-09-2024
- Zaaknummer
23/04025
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:1330, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑09‑2024; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2023:2367
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:692
ECLI:NL:PHR:2024:692, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 28‑06‑2024
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1330
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑11‑2023
- Vindplaatsen
BPR-Updates.nl 2024-0079
Burgerlijk procesrecht.nl BPR-2024-0079
Uitspraak 27‑09‑2024
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Procesrecht. Cassatie na verwijzing (HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). Mondelinge behandeling na verwijzing. Rechtsstrijd na verwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 23/04025
Datum 27 september 2024
ARREST
In de zaak van
FINAAL ADVIESGROEP B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
EISERES tot cassatie,
hierna: Finaal Adviesgroep,
advocaat: H.J.W. Alt,
tegen
1. ALLERZORG B.V.,
gevestigd te Woerden,
hierna: Allerzorg,
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
hierna: [verweerder 2],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: Allerzorg c.s.,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. zijn arrest in de zaak 21/01196, ECLI:NL:HR:2022:1058 van 8 juli 2022;
b. het arrest in de zaak 200.315.726/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 juli 2023.
Finaal Adviesgroep heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Tegen Allerzorg c.s. is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
2. Uitgangspunten en feiten
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Finaal Adviesgroep en [verweerder 2] hebben gesprekken gevoerd over een opdracht van Allerzorg aan Finaal Adviesgroep tot het verrichten van een onderzoek naar de optimale toepassing van fiscale regelingen en kostenbesparingen op het gebied van personeel en arbeid. Ook het al dan niet uitvoeren van deze werkzaamheden op basis van no cure no pay en de hoogte van de vergoeding waren onderdeel van die gesprekken.
(ii) Bij e-mail van 26 april 2017 heeft Finaal Adviesgroep aan een medewerker van Allerzorg onder meer het volgende bericht:
“(...) U betaalt onze fee pas wanneer de gelden zijn verrekend, uitbetaald of schriftelijk zijn toegekend. (...)”
(iii) Bij e-mail van 25 augustus 2017 heeft Finaal Adviesgroep bij wijze van aanbod een door haar opgesteld contract aan [verweerder 2] gestuurd.
(iv) In het contract is over de betaling het volgende opgenomen:
“Artikel 3 Success Fee
3.1.
Opdrachtnemer rekent haar Success Fee af over het financieel voordeel van Opdrachtgever als gevolg van haar interventie. Wij werken niet met enige vorm van opstartkosten. De Success Fee wordt berekend over de additionele opbrengsten en kostenbesparingen. De afrekening van de Success Fee zal plaatsvinden nadat de gelden zijn geïdentificeerd.
3.2.
Onder financieel voordeel wordt begrepen de vastgestelde kostenbesparing (eventuele
heffingsrente inbegrepen) voor Opdrachtgever dat is ontstaan als gevolg van het onderzoek door Opdrachtnemer.
3.4.
De Zuivere Fee betaling op Succesbasis is exclusief BTW en bedraagt 22,5%.”
(v) Op 1 september 2017 heeft [verweerder 2] het contract ondertekend en per e-mail aan Finaal Adviesgroep teruggestuurd. Over de betaling heeft [verweerder 2] in die e-mail het volgende opgemerkt:
“(...) Wellicht ten overvloede: wij zijn de succesfee verschuldigd nadat wij de (juridische) zekerheid hebben dat de subsidie ontvangen zal gaan worden. (...)”
(vi) Op basis van de door (collega’s van) [verweerder 2] aangeleverde gegevens heeft Finaal Adviesgroep een zogenoemde ‘Rapportage Finaalscan’ opgesteld. Volgens dit rapport heeft Finaal Adviesgroep voor een bedrag van € 216.813,-- aan kostenbesparingen geïdentificeerd.
(vii) Finaal Adviesgroep heeft op 17 oktober 2017 een factuur ten bedrage van € 59.025,43 inclusief btw aan Allerzorg verzonden voor de door haar verrichte werkzaamheden. Allerzorg heeft deze niet betaald.
2.2
Finaal Adviesgroep vordert veroordeling van Allerzorg tot betaling van € 59.025,43 in hoofdsom en, voor zover Allerzorg niet is gebonden aan de overeenkomst, veroordeling van [verweerder 2] tot betaling van dat bedrag. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
2.3
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden1.heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“5.7. Dit betekent dat de success fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden.
5.8.
Gesteld noch gebleken is dat dergelijke zekerheid is verkregen. Finaal Adviesgroep handhaaft slechts haar stelling dat voor betaling enkel vereist is dat de gelden geïdentificeerd zijn. Gelet op de betwisting van Allerzorg en [verweerder 2] had het op de weg van Finaal Adviesgroep gelegen om aan te tonen welke subsidies (en/of, in haar visie: kortingen of besparingen) Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies e.d. Allerzorg dankzij haar inspanningen voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Zij heeft dit echter nagelaten. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat aan de voorwaarde voor opeisbaarheid van de betalingsverplichting is voldaan.”
2.4
De Hoge Raad2.heeft het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing. De Hoge Raad heeft onder meer het volgende overwogen:
“3.1 Onderdeel 2.1 van het middel klaagt onder meer dat blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies, kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies Allerzorg dankzij de inspanningen van Finaal Adviesgroep voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Het onderdeel betoogt dat het hier bij uitstek gaat om tot het domein van Allerzorg behorende informatie omdat het een feit van algemene bekendheid is dat fiscale gegevens slechts aan de betrokkene zelf kenbaar worden gemaakt. Daarom lag het op de weg van Allerzorg haar stelling te onderbouwen dat zij nog geen subsidies of besparingen had gerealiseerd en toe te lichten wat er vervolgens is gebeurd met de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen, aldus het onderdeel.
3.2
Deze klacht is gegrond. Het hof heeft miskend dat van Finaal Adviesgroep niet kan worden gevergd dat zij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van haar wederpartij en zij daar geen toegang toe heeft. [voetnoot: Vgl. HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6106, rov. 4.2.2.] Bij die stand van zaken ligt het veeleer op de weg van Allerzorg om in het kader van haar betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij Finaal Adviesgroep aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.”
2.5
Na verwijzing heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof)3.het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, behalve wat betreft de proceskostenveroordeling. Voor zover in cassatie van belang heeft het hof het volgende overwogen:
“2.6. Zoals het hof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest heeft vooropgesteld, ligt op grond van de devolutieve werking van het appel (…) het verweer van Allerzorg c.s. voor dat op grond van de door Finaal Adviesgroep gestelde overeenkomst pas aanspraak kan worden gemaakt op betaling indien Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/ kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden en dat hiervan geen sprake is.
2.7.
Voorts heeft gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – door Finaal Adviesgroep in cassatie niet dan wel tevergeefs bestreden – geoordeeld dat de success fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden, en dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat dergelijke zekerheid is verkregen. Allerzorg c.s. heeft hierop gewezen in haar antwoordmemorie na verwijzing.
2.8.
Het vorenstaande brengt [mee] dat het onderhavige verweer van Allerzorg c.s. slaagt, omdat Finaal Adviesgroep in dit opzicht niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing is het niet toegestaan de stelling dat Allerzorg bedoelde (juridische) zekerheid wel heeft verkregen alsnog in de beoordeling te betrekken. Allerzorg c.s. heeft zich hierop beroepen in haar antwoordmemorie na verwijzing. Na cassatie en verwijzing is namelijk in beginsel geen ruimte voor nieuwe grieven, weren, vorderingen en verzoeken. Er is geen reden om in dit geval af te wijken van dit uitgangspunt. Finaal Adviesgroep had destijds bedacht kunnen en moeten zijn op de devolutieve werking van het appel (…). Allerzorg c.s. voert al sinds de conclusie van antwoord aan dat Finaal Adviesgroep ‘eigenlijk nog niets gedaan heeft om de fee te verdienen’ en dat ‘het eigenlijke werk (...) niet [is] de mogelijke subsidiegevallen te identificeren (...), maar vooral het zorgdragen dat de bedragen die uit het programma komen ook daadwerkelijk ontvangen worden’ (nr. 27).
2.9.
Daarnaast heeft Allerzorg c.s. gemotiveerd betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden. Het hof verwijst in het bijzonder naar de antwoordmemorie na verwijzing, nrs. 17 tot en met 24. Daarin heeft Allerzorg c.s. nader onderbouwd dat OAZ de betreffende diensten al sinds 2013 voor Allerzorg verzorgt en dat de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde subsidies (kortingen of besparingen) daar deel van uitmaakten. Gelet op deze gemotiveerde betwisting, staat tussen partijen niet vast dat als gevolg van de interventie van Finaal Adviesgroep de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die zijn ontstaan als gevolg van haar onderzoek en computerprogramma ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden of zijn ontvangen.
2.10.
De nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. met producties 1 en 2 is in dit geval toegestaan binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing. Immers, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad in deze zaak, waarin is overwogen dat het aan Allerzorg is in het kader van haar betwisting feitelijke gegevens te verstrekken, moet worden aangenomen dat er ruimte is voor de indiening van dergelijke nieuwe bewijsmiddelen. Finaal Adviesgroep heeft hierop kunnen reageren, en heeft dit ook gedaan bij haar akte uitlaten producties van 17 januari 2023. Een akte bood voldoende gelegenheid om inhoudelijk op genoemde producties 1 en 2 in te gaan. Een mondelinge behandeling hierover als (subsidiair) door Finaal Adviesgroep verzocht, is dan ook niet nodig. Het hof ziet geen aanleiding om hierover bewijslevering toe te laten. Finaal Adviesgroep heeft op dit punt ook niet een voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan.
2.11.
Nu niet is vast komen te staan dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden, leidt dat eveneens tot afwijzing van de vorderingen van Finaal Adviesgroep.”
3. Beoordeling van het middel
3.1.1
Onderdeel I van het middel richt zich tegen de beslissing van het hof (in rov. 2.10) om het verzoek van Finaal Adviesgroep tot het houden van een mondelinge behandeling af te wijzen. Het klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat een dergelijk verzoek slechts onder uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen terwijl dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Het onderdeel klaagt verder dat het hof met zijn oordeel dat een akte voldoende gelegenheid bood om inhoudelijk in te gaan op de door Allerzorg bij antwoordmemorie na verwijzing overgelegde producties 1 en 2 en dat een mondelinge behandeling dan ook niet nodig is, de beslissing niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
3.1.2
Partijen moeten in beginsel de mogelijkheid hebben om hun standpunt mondeling uiteen te zetten ten overstaan van de rechter die beslist (of de rechters die beslissen) over hun zaak. Volgens vaste rechtspraak mag een verzoek om een mondelinge behandeling slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden afgewezen. Voor dat laatste is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van deze beide gevallen zal de rechter de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren.4.Deze rechtspraak geldt ook in een procedure na cassatie en verwijzing.
3.1.3
Het hof heeft het verzoek van Finaal Adviesgroep afgewezen op de grond dat een akte voldoende gelegenheid bood om inhoudelijk in te gaan op de genoemde producties, en heeft geoordeeld dat een mondelinge behandeling zoals door Finaal Adviesgroep verzocht daarom niet nodig is. Daarmee heeft het hof hetgeen hiervoor in 3.1.2 is overwogen miskend. De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klachten slagen dus.
3.2.1
Onderdeel II.1 richt zich tegen de beslissing van het hof (in rov. 2.7 en 2.8) die erop neerkomt dat in de procedure na verwijzing uitgegaan moet worden van het oordeel in rov. 5.8 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft verkregen dat de subsidies, kortingen of besparingen ontvangen zullen gaan worden. Het onderdeel klaagt onder meer dat onjuist is het oordeel van het hof dat het na verwijzing niet is toegestaan alsnog in de beoordeling te betrekken de stelling dat Allerzorg bedoelde (juridische) zekerheid wel heeft verkregen. Het hof heeft miskend dat Finaal Adviesgroep in het eerste cassatieberoep is opgekomen tegen het gehele oordeel in rov. 5.8 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat dit ook zo door de Hoge Raad in zijn arrest van 8 juli 2022 is begrepen, en dat de Hoge Raad dit oordeel heeft vernietigd, aldus de klacht.
3.2.2
Ook deze klacht slaagt. Gelet op de inhoud van de procesinleiding in de eerste cassatieprocedure (meer in het bijzonder onderdeel 2.1-VIa, zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.25) en de rov. 3.1 en 3.2 van het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2022 (zie hiervoor in 2.4) is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat door Finaal Adviesgroep in cassatie niet dan wel tevergeefs is bestreden het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat zekerheid is verkregen dat de subsidies, kortingen of besparingen ontvangen zullen gaan worden. Zoals ook blijkt uit het feit dat de Hoge Raad niet heeft geoordeeld dat de klachten van onderdeel 2.1-VIa niet konden slagen wegens gebrek aan belang, moet het oordeel van de Hoge Raad in de rov. 3.1 en 3.2 van zijn arrest van 8 juli 2022 zo worden begrepen dat het slagen van de in die rechtsoverwegingen besproken klacht de gehele rov. 5.8 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden treft, en daarmee dus ook het oordeel dat Finaal Adviesgroep niet heeft voldaan aan haar stelplicht ter zake van de door Allerzorg verkregen zekerheid over de te ontvangen subsidies, kortingen of besparingen.
3.3.1
Onderdeel III.2 richt zich onder meer tegen het oordeel van het hof (in rov. 2.9) dat door de gemotiveerde betwisting door Allerzorg c.s. tussen partijen niet vaststaat dat als gevolg van de interventie van Finaal Adviesgroep de subsidies, besparingen of kortingen die zijn ontstaan als gevolg van haar onderzoek en computerprogramma ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden of zijn ontvangen. Het onderdeel klaagt onder meer dat deze betwisting in zoverre niet relevant is dat het voor de betalingsverplichting van Allerzorg er niet om gaat of ook een ander dan Finaal Adviesgroep werk heeft verricht om de subsidies, kortingen of besparingen te verkrijgen.
3.3.2
Deze klacht slaagt eveneens. Gezien de vaststelling dat de vordering van Finaal Adviesgroep opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies, kortingen of besparingen ontvangen zullen gaan worden, is zonder nadere motivering niet begrijpelijk waarom relevant is of Allerzorg de subsidies, kortingen of besparingen heeft of kan ontvangen door alleen de inspanningen van Finaal Adviesgroep.
3.4.1
Onderdeel III.3 richt zich tegen het oordeel van het hof (in rov. 2.9 en 2.10) dat het Allerzorg c.s. in de procedure na verwijzing is toegestaan hun betwisting nader te onderbouwen. Het onderdeel klaagt onder meer dat dit oordeel onjuist is omdat de Hoge Raad in het arrest van 8 juli 2022 niet heeft geoordeeld dat Allerzorg c.s. nadere bewijsmiddelen mogen indienen.
3.4.2
Deze klacht faalt op de gronden zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.60.
3.5
De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 juli 2023;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt Allerzorg c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Finaal Adviesgroep begroot op € 2.955,03 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Allerzorg c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 27 september 2024.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑09‑2024
HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 juli 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2367.
Zie o.a. HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449, rov. 3.4.
Conclusie 28‑06‑2024
Inhoudsindicatie
Vervolg van ECLI:NL:HR:2022:1058. Recht op mondelinge behandeling (art. 87 lid 8 Rv). Stelplicht. Domeinleer. Een welwillende en onbekrompen uitleg van de gedingstukken.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 23/04025
Zitting 28 juni 2024
CONCLUSIE
W.L. Valk
In de zaak
Finaal Adviesgroep B.V.
tegen
1. Allerzorg B.V.
2. [verweerder 2]
Partijen worden hierna verkort aangeduid als Finaal Adviesgroep respectievelijk Allerzorg c.s. Individueel zal naar verweerders worden verwezen met Allerzorg respectievelijk [verweerder 2] .
1. Inleiding en samenvatting
1.1
Deze zaak wordt voor de tweede keer aan uw Raad voorgelegd.1.Finaal Adviesgroep vordert betaling door Allerzorg c.s. voor de door haar verrichte werkzaamheden. Allerzorg c.s. hebben het verweer gevoerd dat de vordering nog niet opeisbaar is, omdat nog niet is voldaan aan de opschortende voorwaarde dat Allerzorg de (juridische) zekerheid heeft verkregen dat zij de subsidies waarover Finaal Adviesgroep heeft geadviseerd daadwerkelijk zal gaan ontvangen. In de eerste cassatieprocedure heeft uw Raad geoordeeld dat van Finaal Adviesgroep niet kan worden gevergd dat zij de stelling dat Allerzorg die zekerheid heeft verkregen, onderbouwt voor zover de gegevens die voor die onderbouwing nodig zijn zich bevinden in het domein van haar wederpartij. Volgens uw Raad lag het veeleer op de weg van Allerzorg om in het kader van haar betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij Finaal Adviesgroep aanknopingspunten verschafte voor een eventuele onderbouwing van die stelling.
1.2
Het verwijzingshof heeft Finaal Adviesgroep opnieuw in het ongelijk gesteld. Hiertoe heeft het hof overwogen dat Finaal Adviesgroep in de eerste cassatieprocedure niet (met succes) het oordeel heeft bestreden dat zij niet heeft gesteld dat Allerzorg de hiervoor bedoelde zekerheid heeft verkregen. Omdat na verwijzing geen ruimte bestaat voor nieuwe grieven, weren enzovoorts, oordeelt het verwijzingshof dat Finaal Adviesgroep niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Daarnaast hebben Allerzorg c.s. volgens het hof gemotiveerd betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft gezorgd dat Allerzorg de subsidies daadwerkelijk zal gaan ontvangen. Die betwisting hield (samengevat) in dat een andere dienstverlener Allerzorg al heeft geadviseerd over de subsidies die Finaal Adviesgroep heeft geïdentificeerd.
1.3
Mijns inziens kan het bestreden arrest van het verwijzingshof niet in stand blijven.
2. Feiten en procesverloop
2.1
Met betrekking tot de feiten en het procesverloop tot en met het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2022 kan van het volgende worden uitgegaan:2.
(i) Finaal Adviesgroep en [verweerder 2] hebben gesprekken gevoerd over een opdracht van Allerzorg aan Finaal Adviesgroep tot het verrichten van een onderzoek naar de optimale toepassing van fiscale regelingen en kostenbesparingen op het gebied van personeel en arbeid. Ook het al dan niet uitvoeren van deze werkzaamheden op basis van no cure no pay en de hoogte van de vergoeding waren onderdeel van die gesprekken.
(ii) Bij e-mail van 26 april 2017 heeft Finaal Adviesgroep aan [betrokkene 1] van Allerzorg onder meer het volgende bericht:
‘(...) U betaalt onze fee pas wanneer de gelden zijn verrekend, uitbetaald of schriftelijk zijn toegekend. (...)’
(iii) Bij e-mail van 25 augustus 2017 heeft Finaal Adviesgroep bij wijze van aanbod een door haar opgesteld contract aan [verweerder 2] gestuurd.
(iv) In het contract is over de betaling het volgende opgenomen:
‘Artikel 3 Success Fee
3.1.
Opdrachtnemer rekent haar Success Fee af over het financieel voordeel van Opdrachtgever als gevolg van haar interventie. Wij werken niet met enige vorm van opstartkosten. De Success Fee wordt berekend over de additionele opbrengsten en kostenbesparingen. De afrekening van de Success Fee zal plaatsvinden nadat de gelden zijn geïdentificeerd.
3.2.
Onder financieel voordeel wordt begrepen de vastgestelde kostenbesparing (eventuele heffingsrente inbegrepen) voor Opdrachtgever dat is ontstaan als gevolg van het onderzoek door Opdrachtnemer.
3.4.
De Zuivere Fee betaling op Succesbasis is exclusief BTW en bedraagt 22,5%.’
(v) Op 1 september 2017 heeft [verweerder 2] het contract ondertekend en per e-mail aan Finaal Adviesgroep teruggestuurd. Over de betaling heeft [verweerder 2] in die e-mail het volgende opgemerkt:
‘(...) Wellicht ten overvloede: wij zijn de succesfee verschuldigd nadat wij de (juridische) zekerheid hebben dat de subsidie ontvangen zal gaan worden. (...)’
(vi) Op basis van de door (collega’s van) [verweerder 2] aangeleverde gegevens heeft Finaal Adviesgroep een zogenoemde ‘Rapportage Finaalscan’ opgesteld. Volgens dit rapport heeft Finaal Adviesgroep voor een bedrag van € 216.813,-- aan kostenbesparingen geïdentificeerd.
(vii) Finaal Adviesgroep heeft op 17 oktober 2017 een factuur ten bedrage van € 59.025,43 inclusief btw aan Allerzorg verzonden voor de door haar verrichte werkzaamheden. Allerzorg heeft deze niet betaald.
(viii) Finaal Adviesgroep heeft bij inleidende dagvaarding van 7 maart 2018 veroordeling van Allerzorg gevorderd tot betaling van € 59.025,43 in hoofdsom en, voor zover Allerzorg niet is gebonden aan de overeenkomst, veroordeling van [verweerder 2] tot betaling van dat bedrag. Bij vonnis van 3 april 2019 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, de vorderingen afgewezen.3.
(ix) In hoger beroep heeft het hof Arnhem-Leeuwarden (hierna ook: het hof vóór verwijzing) bij arrest van 15 december 2020 onder meer overwogen en beslist:4.
a. Het door Finaal Adviesgroep aan [verweerder 2] opgestuurde contract heeft te gelden als een aanbod in de zin van art. 6:217 lid 1 BW. Door ondertekening heeft [verweerder 2] dit aanbod (al dan niet namens Allerzorg) aanvaard, maar in zijn begeleidende e-mail heeft hij een van het contract afwijkend punt vermeld. Die afwijking is in lijn met een eerdere e-mail van Finaal Adviesgroep. In zoverre is het door [verweerder 2] genoemde punt niet nieuw en kennelijk niet ongebruikelijk om op te nemen in een overeenkomst. De afwijking ziet niet op de kern van de prestaties. Er is sprake van een aanvaarding die op een ondergeschikt punt afwijkt, en hierop is artikel 6:225 BW van toepassing. Niet gesteld of gebleken is dat Allerzorg bezwaar heeft gemaakt tegen de aanvaarding, zodat dienovereenkomstig de overeenkomst tot stand is gekomen. Maar ook indien de afwijking niet van ondergeschikte aard was, moet de conclusie zijn dat uit het verdere stilzwijgen van Finaal Adviesgroep en het uitvoeren van (een deel van) de werkzaamheden afgeleid mocht worden dat zij het afwijkende aanbod van Allerzorg had aanvaard. (onder 5.6)
b. De success fee is pas opeisbaar nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden. (onder 5.7)
c. Gesteld noch gebleken is dat dergelijke zekerheid is verkregen. Finaal Adviesgroep handhaaft slechts haar stelling dat voor betaling enkel vereist is dat de gelden geïdentificeerd zijn. Gelet op de betwisting van Allerzorg en [verweerder 2] had het op de weg van Finaal Adviesgroep gelegen om aan te tonen welke subsidies (en/of, in haar visie: kortingen of besparingen) Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies Allerzorg dankzij haar inspanningen voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Zij heeft dit echter nagelaten. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat aan de voorwaarde voor opeisbaarheid van de betalingsverplichting is voldaan. (onder 5.8)
d. Indien ervan wordt uitgegaan dat een overeenkomst tot stand is gekomen, heeft Finaal Adviesgroep op grond van de overeenkomst dus geen recht op betaling van haar factuur. Gelet hierop behoeven de grieven die zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geen overeenkomst tot stand is gekomen, geen bespreking meer. (onder 5.9)
(x) Bij arrest van 8 juli 2022 (hierna: het arrest in de eerste cassatieprocedure) heeft uw Raad onder meer overwogen en beslist:5.
a. Het onderdeel richt zich tegen het oordeel van het hof dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies, kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies Allerzorg dankzij de inspanningen van Finaal Adviesgroep voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Het onderdeel betoogt dat het hier bij uitstek gaat om tot het domein van Allerzorg behorende informatie. (onder 3.1)
b. Deze klacht is gegrond. Het hof heeft miskend dat van Finaal Adviesgroep niet kan worden gevergd dat zij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van haar wederpartij en zij daar geen toegang toe heeft. Bij die stand van zaken ligt het veeleer op de weg van Allerzorg om in het kader van haar betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij Finaal Adviesgroep aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. (onder 3.2)
c. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk de gedingstukken zo uitgelegd dat het subsidiaire beroep op ongerechtvaardigde verrijking jegens Allerzorg en op onrechtmatige daad jegens [verweerder 2] zijn gedaan onder de voorwaarde dat het hof het primaire standpunt dat een overeenkomst tussen Finaal Adviesgroep en Allerzorg tot stand is gekomen, zou verwerpen. Het hof is veronderstellenderwijs van het bestaan van die overeenkomst uitgegaan en heeft dus het zojuist genoemde primaire standpunt niet verworpen. Bij die stand van zaken behoefde het hof niet in te gaan op het beroep op ongerechtvaardigde verrijking en op onrechtmatige daad. Opmerking verdient dat, als na verwijzing zou worden geoordeeld dat geen overeenkomst tot stand is gekomen, deze subsidiaire grondslagen alsnog aan de orde kunnen komen. (onder 3.4)
d. De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden (art. 81 lid 1 RO). (onder 3.5)
e. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing. (dictum)
2.2
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna ook: het verwijzingshof) heeft bij arrest van 18 juli 2023 het vonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 3 april 2019 bekrachtigd, behalve wat betreft de proceskostenveroordeling.6.De relevante overwegingen van dit arrest laten zich als volgt samenvatten:
a. Op grond van de devolutieve werking van het appel ligt het verweer van Allerzorg c.s. voor dat op grond van de door Finaal Adviesgroep gestelde overeenkomst pas aanspraak kan worden gemaakt op betaling indien Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden en dat hiervan geen sprake is. (onder 2.6)
b. Voorts heeft het hof vóór verwijzing – door Finaal Adviesgroep in cassatie niet dan wel tevergeefs bestreden – geoordeeld dat de success fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden, en dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat dergelijke zekerheid is verkregen. (onder 2.7)
c. Het vorenstaande brengt mee dat het verweer van Allerzorg c.s. slaagt, omdat Finaal Adviesgroep in dit opzicht niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing is het niet toegestaan de stelling dat Allerzorg bedoelde (juridische) zekerheid wel heeft verkregen alsnog in de beoordeling te betrekken. Na cassatie en verwijzing is namelijk in beginsel geen ruimte voor nieuwe grieven, weren, vorderingen en verzoeken. (onder 2.8)
d. Daarnaast hebben Allerzorg c.s. gemotiveerd betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden. Gelet op deze gemotiveerde betwisting staat tussen partijen niet vast dat als gevolg van de interventie van Finaal Adviesgroep de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die zijn ontstaan als gevolg van haar onderzoek en computerprogramma ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden of zijn ontvangen. (onder 2.9)
e. De nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. met producties 1 en 2 is in dit geval toegestaan binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing. Finaal Adviesgroep heeft hierop kunnen reageren en heeft dit ook bij akte gedaan. Een akte bood voldoende gelegenheid om inhoudelijk op genoemde producties 1 en 2 in te gaan. Een mondelinge behandeling hierover als (subsidiair) door Finaal Adviesgroep verzocht, is niet nodig. (onder 2.10)
f. Nu niet is vast komen te staan dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden, leidt dat eveneens tot afwijzing van de vorderingen van Finaal Adviesgroep. (onder 2.11)
g. Het subsidiaire beroep op ongerechtvaardigde verrijking jegens Allerzorg en op onrechtmatige daad jegens [verweerder 2] zijn gedaan onder de voorwaarde dat het hof het primaire standpunt dat een overeenkomst tussen Finaal Adviesgroep en Allerzorg tot stand is gekomen, zou verwerpen. Het hof is in het voorgaande veronderstellenderwijs van het bestaan van die overeenkomst uitgegaan en heeft dus het zojuist genoemde primaire standpunt niet verworpen. Bij die stand van zaken hoeft het hof niet in te gaan op het beroep op ongerechtvaardigde verrijking en op onrechtmatige daad. (onder 2.12)
Slotsom en afwikkeling
h. De grieven van Finaal Adviesgroep tegen het rechtbankvonnis stuiten af op het voorgaande behoudens voor zover het betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, zoals het hof vóór verwijzing heeft overwogen. (onder 2.13)
i. Finaal Adviesgroep zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. (onder 2.14)
j. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. (onder 2.15)
2.3
Bij procesinleiding van 16 oktober 2023 heeft Finaal Adviesgroep tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het verwijzingshof. Allerzorg c.s. zijn niet verschenen. Finaal Adviesgroep heeft afgezien van het indienen van een schriftelijke toelichting.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit vier onderdelen, waarvan het vierde enkel een voortbouwklacht bevat.
3.2
Onderdeel I richt zich tegen rechtsoverweging 2.10 waarin het verwijzingshof het verzoek van Finaal Adviesgroep tot het houden van een mondelinge behandeling heeft afgewezen:
‘De nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. met producties 1 en 2 is in dit geval toegestaan binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing. Immers, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad in deze zaak, waarin is overwogen dat het aan Allerzorg is in het kader van haar betwisting feitelijke gegevens te verstrekken, moet worden aangenomen dat er ruimte is voor de indiening van dergelijke nieuwe bewijsmiddelen. Finaal Adviesgroep heeft hierop kunnen reageren, en heeft dit ook gedaan bij haar akte uitlaten producties van 17 januari 2023. Een akte bood voldoende gelegenheid om inhoudelijk op genoemde producties 1 en 2 in te gaan. Een mondelinge behandeling hierover als (subsidiair) door Finaal Adviesgroep verzocht, is niet nodig. Het hof ziet geen aanleiding om hierover bewijslevering toe te laten. Finaal Adviesgroep heeft op dit punt ook niet een voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan.’
3.3
Volgens de eerste klacht onder I.1 heeft het verwijzingshof miskend dat een mondelinge behandeling slechts in uitzonderlijke omstandigheden mag worden geweigerd.7.Volgens de steller van het middel zijn dergelijke uitzonderlijke omstandigheden gesteld noch gebleken.
3.4
Art. 87 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter, op verzoek van (één of meer) partijen of ambtshalve, in alle gevallen en in elke stand van het geding een mondelinge behandeling kan bevelen. Volgens lid 8 biedt de rechter, als geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, aan partijen desverlangd de gelegenheid hun standpunt mondeling toe te lichten voordat hij over de zaak beslist. Volgens de schakelbepaling van art. 353 lid 1 Rv is art. 87 Rv ook van toepassing in het hoger beroep van vorderingsprocedures.
3.5
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat art. 87 lid 8 Rv is ingevoerd wegens het vervallen van art. 134 Rv waarin het recht op pleidooi was vervat. In de memorie van toelichting is hierover opgemerkt:8.
‘Artikel 134, dat betrekking heeft op het pleidooi, vervalt. In de wetgeving uit 2016 is het pleidooi als afzonderlijke proceshandeling komen te vervallen, omdat de rechter partijen altijd in de gelegenheid moet stellen om hun standpunt over de zaak mondeling toe te lichten (vgl. artikel 30k, eerste lid, aanhef en onderdeel b, in dit wetsvoorstel overgenomen in artikel 87). Het vierde lid van artikel 134 (artikel 30k, vierde lid over de aanwezigheid van partijen bij het pleidooi) komt in dit wetsvoorstel terug in artikel 87, vijfde lid, derde volzin. Naar aanleiding van een opmerking van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht is het van belang te constateren dat het schrappen van het pleidooi in combinatie met het handhaven van de mogelijkheid voor de rechter om een mondelinge behandeling te bevelen (artikel 87, eerste lid), niet betekent dat er procedures kunnen zijn waarin de rechter geen mondelinge behandeling beveelt en er ook geen pleidooi plaatsvindt (bijvoorbeeld na re- en dupliek is dat niet altijd zo, zie artikel 132 Rv). Gelet op het uit artikel 6 EVRM voortvloeiende recht op een mondelinge behandeling («fair and public hearing») en de strenge jurisprudentie daaromtrent van de Hoge Raad kan de rechter een verzoek om een mondelinge behandeling te houden niet zonder meer naast zich neerleggen. Daarom is mede op advies van de Raad voor de rechtspraak een vangnetbepaling opgenomen in artikel 87, achtste lid, om te waarborgen dat als er geen mondelinge behandeling gehouden wordt, partijen toch aanspraak kunnen maken op een gelegenheid om hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Heeft er echter al enige zitting plaatsgevonden, bijvoorbeeld een comparitie van partijen, dan is er niet altijd recht op nog een mondelinge behandeling.’
3.6
Uw Raad heeft geoordeeld dat de rechtspraak over de beoordeling van een verzoek om een pleidooi zijn betekenis heeft gehouden voor de vraag of de rechter een verzoek op grond van art. 87 lid 8 Rv mag afwijzen. Volgens die rechtspraak mag zo’n verzoek slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden geweigerd:9.
‘3.4 Tegen deze achtergrond heeft de rechtspraak van de Hoge Raad over een op de voet van art. 134 lid 1 (oud) Rv gedaan verzoek om pleidooi, zijn betekenis behouden voor de vraag of de rechter een op de voet van art. 87 lid 8 Rv gedaan verzoek om een mondelinge behandeling mag afwijzen. Die rechtspraak komt erop neer dat een dergelijk verzoek slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden afgewezen. Voor dat laatste is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of dat toewijzing van het verzoek strijdig zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van deze beide gevallen zal de rechter de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren.’
3.7
Bij de beoordeling van een verzoek om een mondelinge behandeling kan van belang zijn of de procedure bij toewijzing van het verzoek onredelijk wordt vertraagd, bezien in het licht van de procedure als geheel:10.
‘3.2.3 Bij de beoordeling van een door de wederpartij gemaakt bezwaar, of van hetgeen de eisen van een goede procesorde verlangen, kan van belang zijn of de procedure bij toewijzing van dat verzoek onredelijk wordt vertraagd. De rechter dient daartoe de procedure in haar geheel te bezien. In dat verband is onder meer van belang of partijen, in eerste instantie dan wel in hoger beroep, hun standpunten al mondeling hebben uiteengezet, hetzij bij pleidooi, hetzij tijdens een comparitie. Indien de partij die verzoekt de zaak in hoger beroep te mogen bepleiten noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep haar standpunten mondeling ten overstaan van de rechter heeft uiteengezet, moet het verzoek in beginsel zonder meer worden toegewezen en dient de motivering van een afwijzing van het verzoek aan nog hogere eisen te voldoen dan zonder deze bijzonderheid het geval zou zijn.’
3.8
In de laatste volzin van de hiervoor 3.5 geciteerde wetsgeschiedenis staat dat art. 87 lid 8 Rv niet inhoudt dat een partij altijd recht heeft op nog een mondelinge behandeling als al enige zitting heeft plaatsgevonden. Verschillende auteurs hebben zich hierover uitgelaten. Van Mierlo legt een verband met het onmiddellijkheidsbeginsel. Volgens dat beginsel behoort een rechterlijke beslissing die mede wordt genomen op de grondslag van een voorafgaande mondelinge behandeling, behoudens bijzondere omstandigheden, te worden gegeven door de rechter(s) ten overstaan van wie deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, teneinde te waarborgen dat het verhandelde daadwerkelijk wordt meegewogen bij de totstandkoming van die beslissing.11.Van Mierlo gaat ervan uit dat voor de beoordeling van het verzoek om nog een mondelinge behandeling beslissend zal zijn of partijen bij die eerdere gelegenheid de mogelijkheid hebben gekregen hun standpunt nader mondeling uiteen te zetten tegenover de rechter die oordeelt over de zaak.12.
3.9
De Bock legt dit verband met het onmiddellijkheidsbeginsel ook. Zij heeft zich hardop afgevraagd of de bedoelde volzin in zijn algemeenheid wel juist is (met weglating van voetnoten):13.
‘Verder is in de memorie van toelichting te lezen dat indien er al “enige zitting” heeft plaatsgevonden “bijvoorbeeld een comparitie van partijen”, er dan niet altijd recht is op nog een mondelinge behandeling. Het is de vraag of dit in zijn algemeenheid een juiste constatering is, nu niet per definitie aan het recht op een mondelinge behandeling is voldaan indien er “enige zitting” heeft plaatsgevonden. Het gaat erom of partijen een reële mogelijkheid hebben gekregen om hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Dat moet dan ook nog zijn tegenover de rechter(s) die oordelen over de zaak (…).’
3.10
Ook volgens het boek ‘Commentaar & Context Rechtsvordering na de Spoedwet-KEI’ onder redactie van Steenberghe en Den Tonkelaar moet de volzin voorzichtig worden gelezen (opnieuw met weglating van een voetnoot):14.
‘De regel van het achtste lid van artikel 87 Rv wordt in de Memorie van Toelichting bij de Spoedwet een vangnetbepaling genoemd. Mooier gezegd biedt het artikellid de wettelijke verankering van het recht het partijstandpunt uiteen te zetten. Het is als vangnet opgenomen om nu het recht op pleidooi van artikel 134 Rv vervallen is, ‘te waarborgen dat als er geen mondelinge behandeling gehouden wordt, partijen toch aanspraak kunnen maken op een gelegenheid om hun standpunt mondeling uiteen te zetten’. Het recht hierop is, zoals hiervoor al besproken is, gebaseerd op artikel 6 EVRM. Op dit recht maakt het wegvallen van het klassieke recht op pleidooi geen inbreuk. De stelling in de Memorie van Toelichting dat als er al een zitting heeft plaatsgevonden, er niet altijd recht op nog een mondelinge behandeling bestaat, moet dan ook voorzichtig gelezen worden. Als op die eerdere zitting geen mondelinge toelichting op de standpunten heeft kunnen plaatsvinden, is het feit dat die zitting er geweest is niet van belang bij de beoordeling van de vraag of partijen nog recht hebben om hun standpunten mondeling toe te lichten. Die toelichting kan als de omstandigheden daar aanleiding toe geven, plaatsvinden in de vorm van een pleidooi. Dat is een van de procedurele beslissingen waarover de zaaksrechter met partijen dient te overleggen. (…)’
3.11
De Groot heeft over het uiteindelijk nooit in werking getreden art. 354 KEI-Rv15.geschreven dat het achterwege laten van een mondelinge behandeling in hoger beroep in beginsel kan worden gerechtvaardigd door de omstandigheid dat in eerste aanleg een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, maar dat de aard, de inhoud of het belang van de zaak kunnen vergen dat in hoger beroep evenzeer een mondelinge behandeling plaatsvindt.16.
3.12
Uw Raad heeft in de prejudiciële beslissing over de maximale omvang van processtukken zonder voorbehoud overwogen dat in hoger beroep steeds gelegenheid bestaat om de zaak mondeling toe te lichten:17.
‘3.3.5 Uit hetgeen hiervoor (…) is overwogen, volgt dat de mogelijkheid van het beperken van de omvang van processtukken in hoger beroep een legitiem doel dient. De desbetreffende regels zijn ook niet disproportioneel omdat te verwachten valt dat in de overgrote meerderheid van de zaken het recht op toegang tot de rechter en op hoor en wederhoor niet in het gedrang komt door de in de reglementen gestelde beperkingen, mede in aanmerking genomen dat in hoger beroep kan worden voortgebouwd op het debat in eerste aanleg en steeds gelegenheid bestaat om de zaak mondeling toe te lichten (art. 87 lid 8 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv; art. 279 Rv in verbinding met art. 362 Rv). Bovendien voorzien de procesreglementen in de mogelijkheid om, op grond van de kenmerken van de concrete zaak, toestemming te verkrijgen voor de indiening van een omvangrijker processtuk.’
3.13
Op het moment waarop het verwijzingshof het bestreden arrest wees, gold de veertiende versie van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij gerechtshoven. In artikel 2.25 over de procedure na verwijzing staat over de mondelinge behandeling niets vermeld:
‘2.25 Termijn na verwijzing
Na verwijzing door de Hoge Raad geldt voor de partij die de zaak aanbrengt een termijn van zes weken voor het nemen van een memorie of akte en in kort geding van vier weken. Zodra de partij deze memorie of akte neemt of meedeelt daarvan af te zien, wordt aan de wederpartij een termijn van zes weken verleend voor (antwoord)memorie of (antwoord)akte en in kort geding van vier weken. De zaak wordt na het al dan niet nemen van deze memorie of akte verwezen naar een roldatum op een termijn van twee weken voor fourneren overeenkomstig artikel 5.2.’
3.14
Dit is in afwijking van artikel 2.23, waarin de mogelijkheid van een verzoek om een mondelinge behandeling nadat de memorie van antwoord (al dan niet in incidenteel beroep) is genomen wél wordt genoemd. In hoofdstuk 4 van het procesreglement, dat gaat over de mondelinge behandeling, staat niets over de beoordeling van een verzoek om een mondelinge behandeling of over de motivering van een beslissing op zo’n verzoek.
3.15
Wat betekent het voorgaande voor de zaak? Art. 87 lid 8 Rv ziet naar de letter op het geval waarin geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Dit geval doet zich in deze zaak niet voor. De procedure na cassatie wordt beschouwd als voortzetting van de onvoltooide instantie die voorafging aan het cassatiegeding.18.Bij het hof vóór verwijzing (gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) heeft op 25 oktober 2019 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het verzoek van Finaal Adviesgroep geldt daarom als een verzoek om nóg een mondelinge behandeling.
3.16
Voor de juiste uitleg van art. 87 lid 8 Rv is de letter echter niet beslissend. Ik sluit mij aan bij de auteurs die hebben verdedigd dat de enkele omstandigheid dat reeds een zitting heeft plaatsgevonden, nog niet betekent dat een partij geen recht heeft op nog een mondelinge behandeling. Waar het om gaat, is of de partij die om nog een mondelinge behandeling verzoekt al een reële mogelijkheid heeft gehad om ten overstaan van de rechters die over de zaak oordelen haar standpunten naar voren te brengen. Die reële mogelijkheid had Finaal Adviesgroep nog niet gehad omdat de zaak vóór cassatie aanhangig was bij het hof Arnhem-Leeuwarden en na cassatie bij het hof ’s-Hertogenbosch.
3.17
Ik meen daarom dat Finaal Adviesgroep na verwijzing in beginsel het recht had om haar standpunt ten overstaan van de raadsheren van het hof ’s-Hertogenbosch naar voren te brengen, uiteraard binnen de grenzen van de nog resterende geschilpunten na cassatie en verwijzing. Een verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling kan onder (zeer) uitzonderlijke omstandigheden worden geweigerd, namelijk indien de wederpartij klemmende redenen heeft aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of toewijzing van het verzoek strijdig is met de eisen van een goede procesorde. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of toewijzing van het verzoek een onredelijke vertraging van de procedure meebrengt, bezien in het licht van de procedure als geheel.
3.18
In rechtsoverweging 2.10 (hiervoor 3.2) heeft het verwijzingshof het verzoek van Finaal Adviesgroep om (nog) een mondelinge behandeling geweigerd op de grond dat Finaal Adviesgroep bij akte al voldoende heeft kunnen reageren op de nieuw ingebrachte producties van de zijde van Allerzorg c.s. en van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. Daarom was een mondelinge behandeling volgens het hof ‘niet nodig’. Dit oordeel geeft mijns inziens blijk van een onjuiste rechtsopvatting, nu het criterium niet is of een mondelinge behandeling volgens het hof nodig is, maar of zo’n mondelinge behandeling strijdig is met de eisen van een goede procesorde. Aldus lag de lat voor weigering van het verzoek aanzienlijk hoger dan waarvan het hof is uitgegaan. De klacht slaagt.
3.19
Ten overvloede nog: het verwijzingshof heeft in het roljournaal de lengte van de akte begrensd tot 1,5 A4’tje en Finaal Adviesgroep heeft in haar akte aangevoerd dat die lengte ontoereikend is om adequaat te kunnen reageren op de nieuwe producties die van de zijde van Allerzorg c.s. in het geding zijn gebracht. Bij die stand van zaken mocht het verwijzingshof te minder het verzoek van Finaal Adviesgroep om een mondelinge behandeling weigeren.
3.20
De overige klachten onder I.1 behoeven geen bespreking meer.
3.21
Onder I.2 van de procesinleiding lees ik geen klacht.
3.22
Onderdeel II richt zich tegen rechtsoverwegingen 2.7 en 2.8 van het bestreden arrest. Vanwege de samenhang citeer ik ook rechtsoverweging 2.6:
‘2.6. Zoals het hof Arnhem-Leeuwarden in zijn arrest heeft vooropgesteld, ligt op grond van de devolutieve werking van het appel (vgl. HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9869) het verweer van Allerzorg c.s. voor dat op grond van de door Finaal Adviesgroep gestelde overeenkomst pas aanspraak kan worden gemaakt op betaling indien Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden en dat hiervan geen sprake is.
2.7.
Voorts heeft gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – door Finaal Adviesgroep in cassatie niet dan wel tevergeefs bestreden – geoordeeld dat de success fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden, en dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat dergelijke zekerheid is verkregen. Allerzorg c.s. heeft hierop gewezen in haar antwoordmemorie na verwijzing.
2.8.
Het vorenstaande brengt [mee, AG] dat het onderhavige verweer van Allerzorg c.s. slaagt, omdat Finaal Adviesgroep in dit opzicht niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing is het niet toegestaan de stelling dat Allerzorg bedoelde (juridische) zekerheid wel heeft verkregen alsnog in de beoordeling te betrekken. Allerzorg c.s. heeft zich hierop beroepen in haar antwoordmemorie na verwijzing. Na cassatie en verwijzing is namelijk in beginsel geen ruimte voor nieuwe grieven, weren, vorderingen en verzoeken. Er is geen reden om in dit geval af te wijken van dit uitgangspunt. Finaal Adviesgroep had destijds bedacht kunnen en moeten zijn op de devolutieve werking van het appel als benoemd hiervoor in rov. 2.6. Allerzorg c.s. voert al sinds de conclusie van antwoord aan dat Finaal Adviesgroep ‘eigenlijk nog niets gedaan heeft om de fee te verdienen' en dat 'het eigenlijke werk (…) niet [is] de mogelijke subsidiegevallen te identificeren (…), maar vooral het zorgdragen dat de bedragen die uit het programma komen ook daadwerkelijk ontvangen worden' (nr. 27).
3.23
Voor een goede beoordeling van de klachten van het onderdeel is het mijns inziens gewenst om de lezer enigszins een nauwkeurig beeld van de zaak te geven aan de hand van citaten uit de gedingstukken.
3.24
Ik begin met het citeren van de relevante rechtsoverwegingen uit het arrest van 15 december 2020 van het hof vóór verwijzing (onderstreping door mij, AG):19.
‘5.7 Dit betekent dat de success fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden.
5.8.
Gesteld noch gebleken is dat dergelijke zekerheid is verkregen. Finaal Adviesgroep handhaaft slechts haar stelling dat voor betaling enkel vereist is dat de gelden geïdentificeerd zijn. Gelet op de betwisting van Allerzorg en [verweerder 2] had het op de weg van Finaal Adviesgroep gelegen om aan te tonen welke subsidies (en/of, in haar visie: kortingen of besparingen) Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies e.d. Allerzorg dankzij haar inspanningen voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Zij heeft dit echter nagelaten. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat aan de voorwaarde voor opeisbaarheid van de betalingsverplichting is voldaan.’
3.25
Subonderdeel 2.1-VIa van de procesinleiding in de eerste cassatieprocedure luidde als volgt:
‘2.1-VIa. Bovendien miskent het hof in rov. 5.8 (en daarop voortbouwend in rov. 5.9 en 5.12 en 5.13) bij zijn oordeel dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies /kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen dan wel juridische zekerheid voor heeft gekregen, dat (…) in dat geval het op de weg van Allerzorg c.s. had gelegen ex artikel 21 Rv om inzage te geven in het verloop van die subsidies. Het hof had randnummer 6 van de spreekaantekeningen van mr. Ester in eerste aanleg en MvG rnr 30 met toepassing van artikel 25 Rv de rechtsgronden aanvullen als zodanig moeten uitleggen, spreekaantekeningen nr. 6: (…)
Het is immers een feit van algemene bekendheid en een ervaringsfeit dat fiscale gegevens door de Belastingdienst slechts aan de betrokkenen zelf kenbaar worden gemaakt en dat een derde, dus een adviseur, consultant of gemachtigde, daartoe een expliciete volmacht dient te hebben. In het feit dat Finaal Adviesgroep de opdracht niet heeft mogen afmaken ligt besloten dat zij ook niet (langer) gemachtigd was om daarover met derden, zoals de Belastingdienst, contacten te onderhouden. Finaal Advies stelt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep met zoveel woorden dat het op de weg van Allerzorg ligt om aan te tonen wat zij aan subsidies en restituties heeft gerealiseerd. Zo er al geen sprake is van een zelfstandig (‘ja-maar’) verweer ten aanzien van de stelling dat er nog discussie is met de belastingdienst gaat het in elk geval dus om bij uitstek tot het domein van Allerzorg c.s. behorende informatie, zodat het van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans in het licht van de hierboven aangehaalde passage uit de spreekaantekeningen van mr. Ester zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 5.8 oordeelt dat Finaal Adviesgroep nader diende te onderbouwen. Dat had Allerzorg (c.s.) dienen te doen, hetzij op basis van een zelfstandig verweer, hetzij in het kader van de op hen rustende stel c.q. betwistplicht [sic] (art. 149 Rv). (…)’
3.26
In mijn conclusie voorafgaand aan het arrest van uw Raad van 8 juli 2022 heb ik over dit subonderdeel geschreven (met weglating van voetnoten en met onderstreping door mij):20.
‘3.18 Subonderdeel 2.1-VIa richt zich tegen het oordeel van het hof in rechtsoverweging 5.8 dat het op de weg van Finaal Adviesgroep lag om aan te tonen welke subsidies/kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen dan wel juridische zekerheid daarvoor heeft gekregen. Het hof zou hiermee miskennen dat het gelet op art. 21 Rv (kennelijk wordt een beroep gedaan op de waarheidsplicht) op de weg van Allerzorg lag om inzage te geven in het verloop van de subsidies. Daarbij wordt erop gewezen dat Finaal Adviesgroep dit in feitelijke instantie ook heeft aangevoerd, althans dat de rechter dat zo had moeten opvatten. Ook zou het hof miskennen dat het op de weg van Allerzorg lag om die inzage te geven, omdat de stelplicht en de betwistplicht dit zouden meebrengen dan wel omdat sprake is van een zelfstandig verweer.
(…)
3.21
Hoewel het subonderdeel op het eerste gezicht één doorlopend betoog bevat, meen ik dat onmiskenbaar is dat het subonderdeel nog twee nadere klachten bevat. Aangevoerd wordt dat van een onjuiste rechtsopvatting getuigt althans zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is dat het hof oordeelt dat Finaal Adviesgroep nader diende te onderbouwen dat Allerzorg subsidies had gerealiseerd, hoewel dit bij uitstek informatie in het domein van Allerzorg betreft. Volgens de steller van het middel diende Allerzorg haar standpunt nader te onderbouwen, ‘hetzij op basis van een zelfstandig verweer, hetzij in het kader van de op haar rustende stel- c.q. betwistplicht (art. 149 Rv).’ In dit verband voert het subonderdeel aan dat een feit van algemene bekendheid/ervaringsfeit is dat fiscale gegevens slechts aan de betrokkenen zelf kenbaar worden gemaakt en dat derden (zoals Finaal Adviesgroep) zonder expliciete volmacht daartoe geen toegang hebben. Zie voor een en ander de laatste alinea op blad van 11 van de procesinleiding in cassatie. Weliswaar verbindt de steller van het middel deze klachten vervolgens op voor mij niet goed navolgbare wijze met de waarheidsplicht, maar dat neemt niet weg dat hij aldus óók klaagt over hetgeen het hof (impliciet) omtrent de bewijslast (‘zelfstandig verweer’) respectievelijk de op partijen rustende stelplicht heeft beslist.
3.22
Het eerste, als zou sprake van een zelfstandig verweer van Allerzorg, gaat mijns inziens niet op. Het hof heeft het beding dat de overeengekomen success fee pas opeisbaar is nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies ontvangen zullen gaan worden, klaarblijkelijk opgevat als een opschortende tijdsbepaling. Daarvan uitgaande is het verweer van Allerzorg dat nog geen zekerheid over te ontvangen subsidies bestaat, niet een zelfstandig verweer, maar een betwisting van de opeisbaarheid van de verbintenis waarvan Finaal Adviesgroep nakoming vordert. De stelplicht en bewijslast rusten overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv in beginsel op Finaal Adviesgroep.
3.23
Dan het tweede: het hof zou hebben miskend dat van Finaal Adviesgroep niet kan worden gevergd dat zij onderbouwt hetgeen waartoe zij geen toegang heeft, en dat juist van Allerzorg moet worden gevergd dat zij nader inzicht geeft in de stand van zaken met betrekking tot het verkrijgen van zekerheid over subsidies en restituties, omdat dit informatie betreft die bij uitstek in haar domein ligt, dan wel de beslissing van het hof zou onbegrijpelijk zijn.
3.24
Mijns inziens treft het subonderdeel in zoverre doel. Inderdaad is van algemene bekendheid dat derden geen toegang hebben tot informatie over het verloop van subsidies; het betreft dus feiten en omstandigheden die in het domein van Allerzorg liggen. Aan de stellingen van Finaal Adviesgroep behoren daarom geen hoge eisen te worden gesteld. Daartegenover geldt dat Allerzorg in het kader van haar betwisting zodanig feitelijke gegevens diende te verstrekken dat zij Finaal Adviesgroep aanknopingspunten voor eventuele bewijslevering zou verschaffen. Voor zover het hof dit niet heeft miskend, is het oordeel van het hof onbegrijpelijk.’
3.27
In het arrest van 8 juli 2022 is uw Raad niet ingegaan op de afzonderlijke subonderdelen, maar heeft uw Raad met betrekking tot onderdeel 2.1 als geheel overwogen (met weglating van voetnoten):21.
‘3.1 Onderdeel 2.1 van het middel klaagt onder meer dat blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies, kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies Allerzorg dankzij de inspanningen van Finaal Adviesgroep voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Het onderdeel betoogt dat het hier bij uitstek gaat om tot het domein van Allerzorg behorende informatie omdat het een feit van algemene bekendheid is dat fiscale gegevens slechts aan de betrokkene zelf kenbaar worden gemaakt. Daarom lag het op de weg van Allerzorg haar stelling te onderbouwen dat zij nog geen subsidies of besparingen had gerealiseerd en toe te lichten wat er vervolgens is gebeurd met de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen, aldus het onderdeel.
3.2
Deze klacht is gegrond. Het hof heeft miskend dat van Finaal Adviesgroep niet kan worden gevergd dat zij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van haar wederpartij en zij daar geen toegang toe heeft. Bij die stand van zaken ligt het veeleer op de weg van Allerzorg om in het kader van haar betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij Finaal Adviesgroep aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.’
3.28
De overige klachten van het middel in de eerste cassatieprocedure konden naar het oordeel van uw Raad niet tot cassatie leiden.22.Uw Raad vernietigde het arrest van 15 december 2020 van het hof vóór verwijzing en verwees het geding naar het verwijzingshof.23.
3.29
Dan kom ik nu toe aan een bespreking van de klachten van onderdeel II. De eerste klacht die ik tegenkom onder II.1 is ongenummerd en is te vinden op het midden van pagina 7 van de procesinleiding. Die klacht richt zich tegen het oordeel van het verwijzingshof in de eerste volzin van rechtsoverweging 2.7: ‘Voorts heeft gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – door Finaal Adviesgroep in cassatie niet dan wel tevergeefs bestreden – geoordeeld dat de success fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden, en dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat dergelijke zekerheid is verkregen.’
3.30
Volgens de klacht kan onderdeel 2.1-VIa van de procesinleiding in de eerste cassatieprocedure redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat Finaal Adviesgroep daarin heeft geklaagd over de gehele rechtsoverweging 5.8 van het arrest van het hof vóór verwijzing, dus óók over het oordeel van het hof vóór verwijzing dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat Allerzorg de zekerheid heeft verkregen dat zij de gelden zou gaan ontvangen.
3.31
De klacht slaagt. Voor de vragen (1) welke onderdelen van het arrest van het hof vóór verwijzing in de vorige cassatieprocedure zijn bestreden en (2) of de bestreden onderdelen van het arrest succesvol of juist tevergeefs zijn bestreden, komt het aan op uitleg van het cassatiemiddel in die vorige cassatieprocedure en het arrest van uw Raad van 8 juli 2022.
3.32
Het oordeel van het verwijzingshof komt erop neer dat Finaal Adviesgroep in de eerdere cassatieprocedure slechts de derde volzin van rechtsoverweging 5.8 van het arrest van het hof vóór verwijzing heeft bestreden en (dus) niet de eerste twee volzinnen. Leggen wij bij de uitleg van het cassatiemiddel een strenge maatstaf aan, in de zin dat wij de klachten van dat middels strikt en naar de letter lezen, dan zou er voor het oordeel van het verwijzingshof een en ander te zetten zijn. Volgens de tekst van onderdeel 2.1-VIa richten de daarin vervatte klachten zich tegen het oordeel van het hof vóór verwijzing ‘dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies/kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen dan wel juridische zekerheid voor heeft gekregen’. Deze zin luidt woordelijk vrijwel gelijk aan de derde volzin van rechtsoverweging 5.8. Dat lijkt dus steun te bieden voor een uitleg van het onderdeel volgens welke Finaal Adviesgroep slechts heeft geklaagd over de eisen die het hof vóór verwijzing had gesteld aan (1) de onderbouwing door Finaal Adviesgroep van de stelling dat Allerzorg zekerheid had verkregen dat zij de gelden zou gaan ontvangen en (2) de betwisting van die stelling door Allerzorg (c.s.). In deze strikte uitleg heeft Finaal Adviesgroep niet geklaagd over het oordeel van het hof vóór verwijzing in de eerste twee volzinnen van rechtsoverweging 5.8, voor zover dat hof daarin had geoordeeld dat Finaal Adviesgroep de hiervoor genoemde stelling überhaupt niet had ingenomen (‘Gesteld noch gebleken (…)’).
3.33
Een strikte lezing naar de letter van gedingstukken is echter in het algemeen juist niet een lezing die de burgerlijke rechter past. Vangen op woorden is niet dat wat rechters zouden moeten doen. In plaats daarvan mag van hen een welwillende en onbekrompen lezing van gedingstukken worden verwacht, met oog voor de werkelijke geschilpunten tussen partijen. Dit geldt eens te meer voor de appelrechter, omdat het hoger beroep nu eenmaal de laatste feitelijke instantie is.24.Duidelijkheidshalve voeg ik op deze plaats nog toe: de ruimte voor de rechter voor een welwillende lezing van de gedingstukken is niet geheel en al onbeperkt in verband met het beginsel van hoor en wederhoor: een lezing waarop de wederpartij in het geheel niet bedacht behoefde te zijn en zich dus niet tegen heeft kunnen verweren, is niet toelaatbaar. Maar daar zeg ik dan nog wel bij dat het ook partijen niet past om elkaar op woorden te willen vangen. De rechtsstrijd behoort fair te worden gevoerd.
3.34
In mijn conclusie voorafgaand aan het arrest van uw Raad van 8 juli 2022 is te lezen dat de steller van het middel in onderdeel 2.1-VIa naar mijn mening onmiskenbaar óók klaagde over het (impliciete) oordeel van het hof vóór verwijzing over de op partijen rustende stelplicht en bewijslast.25.De klachten hielden weliswaar niet naar de letter, maar ontegenzeggelijk wel naar de geest in dat het hof vóór verwijzing te hoge eisen had gesteld aan wat van Finaal Adviesgroep mocht worden verwacht als het gaat om het stellen van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat Allerzorg de zekerheid had verkregen dat zij de gelden zou gaan ontvangen. Het betoog van Finaal Adviesgroep kwam er immers in de kern op neer dat zij de bedoelde feiten en omstandigheden niet kón stellen, en ieder geval niet met enige concreetheid, omdat alle daarvoor benodigde gegevens zich in het domein van Allerzorg bevonden.
3.35
Uit het arrest van uw Raad van 8 juli 2022 maak ik op dat ook uw Raad van deze welwillendere lezing van de klachten is uitgegaan. Als uw Raad de beperkte lezing van het verwijzingshof zou hebben gehuldigd, dan zou uw Raad tot het oordeel zijn gekomen dat de klachten van het onderdeel niet konden slagen wegens gebrek aan belang. Uw Raad oordeelde echter anders (hiervoor 3.27 en 3.28).
3.36
Voor de uitleg van het arrest van uw Raad van 8 juli 2022 geldt iets vergelijkbaars als wat ik hiervoor over de uitleg van de klachten uit die eerste cassatieprocedure heb gezegd. De klacht waarvan uw Raad oordeelde dat die slaagde, richtte zich in de woorden van uw Raad (onder 3.1) tegen ‘het oordeel van het hof dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies, kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies Allerzorg dankzij de inspanningen van Finaal Adviesgroep voldoende juridische zekerheid heeft verkregen’ – dus tegen de derde volzin van rechtsoverweging 5.8. Maar dat oordeel hangt onverbrekelijk samen met het oordeel van het hof vóór verwijzing dat Finaal Adviesgroep niet had voldaan aan de op haar rustende stelplicht ter zake van de door Allerzorg verkregen zekerheid over de door haar te ontvangen gelden: een onjuiste rechtsopvatting over de stelplicht van partijen werkt immers door in de beoordeling of een partij voldoende heeft gesteld.26.
3.37
Uit het voorgaande vloeit voort dat ook de eerste (genummerde) klacht onder II.1 slaagt (op pagina 9 van de procesinleiding), voor zover die klacht inhoudt dat de uitleg die het verwijzingshof aan het arrest van uw Raad van 8 juli 2022 heeft gegeven, onbegrijpelijk is.
3.38
De overige klachten onder II.1 behoeven geen bespreking meer. De slotsom is dat de bestreden rechtsoverwegingen niet in stand kunnen blijven.
3.39
De klachten onder II.2 richten zich tegen het oordeel van het verwijzingshof (onder 2.8) over de toelaatbaarheid van uitzonderingen op het uitgangspunt dat na cassatie en verwijzing geen ruimte bestaat voor nieuwe grieven, weren, vorderingen en verzoeken. Die klachten betogen dat het verwijzingshof aan het slot van rechtsoverweging 2.8 onjuist of onbegrijpelijk (impliciet) heeft geoordeeld dat Finaal Adviesgroep bepaalde verweren die Allerzorg al sinds de conclusie van antwoord heeft gevoerd, niet heeft weersproken. Dit betreft de verweren dat Finaal Adviesgroep ‘eigenlijk nog niets gedaan heeft om de fee te verdienen’ en dat ‘het eigenlijke werk (…) niet [is] de mogelijke subsidiegevallen te identificeren (…), maar vooral het zorgdragen dat de bedragen die uit het programma komen ook daadwerkelijk ontvangen worden’.
3.40
Finaal Adviesgroep betoogt dat zij die verweren wel gemotiveerd heeft weersproken, onder verwijzing naar twee uitspraken die [betrokkene 2] , directeur bedrijfsvoering van Finaal Adviesgroep, in feitelijke instanties tijdens een zitting heeft gedaan. Het gaat allereerst om een uitspraak uit de comparitie van partijen van 25 oktober 2019 in hoger beroep:27.
‘De gegevens gaan in een door ons ontwikkeld computerprogramma. In totaal zijn daar, tot en met de Finaal scan, zo’n 120 uur mee gemoeid. Er is niet gesproken over Europese regelingen. Wij hebben geen besparingen gehad door het opzeggen van het contract. Nagenoeg alle werkzaamheden waren al verricht.’
3.41
De tweede uitspraak is gedaan tijdens de comparitie na antwoord in eerste aanleg van 31 januari 2019. Voor de samenhang citeer ik ook de twee voorgaande opmerkingen uit het proces-verbaal:28.
‘De rechter: ‘FA [Finaal Adviesgroep, AG] zegt: we hebben wel 2 ton aan subsidie opgespoord…’
[verweerder 2] : ‘nee hoor, dat wisten wij al. Het is geen kwestie van identificeren. Daarmee heb je de subsidie nog niet. En er is nog steeds discussie met belastingdienst. Het meeste werk moet nog komen.
[betrokkene 2] : maar we mochten het werk niet af maken. Toen kwam de bevoegdheidskwestie. Vraag is of [verweerder 2] wel of niet bevoegd was.’
3.42
Voor zover het verwijzingshof heeft geoordeeld dat Finaal Adviesgroep nog niets heeft gedaan om de fee te verdienen, is dat oordeel onbegrijpelijk in het licht van de uitlating van [betrokkene 2] dat nagenoeg al het overeengekomen werk al was gedaan en al 120 uur waren gemoeid met het uitvoeren van de werkzaamheden. In zoverre slagen de klachten.
3.43
Daarentegen brengen de twee uitspraken van [betrokkene 2] niet mee dat het oordeel van het verwijzingshof over de inhoud van de overeengekomen werkzaamheden onbegrijpelijk is. De daarop gerichte klacht faalt. De eerste geciteerde uitlating van [betrokkene 2] gaat niet over de vraag of de opdracht bestond uit het identificeren van de gelden of uit het bewerkstelligen van de ontvangst daarvan; de tweede uitlating bevestigt juist veeleer het oordeel van het verwijzingshof dat er meer werkzaamheden moesten worden verricht dan enkel het identificeren van de subsidies, zij het dat Finaal Adviesgroep die werkzaamheden volgens [betrokkene 2] niet heeft kunnen afmaken vanwege een gebrek aan medewerking van de zijde van Allerzorg en haar beroep op de onbevoegdheid van [verweerder 2] .
3.44
Over de klachten onder II.2 behoeft verder niets meer te worden gezegd.
3.45
Onder II.3 lees ik slechts een voortbouwklacht.
3.46
Onderdeel III klaagt over het oordeel van het verwijzingshof onder 2.9 tot en met 2.12 van het bestreden arrest, maar hoofdzakelijk over rechtsoverwegingen 2.9 en 2.10:
‘2.9. Daarnaast heeft Allerzorg c.s. gemotiveerd betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden. Het hof verwijst in het bijzonder naar de antwoordmemorie na verwijzing, nrs. 17 tot en met 24. Daarin heeft Allerzorg c.s. nader onderbouwd dat OAZ de betreffende diensten al sinds 2013 voor Allerzorg verzorgt en dat de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde subsidies (kortingen of besparingen) daar deel van uitmaakten. Gelet op deze gemotiveerde betwisting, staat tussen partijen niet vast dat als gevolg van de interventie van Finaal Adviesgroep de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die zijn ontstaan als gevolg van haar onderzoek en computerprogramma ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden of zijn ontvangen.
2.10.
De nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. met producties 1 en 2 is in dit geval toegestaan binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing. Immers, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad in deze zaak, waarin is overwogen dat het aan Allerzorg is in het kader van haar betwisting feitelijke gegevens te verstrekken, moet worden aangenomen dat er ruimte is voor de indiening van dergelijke nieuwe bewijsmiddelen. Finaal Adviesgroep heeft hierop kunnen reageren, en heeft dit ook gedaan bij haar akte uitlaten producties van 17 januari 2023. Een akte bood voldoende gelegenheid om inhoudelijk op genoemde producties 1 en 2 in te gaan. Een mondelinge behandeling hierover als (subsidiair) door Finaal Adviesgroep verzocht, is dan ook niet nodig. Het hof ziet geen aanleiding om hierover bewijslevering toe te laten. Finaal Adviesgroep heeft op dit punt ook niet een voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod gedaan.
2.11.
Nu niet is vast komen te staan dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden, leidt dat eveneens tot afwijzing van de vorderingen van Finaal Adviesgroep.
2.12.
Het subsidiaire beroep op ongerechtvaardigde verrijking jegens Allerzorg en op onrechtmatige daad jegens [verweerder 2] zijn gedaan onder de voorwaarde dat het hof het primaire standpunt dat een overeenkomst tussen Finaal Adviesgroep en Allerzorg tot stand is gekomen, zou verwerpen. Het hof is in het voorgaande veronderstellenderwijs van het bestaan van die overeenkomst uitgegaan en heeft dus het zojuist genoemde primaire standpunt niet verworpen. Bij die stand van zaken hoeft het hof – gezien rov. 3.4 van het arrest van de Hoge Raad in de onderhavige zaak – niet in te gaan op het beroep op ongerechtvaardigde verrijking en op onrechtmatige daad. Het hof merkt nog op dat nu gelet op het voorgaande de vorderingen van Finaal Adviesgroep niet opeisbaar zijn, het beroep op ongerechtvaardigde verrijking en op onrechtmatige daad niet kan slagen.’
3.47
De klachten onder III.1 richten zich tegen het oordeel van het verwijzingshof onder 2.9 en 2.10 dat Allerzorg c.s. gemotiveerd hebben betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden.
3.48
Volgens de eerste klacht onder III.1 (pagina 14 procesinleiding, laatste alinea) heeft het verwijzingshof miskend dat het volgens het arrest van uw Raad van 8 juli 2022 op de weg lag van Allerzorg c.s. om te laten zien wat er gebeurd is met de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen. Uit de beschrijving die het verwijzingshof onder 2.9 geeft van de door Allerzorg c.s. gegeven onderbouwing, blijkt volgens de steller van het middel dat de kortingen of besparingen wel zijn gerealiseerd, zij het dat die kortingen volgens Allerzorg ook deel uitmaakten van diensten die OAZ voor Allerzorg heeft geleverd. Dit impliceert dat Allerzorg c.s. de (fiscale) gegevens over het daadwerkelijk ontvangen hebben van de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde gelden wel had kunnen overleggen, terwijl zij dit niet heeft gedaan. Bij deze stand van zaken had het verwijzingshof volgens de steller van het middel moeten oordelen dat Allerzorg c.s. niet gemotiveerd hebben betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden.
3.49
Voor zover de steller van het middel klaagt dat het verwijzingshof heeft miskend dat het aan Allerzorg c.s. was om de stelling van Finaal Adviesgroep over het daadwerkelijk ontvangen hebben van de subsidies/kostenbesparingen/kortingen gemotiveerd te betwisten, faalt de klacht. Uit de eerste volzin van rechtsoverweging 2.9 volgt dat het verwijzingshof het juiste uitgangspunt voor ogen heeft gehad. En ook voor zover de steller van het middel betoogt dat het verwijzingshof bepaalde consequenties aan een (beweerde) schending van de waarheidsplicht had moeten verbinden, faalt de klacht.29.
3.50
Wel slaagt de klacht die erop neerkomt dat onbegrijpelijk is het oordeel van het verwijzingshof dat Allerzorg c.s. gemotiveerd hebben betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat – kort gezegd – de subsidies ook daadwerkelijk door Allerzorg c.s. ontvangen kunnen worden. De discussie tussen partijen had betrekking op het moment van opeisbaarheid van de vordering van Finaal Adviesgroep. Thans is niet langer in geschil dat de vordering niet al opeisbaar is geworden toen Finaal Adviesgroep subsidies had geïdentificeerd, maar pas nadat Allerzorg de juridische zekerheid had verkregen dat zij die subsidies ook daadwerkelijk zou gaan ontvangen. Een vervolgvraag in dit verband is dan of Allerzorg die zekerheid inmiddels heeft verkregen. Voor beantwoording van die vraag zijn fiscale gegevens nodig waaruit bijvoorbeeld blijkt of ter zake van de subsidies waarover Finaal Adviesgroep heeft geadviseerd (subsidie)aanvragen zijn ingediend en of die aanvragen zijn goedgekeurd. Het verwijzingshof heeft deze opeisbaarheidsdiscussie in de slotzin van rechtsoverweging 3.9 ten onrechte opgevat als een kwestie van causaliteit. In die slotzin overweegt het hof dat niet is komen vast te staan dat de subsidies daadwerkelijk zijn ontvangen als gevolg van de interventie van Finaal Adviesgroep (in plaats van als gevolg van de door OAZ geleverde diensten). Die overweging is onbegrijpelijk, omdat de opschortende voorwaarde waarvan de opeisbaarheid van de vordering afhankelijk is gesteld, niet inhoudt dat Allerzorg de subsidies alleen dankzij de inspanningen van Finaal Adviesgroep heeft verkregen.
3.51
Ten aanzien van rechtsoverweging 2.10 klaagt de steller van het middel (pagina 15 procesinleiding, derde alinea) dat het oordeel van het verwijzingshof onjuist of onbegrijpelijk is, volgens welk oordeel producties 1 en 2 bij de antwoordmemorie van Allerzorg c.s. na verwijzing een nadere onderbouwing vormen van hun betwisting. Volgens de steller van het middel bevatten die producties geen zodanige feitelijke gegevens dat Allerzorg aan Finaal Adviesgroep aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stellingen waaruit volgt dat haar vordering opeisbaar is.
3.52
Zie ik het goed, dan behelst de klacht slechts een voortbouwklacht. Als immers wordt uitgegaan van de vraag die het verwijzingshof meende te moeten beantwoorden (zijn de subsidies alleen door toedoen van Finaal Adviesgroep verkregen?), dan is niet onbegrijpelijk dat het verwijzingshof de producties als relevante onderbouwing heeft aangemerkt. Volgens het verwijzingshof blijkt namelijk uit die producties dat al een andere partij dan Finaal Adviesgroep heeft geadviseerd over die subsidies. Ik meen als gezegd echter dat het verwijzingshof niet de juiste vraag voor ogen heeft gehad (hiervoor 3.50). Als uw Raad mij daarin volgt, dan zal na verwijzing opnieuw moeten worden beoordeeld of producties 1 en 2 gelden als onderbouwing van de gemotiveerde betwisting door Allerzorg c.s. en of die producties aan Finaal Adviesgroep naar behoren aanknopingspunten verschaffen voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling dat Allerzorg c.s. zekerheid heeft verkregen dat de subsidies ontvangen zullen gaan worden.
3.53
De overige klachten op pagina 15 van de procesinleiding liggen in het verlengde van de hiervoor besproken klachten en behoeven geen bespreking.
3.54
Het grootste deel van de klachten onder III.2 betoogt in essentie dat wat betreft rechtsoverweging 2.9 onbegrijpelijk zijn (1) de overweging dat OAZ de betreffende diensten al sinds 2013 voor Allerzorg verzorgde, (2) de overweging onder 2.9 dat de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde subsidies daarvan deel uitmaakten en (3) het oordeel dat Allerzorg c.s. de stelling over het daadwerkelijk kunnen ontvangen van de subsidies gemotiveerd hebben betwist, in het licht van een reeks stellingen (op pagina 16 van de procesinleiding en pagina 17 bovenaan) die Finaal Adviesgroep in feitelijke instanties heeft ingenomen.
3.55
De klachten met deze strekking falen, omdat zij berusten op een onjuiste lezing van het arrest. Zij miskennen dat (1) en (2) slechts een samengevatte weergave door het verwijzingshof betreffen van de stellingen van Allerzorg c.s. in de antwoordmemorie na verwijzing. Ook oordeel (3) refereert slechts aan de inhoud van de stellingen van Allerzorg c.s.: die stellingen merkt het verwijzingshof aan als gemotiveerde betwisting. Noch voor overwegingen (1) en (2) noch voor oordeel (3) hoefde het verwijzingshof acht te slaan op stellingen die Finaal Adviesgroep heeft aangevoerd.
3.56
De klachten over het bewijsaanbod en de devolutieve werking van het appel (op pagina 17 van de procesinleiding, vierde en vijfde alinea) en over het beweerde crediteursverzuim en ‘free riders’-gedrag van Allerzorg c.s. (op pagina 18, eerste drie alinea’s) berusten eveneens op de genoemde onjuiste lezing van het arrest (hiervoor 3.55) en zijn ook ongegrond. Voor de klacht over de relevantie die het verwijzingshof heeft toegekend aan de door OAZ geleverde diensten verwijs ik naar hiervoor 3.50.
3.57
Voor zover de steller van het middel erover klaagt (op pagina 18, tweede en derde alinea) dat het verwijzingshof ten onrechte relevant heeft geacht voor de uitkomst van de procedure of Allerzorg c.s. gemotiveerd hebben betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden, is die klacht ongegrond. Met juistheid heeft het verwijzingshof verondersteld dat het aan Finaal Adviesgroep is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat de opschortende voorwaarde voor de opeisbaarheid van haar vordering in vervulling is gegaan. Of Allerzorg c.s. de stellingen van Finaal Adviesgroep gemotiveerd hebben betwist, is dan wel degelijk relevant.
3.58
De klachten onder III.3 richten zich tegen het oordeel van het verwijzingshof onder 2.9 en 2.10 (geciteerd hiervoor 3.46) dat het leveren van nadere onderbouwing voor de betwisting door Allerzorg c.s. was toegestaan en dat er gelet op het arrest van uw Raad van 8 juli 2022 ruimte was voor de indiening van nieuwe bewijsmiddelen in het geding na cassatie en verwijzing.
3.59
Volgens de eerste klacht heeft het verwijzingshof het arrest van 8 juli 2022 onjuist of onbegrijpelijk uitgelegd, omdat uw Raad daarin niet heeft geoordeeld dat het na verwijzing is toegestaan aan Allerzorg c.s. om nadere bewijsmiddelen in te dienen. In dat geval prevaleert de hoofdregel van art. 424 Rv en is nadere onderbouwing in beginsel niet toegestaan, aldus de steller van het middel.
3.60
De klacht faalt. Het verwijzingshof is kennelijk uitgegaan van de juiste maatstaf dat de zaak na verwijzing weliswaar moet worden beoordeeld in de stand waarin de zaak verkeerde voordat de vernietigde uitspraak werd gewezen, maar dat bij de voortzetting van het processuele debat over een reeds aan de orde zijnd geschilpunt dat na verwijzing opnieuw van belang wordt, onder omstandigheden (ook) nieuwe producties mogen worden overgelegd.30.Hier was sprake van zo’n voortzetting van het processuele debat. Partijen discussieerden namelijk met elkaar verder over het antwoord op de vraag of was voldaan aan de opschortende voorwaarde voor opeisbaarheid van de vordering. Uw Raad heeft in het arrest van 8 juli 2022 geoordeeld dat het in het kader van de betwisting van die opeisbaarheid door Allerzorg c.s. op hun weg lag om feitelijke gegevens te verschaffen waarmee Finaal Adviesgroep haar stellingen kon onderbouwen waaruit volgt dat de vordering wél opeisbaar is. Het verwijzingshof heeft, mede gelet op voormeld arrest, noch onjuist noch onbegrijpelijk geoordeeld dat Allerzorg c.s. nieuwe producties mochten overleggen waarvan het hof kennelijk heeft geoordeeld dat zij dienden ter precisering of nadere onderbouwing van de al eerder door hen ingenomen stelling (de stelling dat Allerzorg nog niet de zekerheid had verkregen dat zij de subsidies waarover Finaal Adviesgroep had geadviseerd, daadwerkelijk kon gaan ontvangen).31.
3.61
De tweede klacht betoogt dat, voor zover moet worden aangenomen dat na cassatie en verwijzing nog nieuwe informatie in het geding mag worden gebracht, die nieuwe informatie uitsluitend mag zien op de vraag van welke subsidies waarover Finaal Adviesgroep heeft geadviseerd Allerzorg de juridische zekerheid heeft verkregen dat zij die subsidies daadwerkelijk zal gaan ontvangen. Informatie over een andere dienstverlener (OAZ) valt hieronder niet. Het oordeel van het verwijzingshof dat die informatie wél valt binnen de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie en verwijzing is onjuist of onbegrijpelijk.
3.62
Ook deze klacht beschouw ik als een voortbouwklacht die slaagt in het verlengde van de klachten die ik hiervoor 3.50 e.v. heb besproken. Als uw Raad mijn zienswijze op deze zaak volgt, dan zal na verwijzing opnieuw moeten worden beoordeeld of producties 1 en 2 binnen de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie en verwijzing vallen.
3.63
Voor zover de derde klacht zich richt tegen ‘het oordeel’ in de (volledige) rechtsoverwegingen 2.9 en 2.10 voldoet de klacht niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat de steller van het middel niet preciseert welk oordeel hij bestrijdt en waarom. Uit voetnoot 57 van de procesinleiding leid ik af dat het de steller van het middel ‘in het bijzonder’ te doen is om dit oordeel uit rechtsoverweging 2.10, dat hiervoor ook al aan bod kwam. Ik zal daarom daarvan uitgaan:
‘De nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. met producties 1 en 2 is in dit geval toegestaan binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing. Immers, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad in deze zaak, waarin is overwogen dat het aan Allerzorg is in het kader van haar betwisting feitelijke gegevens te verstrekken, moet worden aangenomen dat er ruimte is voor de indiening van dergelijke nieuwe bewijsmiddelen.’
3.64
Volgens de klacht is dit oordeel onbegrijpelijk, omdat Finaal Adviesgroep de uitbesteding van de werkzaamheden aan een andere dienstverlener gemotiveerd heeft betwist en omdat de opdracht juist aan Finaal Adviesgroep werd gegeven ‘omdat deze post nog niet ondergebracht was’.32.Omdat Allerzorg c.s. bovendien vervolgens Finaal Adviesgroep niet in staat hebben gesteld de werkzaamheden af te ronden, ‘behoort ook qua relevantie niet meer tot het debat of een andere dienstverlener daarin iets heeft gedaan, maar uitsluitend of de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd’.33.
3.65
Het is mij niet gelukt hier een touw aan vast te knopen. Ik zie werkelijk niet in waarom het oordeel van het verwijzingshof dat Allerzorg haar betwisting nader mocht onderbouwen in het geding na verwijzing onbegrijpelijk zou zijn vanwege stellingen die Finaal Adviesgroep in feitelijke instanties heeft ingenomen. Voor zover de steller van het middel opnieuw klaagt over de relevantie die het verwijzingshof heeft toegedicht aan de door OAZ geleverde diensten, verwijs ik naar hiervoor 3.50.
3.66
Volgens de vierde klacht heeft het verwijzingshof miskend dat, nu Allerzorg c.s. niet aan de op hen rustende stelplicht hebben voldaan, art. 21 Rv bepaalt dat de rechter daaraan de conclusie mag verbinden die hem geraden voorkomt.
3.67
Deze klacht mist feitelijke grondslag, nu het verwijzingshof (met juistheid) niet heeft geoordeeld dat op Allerzorg c.s. stelplicht rust (ook hiervoor 3.57), laat staan dat Allerzorg c.s. niet aan die stelplicht hebben voldaan.
3.68
De klachten onder III.4 en onder IV behelzen slechts voortbouwklachten.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑06‑2024
Het arrest van uw Raad in de eerste cassatieprocedure betreft het arrest van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058. Het arrest is geannoteerd door D.J. Beenders & J.P.C. Interfurth in JBPR 2023/19.
Vergelijk het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 18 juli 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2367, onder 2.1.
Dit vonnis is niet gepubliceerd.
Met de eerste klacht verwijs ik naar de alinea die begint met de vetgedrukte woorden ‘Ten eerste’ onder I.1 op pagina 4 van de procesinleiding. De tweede klacht verwijst naar de alinea met ‘Ten tweede’ (op pagina 5) enzovoorts. Deze structuur zal ik ook zoveel mogelijk aanhouden bij onderdelen 2 en 3 van het middel.
MvT, Kamerstukken II 2018/19, 35 173, nr. 3, p. 9. Ook aangehaald in: HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449, NJ 2023/125, onder 4.3.
HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449, NJ 2023/125, onder 3.4. Zie in vergelijkbare zin: HR 13 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1451, onder 3.2.
HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7254, NJ 2012/77, onder 3.2.3.
Zie hierover: HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, NJ 2015/181 m.nt. W.D.H. Asser, onder 3.4.2.
A.I.M. van Mierlo, T&C Rv, commentaar op art. 87 Rv, aant. 10a (bijgewerkt t/m 1 januari 2024).
H.M.M. Steenberghe & J.D.A. den Tonkelaar (red.) e.a., Commentaar & Context Rechtsvordering na de Spoedwet-KEI, Den Haag: Boom Juridisch 2020, p. 90.
Volgens dit artikel zou (in afwijking van art. 30j Rv-KEI) in het hoger beroep van vorderingsprocedures – kort gezegd – alleen een mondelinge behandeling plaatsvinden als de rechter of één van de partijen daartoe aanleiding zag.
G. de Groot in: G. de Groot & H.M.M. Steenberghe (red.), De mondelinge behandeling in civiele zaken, Den Haag: Boom Juridisch 2019/4.3.4.
HR 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:824, NJ 2024/71 m.nt. H.J. Snijders, onder 3.3.5.
Zie HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1818, NJ 2012/57, onder 3.6.
ECLI:NL:GHARL:2020:10454, onder 5.7-5.8.
Mijn conclusie van 17 december 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1190, onder 3.18-3.24.
ECLI:NL:HR:2022:1058, onder 3.1-3.2.
ECLI:NL:HR:2022:1058, onder 3.3-3.5. Uw Raad heeft twee klachten gemotiveerd verworpen (onder 3.3 en 3.4) en de overige klachten met art. 81 lid 1 RO afgedaan (onder 3.5).
ECLI:NL:HR:2022:1058, dictum.
Vergelijk: Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2022/6; H.E. Ras & A. Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep in burgerlijke zaken (BP & Pr IV), Deventer: Wolters Kluwer 2017/40.
Mijn conclusie van 17 december 2021, ECLI:NL:PHR:2021:1190, onder 3.21.
Vgl. HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:728, NJ 2019/127 m.nt. A.I.M. van Mierlo, onder 3.3.2: ‘De vernietiging door de Hoge Raad van een uitspraak treft niet alleen de in die uitspraak voorkomende beslissingen die in cassatie met succes zijn bestreden, maar brengt ook mee dat alle beslissingen die daarop voortbouwen of daarmee onverbrekelijk samenhangen, hun kracht verliezen omdat daaraan de grondslag is ontvallen (…).’
Proces-verbaal van comparitie van partijen van 25 oktober 2019, p. 2. In voetnoten 29 en 31 van de procesinleiding staat overigens 25 oktober 2018, maar dat houd ik voor een kennelijke verschrijving.
Proces-verbaal van de comparitie na antwoord, gehouden op 31 januari 2019, p. 6.
Vgl. wat ik hierover heb geschreven in mijn conclusie in de eerste cassatieprocedure in deze zaak: ECLI:PHR:2021:1190, onder 3.19: ‘De rechter kan ervoor kiezen de partij die de waarheidsplicht heeft geschonden te veroordelen in de proceskosten, maar hij kan aan die schending ook consequenties verbinden in de sfeer van stelplicht en bewijslast en hij kan ook een sanctie achterwege laten. Over hetgeen ter discretie staat van de rechter die over de feiten oordeelt, kan in cassatie niet worden geklaagd.’
Vgl. HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8991, NJ 2013/5 m.nt. J. Hijma, onder 3.3.4; HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1435, NJ 2012/423 m.nt. P. van Schilfgaarde, onder 5.1.4. Zie ook B. Winters/S.M. Kingma, T&C Rv, commentaar op art. 424 Rv, aant. 5b (bijgewerkt t/m 1 januari 2024): ‘Hoewel de Hoge Raad geen afstand heeft gedaan van deze strenge leer [de leer dat partijen in beginsel in het geding na verwijzing geen nieuwe feiten, verweren, gronden of bewijzen mogen aanvoeren, AG] (…) laat hij partijen tegenwoordig vaker toe de zaak na verwijzing nader te instrueren. De rechter na verwijzing mag acht slaan op na verwijzing zonder voorafgaande bewijsopdracht overgelegde producties, als deze producties betrekking hebben op al voor de cassatie-instantie ingenomen stellingen (…). Die producties mogen de eerdere stellingen (die na cassatie en verwijzing nog aan de orde zijn) preciseren en nader onderbouwen en zelfs een kennelijk op een vergissing terug te voeren onjuiste feitelijke stellingname of een feitelijk onjuiste aanname corrigeren (…).’. Zie bijvoorbeeld ook: Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2022/258; B. van der Wiel (red.) e.a., Cassatie, Deventer: Wolters Kluwer 2019/401.
Vgl. HR 27 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG6230, onder 3.3.
De steller van het middel verwijst in voetnoot 58 naar productie 7 waarop de advocaat van Finaal Adviesgroep in de spreekaantekeningen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg een beroep zou hebben gedaan.
Procesinleiding, pagina 20 bovenaan (met weglating van voetnoot).
Beroepschrift 29‑11‑2023
PROCESINLEIDING VORDERINGSPROCEDURE BIJ DE HOGE RAAD
Eiseres tot cassatie is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid FINAAL ADVIESGROEP B.V. (hierna: Finaal Adviesgroep), gevestigd te Zwijndrecht, voor deze zaak domicilie kiezende te (2582 GM) Den Haag aan de Statenlaan 28 ten kantore van Alt Kam Boer advocaten, van wie mr. H.J.W. Alt, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, door requirante als zodanig is aangewezen om haar te vertegenwoordigen in na te melden cassatieprocedure.
Verweerders te dezen zijn:
- 1.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ALLERZORG B.V…, statutair gevestigd en kantoorhoudende te Woerden,
- 2.
de heer [verweerder 2], wonende te [woonplaats],
voor wie in de procedure na verwijzing als (proces)advocaat is opgetreden mr. T.M. Maters, kantoorhoudende te (6851KJ) Huissen aan de Julianastraat 7 (Absolute advocaten).
Finaal Adviesgroep stelt hierbij cassatieberoep in tegen het arrest na verwijzing d.d. 18 juli 2023 (het arrest), van het Gerechtshof te Hertogenbosch, hierna ook: het verwijzingshof, gewezen onder zaaknummer 200.315.726/01;
Verweerders kunnen in deze cassatieprocedure ten laatste verschijnen op: woensdag 29 november 2023. Daarnaast wordt verweerders erop gewezen dat de enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden vorderingszaken, zoals de onderhavige, behandelt op vrijdagen om 10.00 uur (zie: art. 3.1.4.4. van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden) in het gebouw van de Hoge Raad der Nederlanden aan het Korte Voorhout 8.
Finaal adviesgroep voert tegen het arrest het volgende middel van cassatie aan:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, doordat het verwijzingshof bij het arrest heeft overwogen en beslist gelijk in het arrest vermeld — hier als herhaald en ingelast te beschouwen — ten onrechte om één of meer van de navolgende — zo nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen:
A. Kern van de zaak en feitelijk verloop
1.1
Finaal Adviesgroep drijft een onderneming die zich toelegt op de advisering en begeleiding van ondernemingen in de ruimste zin des woords.1.
1.2
Verweerder in cassatie sub 1 (hierna: Allerzorg) is een grote en landelijk opererende organisatie, die zich toelegt op het verlenen van diensten ten behoeve van de gezondheidszorg in de ruimste zin des woords.2.
1.3
Verweerder in cassatie sub 2 (hierna: [verweerder 2]) is een natuurlijk persoon die in dienst is of was van Allerzorg en in de functie van financieel directeur in de contacten met Finaal Adviesgroep is opgetreden.
1.4
Tussen Finaal Adviesgroep en [verweerder 2] in zijn hoedanigheid van financieel directeur van Allerzorg zijn gesprekken gevoerd over het in opdracht van Allerzorg verrichten van een onderzoek door Finaal Adviesgroep naar de optimale toepassing van de fiscale regelingen en kostenbesparingen op het gebied van personeel en arbeid. Ook het al dan niet uitvoeren van deze werkzaamheden op basis van no cure no pay en de hoogte van die vergoeding waren onderdeel van die gesprekken. Op 19 juli 2017 heeft Finaal Adviesgroep daartoe een overeenkomst toegestuurd aan Allerzorg c.s.3., alsmede zijn ter hand gestelde algemene voorwaarden4. van toepassing verklaard.5.
1.5
Op 31 augustus 2017 heeft de heer [verweerder 2] aangegeven akkoord te zijn met het aanbod.6. Hij schrijft met zoveel woorden (tikfouten overgenomen):
‘Ik heb overleg met collega Wietse [Hofstra-HJWA] (cc) gehad en hiermee geven wij akkoord te gaan met jullie aanbieding. Wellicht ten overvloede beperken wij de opdracht primair tot de medewerkers, voortkomend uit de overname van de failliette SAC activiteiten.
Laten we volgende week maandag contact hebben over de uitvoering van de opdracht.’
1.6
Voorafgaand aan het opstellen van de overeenkomst heeft Finaal Adviesgroep aan de heer [verweerder 2] gevraagd wie zij als tekeningsbevoegde moest opnemen. [verweerder 2] heeft nogmaals laten weten dat hij bevoegd was om de overeenkomst te tekenen.
1.7
De heer [verweerder 2] heeft vervolgens separaat op 1 september 2017 een email verzonden met daarbij de getekende overeenkomst.7. Over de betaling is in de overeenkomst onder meer het volgende opgenomen:
‘Artikel 3 Success Fee
3.1.
Opdrachtnemer rekent haar Success Fee af over het financieel voordeel van Opdrachtgever als gevolg van haar interventie. Wij werken niet met enige vorm van opstartkosten. De Success Fee wordt berekend over de additionele opbrengsten en kostenbesparingen. De afrekening van de Success Fee zal plaatsvinden nadat de gelden zijn geïdentificeerd.
3.2.
Onder financieel voordeel wordt begrepen de vastgestelde kostenbesparing (eventuele heffingsrente inbegrepen) voor Opdrachtgever dat is ontstaan als gevolg van het onderzoek door Opdrachtnemer. (…)
3.4.
De Zuivere Fee betaling op Succesbasis is exclusief BTW en bedraagt 22,5%. (…)’
1.8
Over de betaling heeft [verweerder 2] in die e-mail van 1 september 2017 het volgende opgemerkt:
‘(…) Wellicht ten overvloede: wij zijn de succesfee verschuldigd nadat wij de (juridische) zekerheid hebben dat de subsidie ontvangen zal gaan worden. (…)’
1.9
Op basis van de door (collega's van) [verweerder 2] aangeleverde gegevens heeft Finaal Adviesgroep een zogenoemde ‘Rapportage Finaalscan’ opgesteld. Volgens dit rapport heeft Finaal Adviesgroep voor een bedrag van € 216.813,00 aan kostenbesparingen geïdentificeerd.8. Voor Allerzorg was er geen enkel financieel risico en ook geen kosten verbonden aan de uitvoering van de werkzaamheden indien die niet succesvol zouden zijn.9.
1.10
Nadat de overeenkomst tot stand was gekomen met Finaal Adviesgroep aan de slag was gegaan en door rapportage aan Allerzorg duidelijk was geworden op welke specifieke regelingen Finaal Adviesgroep een beroep zou doen stelde [verweerder 2] opeens dat hij ‘de overeenkomst wilde ontbinden’, dan wel ‘de overeenkomst te willen opzeggen’, dit omdat hij de uitvoering van de werkzaamheden die Finaal Adviesgroep al bij een andere partij zou hebben ondergebracht.10. Met name toen Finaal Adviesgroep na de identificatie van de besparingen op premiekortingen vervolgacties voorstelde stelde [verweerder 2] zich opeens op het standpunt dat hij deze premiekortingen zelf had ondergebracht bij een andere partij, namelijk OAZ, dit terwijl Finaal Adviesgroep hiervoor de opdracht had. Niet alleen is er noch door Allerzorg, noch door [verweerder 2] aangegeven dat deze al bij een andere partij waren ondergebracht, laat staan uitgevoerd, uit de destijds aangeleverde gegevens bleek aan Finaal Adviesgroep juist dat de specifieke premiekorting nog niet was benut.11. Ook uit de voorafgaande correspondentie blijkt niet dat het e.e.a. bij een andere partij zou worden ondergebracht.12.
1.11
Vast staat verder dat het door Finaal Adviesgroep aangeboden contract is getekend en geretourneerd en dat Allerzorg de benodigde gegevens heeft verstrekt op basis waarvan zij de besparingen heeft kunnen identificeren. Daaraan voorafgaand is reeds per email overeenstemming bereikt.
1.12
Vast staat ook dat daarna is verhinderd dat Finaal Adviesgroep de opdracht kon voltooien nu die opdracht is beëindigd met een beroep op onbevoegdheid van [verweerder 2]. Op p. 6 van diezelfde griffiersaantekeningen van het p-v van voormelde zitting d.d. 31 januari 2019 merkt [betrokkene 2], directeur van Finaal Adviesgroep, (H) dan ook op de reactie van [verweerder 2] dat na het identificeren de subsidie nog moest binnenkomen op:
- ‘H.
maar we mochten het werk niet afmaken. Toen kwam de bevoegdheidskwestie, Vraag is of T wel of niet bevoegd was.’
1.13
Finaal Adviesgroep heeft op 17 oktober 2017 een factuur ten bedrage van € 59.025,43 inclusief btw aan Allerzorg verzonden voor door haar verrichte werkzaamheden conform de door [verweerder 2] namens Allerzorg op 1 september 2017 ondertekende overeenkomst.13. Ondanks diverse sommaties van Finaal Adviesgroep daartoe is betaling door Allerzorg echter uitgebleven.
B. Klachten
I. Weigering mondelinge behandeling
In rovv. 2.7 en 2.8 oordeelt het verwijzingshof dat Finaal Adviesgroep niet aan haar stelplicht heeft voldaan. In rovv. 2.9 en 2.10 behandelt het hof de ‘nadere onderbouwing’ van Allerzorg c.s. en eveneens in rov. 2.10 wijst het verwijzingshof het bij akte uitlaten producties gedane verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling af met als motivering dat Finaal Adviesgroep bij akte hierop heeft kunnen reageren en heeft dit ook gedaan. Een akte bood volgens het verwijzingshof voldoende gelegenheid om inhoudelijk op genoemde producties 1 en 2 in te gaan zodat een mondelinge behandeling hierover als (subsidiair) door Finaal Adviesgroep verzocht, ‘niet nodig’ is. Zie het roljournaal ‘max 1,5 pag.’:
14-03-2023 | Partijen voor fourneren | (cf. art. 5.2 LPR) Ambtshalve peremptoir | Partijen fourneren | |
28-02-2023 | Antwoord-akte appellant | (max 1,5 pag. tekst) Ambtshalve peremptoir | Antwoord-akte appellant genomen | |
31-01-2023 | herstel verzuim dg | overleggen originele akte door geint., daarna antw. akte app. AP Ambtshalve peremptoir | verzuim hersteld | (originele akte overgelegd door geint.) |
17-01-2023 | Akte partijen | (max. 1,5, pag. tekst), daarna antwoordakte partijen Ambtshalve peremptoir | Akte partijen genomen | App: antw. akte n.a.v.prod. bij antw. memorie geint, na verwijzing. Geint. ZIVVER exemplaar onder voorbehoud |
Finaal Adviesgroep heeft bij akte van 17 januari 2023 in rnr. 1 t/m 4 van primair bezwaar gemaakt tegen de overgelegde producties en subsidiair in rnr. 5 van de akte van 17 januari 2023, voor het geval het oordeelt dat toelating van deze stukken tot het procesdossier wel wordt toegestaan, verzocht om bepaling van een mondelinge behandeling. Als motivering is gegeven dat een inhoudelijke reactie op de genoemde stukken redelijkerwijs niet binnen de door de rolraadsheer toegestane 1,5 pagina A4 past. Bij antwoordakte d.d. 28 februari 2023 rnr. 2 dit verzoek herhaald. Het belang is evident: Finaal Adviesgroep wordt ernstig beperkt in haar mogelijkheid om te reageren op de ‘nadere onderbouwing’, waarop het verwijzingshof de zaak vervolgens blijkens rovv. 2.9 en 2.10 wel afdoet. Dat leidt dan tot de volgende klachten.
I.1
Ten eerste miskent het verwijzingshof bij het afwijzen van het verzoek tot het houden van een mondelinge behandeling in rov. 2.10 dat14. een mondelinge behandeling slechts in uitzonderlijke omstandigheden mag worden geweigerd. Van de zijde van de wederpartij moeten in dat geval klemmende redenen worden aangevoerd tegen toewijzing van het verzoek of het verzoek moet strijdig zijn met de eisen van een goede procesorde. Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Er was ook in de gehele instantie na verwijzing, zoals ook uit het arrest blijkt, geen mondelinge behandeling geweest. Bij gebreke van dit alles geldt dat art. 87 lid 1 Rv bepaalt dat de rechter, op verzoek van partijen of een van hen dan wel ambtshalve, in alle gevallen en in elke stand van het geding een mondelinge behandeling kan bevelen. Art. 87 lid 8 Rv bepaalt dat indien geen mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, de rechter voordat hij over de zaak beslist aan partijen des verlangd de gelegenheid biedt hun standpunt mondeling uiteen te zetten. Ingevolge art. 353 lid 1 Rv is art. 87 Rv ook van toepassing in hoger beroep en derhalve ook in de verwijzingsprocedure die immers een voortzetting daarvan is, Er is dan ook sprake van strijd met het onmiddellijkheidsbeginsel, hetgeen nietigheid van het arrest meebrengt.
Ten tweede heeft te gelden en miskent het verwijzingshof in rov. 2.10 dat als de rechter vervolgens oordeelt dat van dergelijke zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake is, en tot een afwijzing van het verzoek om een mondelinge behandeling komt, dat de rechter de redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moet vermelden en zijn beslissing op dat punt deugdelijk motiveren.15. Een deugdelijke motivering is niet dat Finaal Adviesgroep bij akte hierop heeft kunnen reageren en heeft dit ook gedaan. Een akte bood volgens het verwijzingshof voldoende gelegenheid om inhoudelijk op genoemde producties 1 en 2 in te gaan zodat een mondelinge behandeling hierover als (subsidiair) door Finaal Adviesgroep verzocht, ‘niet nodig’ is. Of en zo ja een mondelinge behandeling ‘nodig is’ in het kader van hoor en wederhoor en van het onmiddellijkheidsbeginsel is in beginsel aan de partij die daarom vraagt, zodat deze motivering voorts blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
Ten derde geldt het volgende. Indien we het processuele verloop in ogenschouw nemen dan geeft dat het volgende beeld: als appellant was Finaal Adviesgroep het eerste aan zet voor de memorie na verwijzing16.. Vervolgens hebben Allerzorg c.s. hun antwoordmemorie na verwijzing genomen met de gewraakte nieuwe informatie daarin waaraan het verwijzingshof in rovv. 2.9 en 2.10 refereert.17. Dat betekent dat de nieuwe informatie waaraan het verwijzingshof in rov 2.9 refereert, dus pas is opgekomen nadat Finaal Adviesgroep haar memorie na verwijzing al had ingediend. Vervolgens beperkt het verwijzingshof de mogelijkheid daarop te regeren bij akte tot 1,5 pagina. In dit verband wijst Finaal Adviesgroep op de uitspraak van Uw Raad met betrekking tot de beperking van het aantal pagina's in processtukken in hoger beroep (waarvan de procedure na verwijzing onderdeel is):18. (onderstreept door mij-HJWA voetnoot weggelaten):
‘3.3.5
Uit hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen, volgt dat de mogelijkheid van het beperken van de omvang van processtukken in hoger beroep een legitiem doel dient. De desbetreffende regels zijn ook niet disproportioneel omdat te verwachten valt dat in de overgrote meerderheid van de zaken het recht op toegang tot de rechter en op hoor en wederhoor niet in het gedrang komt door de in de reglementen gestelde beperkingen, mede in aanmerking genomen dat in hoger beroep kan worden voortgebouwd op het debat in eerste aanleg en steeds gelegenheid bestaat om de zaak mondeling toe te lichten (art. 87 lid 8 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv; art. 279 Rv in verbinding met art. 362 Rv). (…)’
Uit deze bewoordingen volgt dat Uw Raad kennelijk beperking van processtukken toestaat omdat er steeds gelegenheid bestaat om de zaak mondeling toe te lichten. Het getuigt dan van een onjuiste rechtsopvatting van het verwijzingshof in rov. 2.10 om na beperking van de omvang van processtukken in appel c.q. na verwijzing (in casu tot 1,5 pagina) vervolgens een verzoek om een mondelinge behandeling af te wijzen. Dan is er dus weldegelijk sprake van een schending van artikel 6 EVRM en geen effectieve toegang tot de rechter alsook schending van hoor en wederhoor, omdat Finaal Adviesgroep te zeer in haar verdediging wordt geschaad.
Ten vierde is rechtens onjuist en onbegrijpelijk dat het verwijzingshof bepaalt dat 1,5 pagina ‘voldoende’ is om op de genoemde stukken redelijkerwijs te reageren. Immers, een reactie op die stukken betreft niet alleen die producties zelf, maar de facto de gehele ‘nadere onderbouwing’ die, als gezegd, eerst bij antwoordmemorie na verwijzing is gegeven en die het verwijzingshof in rovv. 2.9 en 2.10 omarmt. De reactie is dan dus naar de aard, ook gelet op het bepaalde van hoor en wederhoor in het kader van artikel 6 EVRM, anders dan het verwijzingshof in rov 2.10 overweegt, niet beperkt tot uitsluitend die twee producties.
Het verwijzingshof heeft dat hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, dan wel heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
I.2
Het slagen van een of meer van de bovengenoemde klachten van dit onderdeel I leidt tot nietigheid van het arrest wegens strijd met het onmiddellijkheidsbeginsel, althans artikel 6 EVRM, althans vitiëert dat rovv. 2.7 t/m 2.15 en het dictum en is dat arrest onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd.
II. Rovv. 2.7, 2.8, het arrest van de hoge Raad19. en het debat na verwijzing
Het verwijzingshof oordeelt in rov. 2.7 dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden — door Finaal Adviesgroep in cassatie niet dan wel tevergeefs bestreden — heeft geoordeeld dat de success fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden, en dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat dergelijke zekerheid is verkregen. Allerzorg c.s. heeft hierop gewezen in haar antwoordmemorie na verwijzing.
In rov. 2.8 oordeelt het verwijzingshof vervolgens dat ‘het vorenstaande’ brengt dat het onderhavige verweer van Allerzorg c.s. slaagt, omdat Finaal Adviesgroep in dit opzicht niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing is het, aldus het verwijzingshof, niet toegestaan de stelling dat Allerzorg bedoelde (juridische) zekerheid wel heeft verkregen alsnog in de beoordeling te betrekken. Allerzorg c.s. heeft zich hierop beroepen in haar antwoordmemorie na verwijzing. Na cassatie en verwijzing is volgens het verwijzingshof in beginsel geen ruimte voor nieuwe grieven, weren, vorderingen en verzoeken. Er is volgens het verwijzingshof geen reden om in dit geval af te wijken van dit uitgangspunt. Finaal Adviesgroep had destijds bedacht kunnen en moeten zijn op de devolutieve werking van het appel als benoemd hiervoor in rov. 2.6. Allerzorg c.s. voert al sinds de conclusie van antwoord aan dat Finaal Adviesgroep 'eigenlijk nog niets gedaan heeft om de fee te verdienen' en dat 'het eigenlijke werk(…) niet [is] de mogelijke subsidiegevallen te identificeren (…), maar vooral het zorgdragen dat de bedragen die uit het programma komen ook daadwerkelijk ontvangen worden' (nr. 27), aldus het verwijzingshof
II.1
Dit hierboven omschreven oordeel in rovv. 2.7 en 2.8 is rechtens onjuist en onbegrijpelijk, om navolgende redenen20..
1.
In onderdeel 2 van het cassatiemiddel dat leidde tot het arrest van 8 juli 2022 van de Hoge Raad is vooropgesteld op welke rechtsoverwegingen dit onderdeel van het middel ziet. Het parafraseert onder rnr 2.1 op p. 7, 8e regel ev. van die procesinleiding dat in rovv. 5.2 t/m 5.7 het hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat zou zijn overeengekomen dat er éérst zekerheid zou moeten worden verkregen dat de subsidies c.q. de besparingen ook verkregen zouden worden, alvorens de success-fee opeisbaar zou zijn. In rov. 5.8 oordeelt het hof Arnhem-Leeuwarden dat gesteld noch gebleken is dat dergelijke zekerheid is verkregen, hetgeen, gelet op de betwisting van Allerzorg c.s. op de weg van Finaal Advies had gelegen. Volgens het hof Arnhem-Leeuwarden had Finaal Advies moeten aantonen over welke subsidies Allerzorg dankzij Finaal Adviesgroep voldoende zekerheid had gekregen, hetgeen zij, volgens het hof Arnhem-Leeuwarden in rov 5.8, heeft nagelaten, zodat niet aan de voorwaarde voor opeisbaarheid is voldaan.
De rechtsoverweging 5.8 van het destijds in cassatie bestreden arrest van hof Arnhem Leeuwarden waar onderdeel 2.1 van het eerste cassatieberoep op ziet luidt, inclusief de daaraan voorafgaande rechtsoverweging, als volgt (vet door mij-HJWA):
‘5.7.
Dit betekent dat de successfee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden.
5.8.
Gesteld noch gebleken is dat dergelijke zekerheid is verkregen. Finaal Adviesgroep handhaaft slechts haar stelling dat voor betaling enkel vereist is dat de gelden geïdentificeerd zijn. Gelet op de betwisting van Allerzorg en [verweerder 2] had het op de weg van Finaal Adviesgroep gelegen om aan te tonen welke subsidies (en/of, in haar visie: kortingen of besparingen) Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies e.d. Allerzorg dankzij haar inspanningen voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Zij heeft dit echter nagelaten. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat aan de voorwaarde voor opeisbaarheid van de betalingsverplichting is voldaan.’
In het bijzonder in onderdeel 2.1-VIa van het eerste cassatieberoep voert Finaal Advies tegen die oordelen van het hof het volgende aan (vet en onderstreept door mij HJWA):
‘2.1-VIa Bovendien miskent het hof in rov. 5.8 (en daarop voortbouwend in rov. 5.9 en 5.12 en 5.13) bij zijn oordeel dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies /kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen dan wel juridische zekerheid voor heeft gekregen, dat — zo de extra bepaling zou gelden, zoals weergegeven hierboven onder 1.14 — in dat geval het op de weg van Allerzorg c.s. had gelegen ex artikel 21 Rv om inzage te geven in het verloop van die subsidies. Het hof had randnummer 6 van de spreekaantekeningen van mr. Ester in eerste aanleg en MvG rnr 30 met toepassing van artikel 25 Rv de rechtsgronden aanvullen als zodanig moeten uitleggen, spreekaantekeningen nr 6: (…)
Het is immers een feit van algemene bekendheid en een ervaringsfeit dat fiscale gegevens door de Belastingdienst slechts aan de betrokkenen zelf kenbaar worden gemaakt en dat een derde, dus een adviseur, consultant of gemachtigde, daartoe een expliciete volmacht dient te hebben. In het feit dat Finaal Adviesgroep de opdracht niet heeft mogen afmaken ligt besloten dat zij ook niet (langer) gemachtigd was om daarover met derden, zoals de Belastingdienst, contacten te onderhouden. Finaal Advies stelt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep met zoveel woorden dat het op de weg van Allerzorg ligt om aan te tonen wat zij aan subsidies en restituties heeft gerealiseerd. Zo er al geen sprake is van een zelfstandig (‘ja-maar’) verweer ten aanzien van de stelling dat er nog discussie is met de belastingdienst gaat het in elk geval dus om bij uitstek tot het domein van Allerzorg c.s. behorende informatie, zodat het van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans in het licht van de hierboven aangehaalde passage uit de spreekaantekeningen van mr. Ester zonder nadere toelichting onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 5.8 oordeelt dat Finaal Adviesgroep nader diende te onderbouwen. Dat had Allerzorg (c.s.) dienen te doen, hetzij op basis van een zelfstandig verweer, hetzij in het kader van de op hen rustende stel c.q. betwistplicht (art. 149 Rv).’
Een redelijke uitleg van het hiervoor geciteerde onderdeel 2.1-Via kan geen andere zijn dat tegen de volledige rov. 5.8 — en zeker tegen de vetgedrukte passages — wordt opgekomen.
2.
Dat dit ook zo door de Hoge Raad is begrepen volgt uit de wijze waarop de Hoge Raad respondeert op de klacht in 2.1 van het middel in zijn arrest van 8 juli 202221. (andermaal vetgedrukt door mij-HJWA):
‘3.1
Onderdeel 2.1 van het middel klaagt onder meer dat blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies, kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies Allerzorg dankzij de inspanningen van Finaal Adviesgroep voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Het onderdeel betoogt dat het hier bij uitstek gaat om tot het domein van Allerzorg behorende informatie omdat het een feit van algemene bekendheid is dat fiscale gegevens slechts aan de betrokkene zelf kenbaar worden gemaakt. Daarom lag het op de weg van Allerzorg haar stelling te onderbouwen dat zij nog geen subsidies of besparingen had gerealiseerd en toe te lichten wat er vervolgens is gebeurd met de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen, aldus het onderdeel.
3.2
Deze klacht is gegrond. Het hof heeft miskend dat van Finaal Adviesgroep niet kan worden gevergd dat zij een stelling onderbouwt voor zover de voor die onderbouwing benodigde gegevens zich bevinden in het domein van haar wederpartij en zij daar geen toegang toe heeft. 1 Bij die stand van zaken ligt het veeleer op de weg van Allerzorg om in het kader van haar betwisting zodanige feitelijke gegevens te verstrekken dat zij Finaal Adviesgroep aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.’
Daarmee honoreert de Hoge Raad dus de klacht dat het op de weg van Allerzorg lag haar stelling te onderhouwen dat zij nog geen subsidies of besparingen had gerealiseerd en toe te lichten wat er vervolgens is gebeurd met de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen. Daarin ligt ook besloten dat de Hoge Raad het gehele oordeel in rov. 5.8 vernietigt en dus ook dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies (en/of, in haar visie: kortingen of besparingen) Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies e.d. Allerzorg dankzij haar inspanningen voldoende juridische zekerheid heeft verkregen hetgeen zij zou hebben nagelaten. Finaal Adviesgroep had daarvoor immers de tot het domein van Allerzorg behorende feiten en onderbouwing nodig, die Allerzorg (c.s.) ex artikel 21 Rv eigener beweging in het geding hadden moeten brengen.
3.
Finaal Adviesgroep had overigens zowel in eerste aanleg als in hoger beroep expliciet op die stel- of exhibitieplicht van Finaal Adviesgroep een beroep gedaan en dus daarmee aangegeven dat zij voor haar stelplicht afhankelijk was van het overleggen van stukken door Allerzorg c.s.: in rnr. 30 van de MvG wordt in dat kader gesteld:
- ‘30.
Voor zover Uw Hof van mening mocht zijn dat het nadeel gebaseerd dient te worden op de besparing ten aanzien van subsidies en restituties die er daadwerkelijk zijn ontvangen door Allerzorg, zal de procedure moeten worden aangehouden om Allerzorg in de gelegenheid te stellen daar justificatoire bescheiden van in het geding te brengen. (…)’
En in de spreekaantekeningen in eerste aanleg van mr. Ester rnr 622.:
- ‘6.
Wat dan resteert is dat wel inzicht zal moeten worden verschaft in de vraag welke besparing in de vorm van subsidies en restituties nu al is geëffectueerd. Dit omdat de eis dan mogelijk zou moeten worden aangepast. FA verzoekt de Rechtbank Allerzorg daartoe te verplichten. De gewijzigde eis kan in de vorm van een nadere akte na de comparitie worden genomen.’
De Hoge Raad casseert dus in lijn met het debat in feitelijke instanties dat Allerzorg moet laten zien welke besparingen en subsidies zij heeft gerealiseerd, hetgeen ook temeer een aanwijzing is dat de gehele rov. 5.8 van het hof Arnhem Leeuwarden is vernietigd.
4.
Het verwijzingshof oordeelt echter in rov. 2.7 (vetgedrukt door mij-HJWA):
‘2.7.
Voorts heeft gerechtshof Arnhem-Leeuwarden — door Finaal Adviesgroep in cassatie niet dan wel tevergeefs bestreden — geoordeeld dat de success fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden, en dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat dergelijke zekerheid is verkregen. Allerzorg c.s. heeft hierop gewezen in haar antwoordmemorie na verwijzing.’
Waarna het hof in rov. 2.8 oordeelt dat ‘het vorenstaande brengt dat het onderhavige verweer van Allerzorg c.s. slaagt omdat Finaal Adviesgroep in dit opzicht niet aan haar stelplicht heeft voldaan’.
Ten eerste is het dus gelet op het hiervoor onder 1 t/m 3 gestelde rechtens onjuist23. en onbegrijpelijk24. dat het verwijzingshof in rov. 2.7 oordeelt dat door Finaal Adviesgroep in cassatie niet dan wel tevergeefs bestreden — geoordeeld dat de success fee pas opeisbaar wordt nadat Allerzorg (juridische) zekerheid heeft gekregen dat de subsidies (en/of in de visie van Finaal Adviesgroep: kortingen of besparingen) ontvangen zullen gaan worden, en dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat dergelijke zekerheid is verkregen. De klacht in de eerste cassatie was immers — in navolging van het feitelijke debat — dat Allerzorg (ex artikel 21 Rv) met die informatie moet komen (en dus moet laten zien wat er met de geïdentificeerde besparingen is gebeurd). De Hoge Raad honoreert die klacht met een overweging die in redelijkheid niet anders kan worden begrepen dat de gehele rov 5.8 wordt vernietigd en met inachtneming daarvan de zaak opnieuw door het verwijzingshof had moeten worden beoordeeld. In dat kader is ook onbegrijpelijk dat het verwijzingshof oordeelt zoals in de vetgedrukte passages van rov. 2.7 hierboven is weergegeven, dat (niet- of) tevergeefs is bestreden dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat dergelijke zekerheid is verkregen. Een redelijke uitleg van het arrest van de Hoge Raad kan, zoals blijkt uit het hiervoor onder 1 t/m 3 gestelde niet anders zijn dan dat Finaal Adviesgroep dat nu juist met succes heeft bestreden.
Ten tweede vitiëert het ten eerste gestelde ook het oordeel in rov. 2.8: wanneer rov 5.8 van het hof Arnhem-Leeuwarden door de Hoge Raad geheel is vernietigd stond het Finaal Adviesgroep dus, anders dan het verwijzingshof oordeelt, weldegelijk vrij dit opnieuw aan te kaarten en behoorde dit weldegelijk na verwijzing tot het debat van partijen. Ook dit oordeel getuigt dus van een onjuiste rechtsopvatting in het kader van art 424 Rv en de domeinleer en is onbegrijpelijk in het licht van het hiervoor onder 1 t/m 3 van dit onderdeel gestelde.
Ten derde volgt, anders dan het verwijzingshof in rovv. 2.8 overweegt, uit de in rnr. 3 aangehaalde passages èn uit hetgeen Finaal Adviesgroep in rnrs. 12 t/m 20 van de memorie na verwijzing stelt, geenszins dat Finaal Adviesgroep buiten het debat van partijen treedt. Zij bouwt in haar memorie van verwijzing rnrs. 11 t/m 20 en akte voort op stellingen in feitelijke instanties met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad en met inachtneming van art. 424 Rv:
- —
in rnr. 12 MnV haalt zij art 424 Rv aan en stelt dat nu de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de domeinleer is geschonden en dit na verwijzing niet meer kan worden hersteld de rechter ex artikel 21 Rv daaruit de conclusie moet verbinden die hem geraden voorkomt, te weten dat er in de procedure na verwijzing vanuit moet worden gegaan dat de kostenbesparingen zijn gerealiseerd en de daarmee samenhangende gelden door Allerzorg zijn ontvangen.
- —
in rnr. 13 MnV bespreekt finaal Adviesgroep producties 28 en 29, waaruit de besparingen blijken en dat die in dit stadium ex artikel 149 Rv als onweersproken hebben te gelden;
- —
in rnr. 14 MnV wordt verder ingegaan op productie 28;
- —
in rnr. 15 MnV op productie 29;
- —
in rnr 16 MnV wordt ingegaan op het bedrag van productie 28, waarop de succesfee is berekend; ook wordt daarin opgemerkt dat nu het bovendien ging om besparingen tot en met 2020 geldt dat waar het inmiddels najaar 2022 was, er ten aanzien van alle geïdentificeerde besparingen inmiddels voldoende juridische zekerheid moet zijn of deze zijn toegekend.
- —
In rnrs. 17 en 18 MnV wordt ter zake van die zekerheid gewezen op een opmerking van [verweerder 2] zelf ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 31 januari 2019 bij de Rechtbank in Zutphen, waar hij blijkens de aantekeningen van de griffier toen heeft opgemerkt: ‘Nee hoor, dat wisten wij al. Het is geen kwestie van identificeren. Daarmee heb je de subsidie nog niet. En er is nog steeds discussie met de Belastingdienst. Het meeste werk moet nog komen'. Zoals ook is betoogd in 1.24 en 1.28 van de procesinleiding in (eerste) cassatie zit in die uitlating ook besloten dat de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde subsidies ook daadwerkelijk door Allerzorg zijn gebruikt. Indien en voor zover Allerzorg c.s. deze besparingen vervolgens — kennelijk in een poging om onder de no-cure no pay afspraak uit te komen zou hebben doorgespeeld aan de andere partij die volgens Allerzorg voor haar werkte, te weten OAZ, wordt dit bij gebrek aan onderbouwing betwist en is dit bovendien iets wat voor rekening en risico van Allerzorg c.s. moet komen.
- —
In rnr. 19 MnV is er op gewezen dat [verweerder 2] namens Allerzorg willens en wetens een overeenkomst heeft gesloten op basis waarvan Finaal Adviesgroep haar diensten heeft geleverd en expertise ter beschikking gesteld. Het gaat dan niet aan om — in een poging een no cure no pay afspraak te frustreren — de uitkomsten van die werkzaamheden aan een ander bureau over te dragen om dan vervolgens zich op het standpunt te stellen dat aan Finaal Adviesgroep niets verschuldigd zou zijn. Dit lijkt op het in het zicht van de aankoop van een huis een makelaar bedanken om zo geen courtage te hoeven betalen.
- —
In rnr 20 MnV wordt gesteld dat in dat kader dan ook, wanneer het hof onverhoopt tot het oordeel zou komen dat de bewuste actie van Allerzorg c.s. (contracten sluiten in strijd met de vertegenwoordigingsbevoegdheid teneinde later indien dat gewenst is deze te kunnen ontbinden) toch honorering verdient, er in elk geval sprake is van een onrechtmatige daad van [verweerder 2] die Finaal Adviesgroep in de waan heeft gebracht en gelaten dat hij wel bevoegd was en ongerechtvaardigde verrijking van Allerzorg: die heeft immers wel de vruchten van de werkzaamheden van Finaal Adviesgroep ontvangen maar weigert de daar tegenover staande succesfee te betalen.
- —
In rnr. 21 MnV stelt Finaal Adviesgroep dat er gezien het tijdsverloop sinds 2020 en het niet overleggen van gegevens door Allerzorg en [verweerder 2], er nu na verwijzing vanuit moet worden gegaan dat alle door haar geïdentificeerde kostenbesparingen, derhalve het totaalbedrag van € 216.813,--, daadwerkelijk zijn ontvangen, dan wel voldoende juridische zekerheid is verkregen dat deze zullen worden betaald aan Allerzorg. Op grond daarvan is Finaal Adviesgroep van mening dat haar vordering voor toewijzing gereed ligt, aldus de memorie na verwijzing.
Kortom: er wordt gesteld in die MnV dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat Allerzorg aanknopingspunten voor de stelplicht van Finaal Adviesgroep moeten leveren door inzicht te geven in wat er met de besparingen is gebeurd. Allerzorg c.s. hebben dat nagelaten. Daarmee hebben zij art 21 Rv geschonden en dient de rechter daaruit de conclusie te trekken die hem geraden voorkomt. Dat is dat de bewuste geïdentificeerde gelden zijn gerealiseerd zoals in producties 28 en 29 zijn aangegeven. Nu het gaat om besparingen uit 2020 moet Allerzorg al lang duidelijk zijn wat het resultaat is. Dat is ook in lijn met de hierboven in rnr. 3 aangehaalde stellingen, waarin Allerzorg telkens wordt opgeroepen openheid van zaken te geven. Nu zij dat niet heeft gedaan en de Hoge Raad heeft geoordeeld dat Allerzorg dat wel had moeten doen, mocht Finaal adviesgroep na verwijzing deze conclusie trekken, in samenhang met de gecontinueerde weigering openheid van zaken te geven. Het is in dat kader illustratief dat ook bij antwoordmemorie na verwijzing Allerzorg dat niet doet.
Gelet op het bepaalde in art. 24 en 149 Rv in samenhang met artikel 424 Rv en het oordeel van de Hoge Raad in onderhavige zaak, is het rechtens onjuist en onbegrijpelijk dat het verwijzingshof van oordeel is dat binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing het niet is toegestaan de stelling dat Allerzorg bedoelde (juridische) zekerheid wel heeft verkregen alsnog in de beoordeling te betrekken. Finaal Adviesgroep heeft niets anders gedaan dan voortbouwen op hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge raad en haar stellingen en producties in feitelijke instanties. Dat is, anders dan het hof overweegt, weldegelijk toegestaan.
Althans, miskent het hof in rov. 2.8 is er in de gegeven omstandigheden weldegelijk aanleiding voor het hof — zo er al sprake is van nieuwe stellingen — nu hier sprake is van de uitzondering op de tweeconclusieleer, te weten de door Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2022/112 als tweede uitzondering op de ‘in beginsel strakke regel’ , in het geval zich nadien nieuwe ontwikkelingen in juridische of feitelijke zin hebben voorgedaan, of zijn gebleken, die voor de beslissing van het geschil van belang zijn. In casu is dat de uitspraak van de Hoge Raad die op Allerzorg c.s. een stelplicht oplegt. Zeker waar Finaal adviesgroep blijkens de in rnr. 3 hierboven aangehaalde passages een beroep doet op het overleggen van stukken door Allerzorg c.s., maakt het oordeel van de Hoge Raad dat het niet-doen daarvan door Allerzorg c.s. een omstandigheid is waaraan Finaal Adviesgroep na verwijzing consequenties kan en mag verbinden en het verwijzingshof deze stellingen dan ook had moeten toelaten.
Ten vierde ligt in het hierboven onder 1 t/m 3 gestelde ook besloten en miskent het hof in rovv. 2.7 en 2.8 dat bij gebreke van door Allerzorg daartoe strekkende informatie, waarvan de Hoge Raad oordeelt dat Allerzorg die in het geding moet brengen, Finaal Adviesgroep ook niet meer kon stellen dan zij heeft gedaan, te weten dat Allerzorg moet laten zien ‘welke besparing in de vorm van subsidies en restituties nu al is geëffectueerd’25., zodat het verwijzingshof dan ook van een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft, althans een onbegrijpelijk oordeel geeft dat Finaal Adviesgroep niet heeft gesteld dat dergelijke zekerheid is verkregen (rov. 2.7) en zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan (rov. 2.8).
Immers in beide gevalen miskent ook het verwijzingshof aldus de domeinleer en de uitspraak van de Hoge Raad in samenhang met de in rnr. 3 aangehaalde stellingen van Finaal Adviesgroep, althans geeft het een onbegrijpelijk oordeel, nu Finaal Adviesgroep zoveel stelt als haar mogelijk is, maar voor verdere stellingname de verificatoire bescheiden (MvG rnr 30) van Allerzorg c.s. nodig heeft. Nu Allerzorg c.s. niet aan de op hen rustende stelplicht voldoen, getuigt het van een onjuiste rechtsopvatting en is onbegrijpelijk dat het hof oordeelt dat Finaal Adviesgroep niet aan haar stelplicht voldoet. Ook is dan van een vergeefs bestrijden geen sprake. Gelet hierop kon en mocht het verwijzingshof dan niet alsnog oordelen dat vast zou staan dat niet is gesteld (of vergeefs zou zijn bestreden) dat ‘dergelijke zekerheid zou zijn verkregen’.
Ten vijfde volgt uit het feit dat de Hoge Raad in rovv. 3.1 en 3.2 van zijn arrest klacht 2.1 laat slagen en wel het onderdeel over de stelplicht van Allerzorg over het vervolg dat gegeven is aan de identificatie van de subsidies (de afdoende zekerheid dus die ter discussie staat) door Finaal Adviesgroep dat het verwijzingshof in rovv. 2.7. en 2.8 miskent dat de uitleg van het arrest van de Hoge Raad niet anders kan zijn dan dat de Hoge Raad heeft bedoeld dat Allerzorg had26. moeten laten zien per subsidie(aanvraag) waartoe die heeft geleid (waarin besloten ligt dat er voldoende zekerheid zou zijn verkregen indien het e.e.a. nog niet zou zijn geïncasseerd). Dit is, anders dan Allerzorg na verwijzing aanvoert, niet iets aantonen wat er niet is (AMnV rnr. 9), maar dit is laten zien wat er met de aangereikte besparingen van Finaal Adviesgroep uiteindelijk is gebeurd omdat zij dit zelf niet meer kan laten zien vanwege het beëindigen van de opdracht. Het betreffen immers feiten en omstandigheden die, zoals Uw Raad heeft vastgesteld, tot het domein van Allerzorg c.s. behoren. De overweging van de Hoge Raad dat Allerzorg meer handen en voeten aan haar stellingen moet geven om Finaal Adviesgroep in staat te stellen haar stellingen over de voldoende zekerheid over de subsidies te onderbouwen, mist elke zin indien de interpretatie van verwijzingshof zou kloppen. De Hoge Raad had, indien hij het arrest van hof Arnhem-Leeuwarden zo zou hebben gelezen als het verwijzingshof nu doet, moeten oordelen dat zij bij de klacht over nadere onderbouwing door Allerzorg geen belang had omdat na verwijzing Finaal Adviesgroep geen verdediging op dit punt toe kan komen omdat zij enkel stelde dat afdoende was dat de gelden werden geïdentificeerd. Wanneer de uitleg van het verwijzingshof zou kloppen had de Hoge Raad de cassatieklacht dus niet laten slagen wegens gebrek aan belang, zoals bijvoorbeeld is gebeurd in HR 31 maart 2017, NJ 2017, 167, rov. 3.4.1–3.4.5. Aldus is het oordeel van het verwijzingshof dat de kous af is omdat Finaal Adviesgroep slechts stelde dat de subsidie geïdentificeerd moest zijn om een succesfee te verdienen en niet stelde dat de vereiste zekerheid is verkregen onbegrijpelijk, althans niet toereikend gemotiveerd.
Ten zesde miskent het hof bij zijn oordeel in rov. 2.8 dat Finaal Adviesgroep had destijds bedacht kunnen en moeten zijn op de devolutieve werking van het appel als benoemd hiervoor in rov. 2.6. de betwisting daarvan, welke in het volgende subonderdeel verder wordt uitgewerkt. Finaal Adviesgroep was weldegelijk bedacht op die devolutieve werking die echter niet alleen Allerzorg c.s. betreft maar, nu de vordering in eerste aanleg strandde op de totstandkoming van de overeenkomst tussen Finaal Adviesgroep en Allerzorg, bij het slagen van grieven I en II (waarvan blijkens rov 2.12 het verwijzingshof als hypothetisch feitelijke grondslag uitgaat) ook voor Finaal Adviesgroep.
II.2
Het verwijzingshof gaat uit van een onjuiste rechtsopvatting terzake van 149 Rv, althans geeft een onbegrijpelijk, dan wel niet toereikend gemotiveerd oordeel in rov. 2.8 door te oordelen dat het daarin aangehaalde verweer van Allerzorg c.s. bij MvA27. dat ‘het eigenlijke werk nog moest beginnen’ en bij CvA28. dat Finaal niets meer heeft gedaan dan ‘een bestand door het systeem halen’ terwijl Finaal Adviesgroep verder geen activiteiten heeft ondernomen niet zou zijn betwist. Het miskent, althans laat onbesproken dat Finaal Adviesgroep die stellingen weldegelijk gemotiveerd heeft betwist, nu (1) Finaal Adviesgroep heeft gesteld dat het grootste gedeelte van het werk al was gedaan waarmee zo'n 120 uur gemoeid was,29. en (2) dat de opdracht door toedoen van Allerzorg c.s. niet is voltooid.30. Zoals in onderdeel II nog verder is uitgewerkt hebben Allerzorg c.s. aan Finaal Adviesgroep een opdracht gegeven waartoe Allerzorg zeer specifieke informatie heeft verstrekt om die opdracht uit te voeren, waarna Finaal Adviesgroep nadat het grootste gedeelte van het werk al was gedaan31. Allerzorg zelf heeft verhinderd dat Finaal Adviesgroep die opdracht heeft kunnen voltooien.32. De betwisting van hetgeen het verwijzingshof in rov. 2.8 aanhaalt is dus zowel vervat in de stelling dat toen het grootste gedeelte al was gedaan en ook gelegen in de stelling van Finaal Adviesgroep op de mondelinge behandeling in eerste aanleg dat zij de opdracht niet mocht afmaken.33. Dat laatste ziet in het bijzonder op ‘het verder geen activiteiten meer ondernemen’. Een partij die verhinderd wordt een opdracht af te maken kan men niet tegenwerpen dat er geen activiteiten meer zijn verricht.
Voor zover het verwijzingshof in rov. 2.8 heeft gemeend dat de devolutieve werking van het appel uitsluitend aan de orde is voor Allerzorg c.s., miskent het dat bij het slagen van één of meer grieven van het appel met betrekking tot de vraag of er wel een overeenkomst tot stand was gekomen, niet alleen de verweren van Allerzorg c.s. met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep voorlagen, maar ook de stellingen van Finaal Adviesgroep ter zake.
II.3
het slagen van één of meer van de hierboven genoemde klachten vitiëert ook rovv. 2.9 t/m 2.15 en het dictum, die op rovv. 2.7 en 2.8 voortbouwen. Dit onverminderd het in onderdeel III gestelde.
III. Klachten tegen rovv. 2.9 t/m 2.12.
Het verwijzingshof overweegt in rov. 2.9 dat Allerzorg c.s. gemotiveerd hebben betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden. Het verwijzingshof verwijst in het bijzonder naar de antwoordmemorie na verwijzing, nrs. 17 tot en met 24. Daarin heeft Allerzorg c.s. nader onderbouwd dat OAZ de betreffende diensten al sinds 2013 voor Allerzorg verzorgt en dat de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde subsidies (kortingen of besparingen) daar deel van uitmaakten. Gelet op deze gemotiveerde betwisting, staat tussen partijen niet vast dat als gevolg van de interventie van Finaal Adviesgroep de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die zijn ontstaan als gevolg van haar onderzoek en computerprogramma ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden of zijn ontvangen.
In rov. 2.10 overweegt het verwijzingshof dat de nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. met producties 1 en 2 in dit geval toegestaan binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing. Dit omdat, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad in deze zaak, waarin is overwogen dat het aan Allerzorg is in het kader van haar betwisting feitelijke gegevens te verstrekken, moet worden aangenomen dat er ruimte is voor de indiening van dergelijke nieuwe bewijsmiddelen. In rov. 2.11 trekt het verwijzingshof daaruit de conclusie dat nu niet is vast komen te staan dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden, dat eveneens tot afwijzing van de vorderingen van Finaal Adviesgroep leidt.
In rov. 2.12 bouwt het hof hierop voort door te oordelen dat aan de voorwaarden van de subsidiaire vorderingen niet is voldaan en door te oordelen dat het verwijzingshof nog opmerkt dat nu ‘gelet op het voorgaande’ de vorderingen van Finaal Adviesgroep niet opeisbaar zijn, het beroep op ongerechtvaardigde verrijking en op onrechtmatige daad niet kan slagen.
Tegen deze overwegingen worden de navolgende subonderdelen aangevoerd.
III.1
Het verwijzingshof miskent in het bijzonder in rov. 2.9, bij zijn oordeel34., maar ook in rov. 2.10 hierboven onder III aanhef is aangehaald, andermaal de domeinleer alsmede 149 Rv en 21 Rv en dus de uitspraak van de Hoge Raad op dit punt, waaraan het verwijzingshof zich op grond van art. 424 Rv heeft te houden.
Blijkens rovv. 3.1 en 3.2 van de uitspraak van de Hoge Raad lag het immers op de weg van Allerzorg c.s. om — kort gezegd — te laten zien wat er is gebeurd met de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen, waarin ook besloten ligt de gegevens waaruit blijkt dat de als gevolg van de interventie van Finaal Adviesgroep de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die zijn ontstaan als gevolg van haar onderzoek en computerprogramma ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden of zijn ontvangen.
Dat dit laatste het geval is blijkt overigens uit de eigen stellingen van Allerzorg c.s., zoals aangehaald door het verwijzingshof in rov. 2.9. Daaruit volgt immers dat Allerzorg c.s. zich kennelijk op het standpunt stellen dat die kortingen of besparingen wel zijn gerealiseerd, maar deel uitmaken van de diensten die OAZ voor Allerzorg zou hebben verzorgd. De informatie35. omtrent de realisatie c.q. het ontvangen hebben is kennelijk gewoon bij Allerzorg voorhanden, maar wordt niet overgelegd, kennelijk omdat daaruit onomstotelijk blijkt dat de besparingen die Finaal Adviesgroep heeft geïdentificeerd eenvoudig tot besparingen konden leiden en ook hebben geleid.
Ook hier geldt dus dat de informatie dat die besparingen daadwerkelijk zijn gerealiseerd en welke informatie dus ook (daarmee) kan aantonen dat die besparingen daadwerkelijk ontvangen kunnen worden tot het domein van Allerzorg (c.s.) behoort, nu het bij uitsluiting Allerzorg is die met informatie van de fiscus en UWV kan laten zien of de bewuste besparingen inderdaad zijn gerealiseerd.
Dat betekent dat ook het oordeel in rov. 2.10 dat de nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. is gedaan met producties 1 en 2 rechtens onjuist en onbegrijpelijk is, nu ook hiermee de uitspraak van de Hoge Raad wordt miskend: het betreffen immers geen producties van Allerzorg in het kader van haar betwisting met zodanige feitelijke gegevens waarmee zij Finaal Adviesgroep aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling (HR uitspraak rov 3.2).
Nu Allerzorg c.s. nalaten die informatie in het geding te brengen getuigt het in rovv. 2.9 en 2.10 en daarop voortbouwend rovv. 2.11 en 2.12 van een onjuiste rechtsopvatting (in het kader van art. 149 Rv, 21 Rv en de domeinleer) dat het verwijzingshof desalniettemin oordeelt dat Allerzorg c.s. gemotiveerd betwist hebben dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden of zijn ontvangen. Nu immers Allerzorg c.s. immers hebben nagelaten de voor de stelplicht van Finaal Adviesgroep benodigde informatie in het geding te brengen, kan niet worden gesproken van een voldoende gemotiveerde betwisting zijdens Allerzorg en diende het verwijzingshof ex art 21 Rv daaruit de gevolgtrekking te maken die hem geraden voorkwam. Indien rov. 2.9 in laatstgenoemde zin moet worden uitgelegd is dit oordeel onbegrijpelijk, althans in elk geval bij gebreke van elke motivering op dit punt, niet toereikend gemotiveerd.
In rov. 2.9 en 2.10 miskent het verwijzingshof ook artikel 424 Rv. Immers uit het arrest van de Hoge Raad volgt nu juist — kort gezegd — dat Allerzorg c.s. de tot hun domein behorende stukken (hadden) moeten overleggen, waaruit zou moeten blijken of de door Finaal Adviesgroep tot de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen heeft geleid. Ook om die reden kon en mocht het verwijzingshof Finaal Adviesgroep niet op haar stelplicht afrekenen waar zij daarvoor afhankelijk is van Allerzorg c.s. die vervolgens op dat punt volledig in gebreke blijft.
Althans is het onbegrijpelijk dat, waar Allerzorg c.s. nu juist meer moeten stellen, Finaal Adviesgroep wordt verweten dat zij meer moeten stellen, terwijl zij daarvoor naar de aard (fiscus/UWV) afhankelijk zijn van de stelplicht van Allerzorg c.s., zoals in onderdeel I.1 rnr 3 met citaten is aangegeven. Finaal Adviesgroep kon daarom volstaan met de verwijzing van productie 28 en 29 bij brief van 16 januari 2019 aan de rechtbank Gelderland.36.
III.2
Ook miskent het verwijzingshof in rovv. 2.9 en 2.10 zoals in de aanhef van dit onderdeel III omschreven, waaronder stelling dat Allerzorg een contract had met OAZ (AMnV rnrs 20 — 24) en dat de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde subsidies onderdeel vormen van de InstroomControl van OAZ (AMnV rnr. 22) en in het bijzonder met het oordeel dat Allerzorg c.s. voldoende heeft betwist dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden of zijn ontvangen, de stellingen van Finaal Adviesgroep dat Allerzorg
- —
eerst heeft onderzocht of de bewuste besparingen nog niet waren ondergebracht bij een andere partij37., vervolgens
- —
opdracht heeft gegeven om de besparingen te identificeren38. onder het maken van de no cure no payafspraak;
- —
maar dat Allerzorg nadat Finaal Adviesgroep het grootste gedeelte van het werk is gedaan39.het werk niet mocht afmaken,40. met de kennelijke bedoeling om te proberen zo onder de no cure- no pay afspraak uit te komen.
en dat uit de destijds aangeleverde gegevens bleek aan Finaal Adviesgroep ook dat de specifieke premiekorting nog niet was benut.41. Er werd dus vooraf geverifieerd of er niet iemand ander mee bezig was. Dat was niet zo volgens Allerzorg c.s. en dat bleek ook uit het onderzoek zelf. Zie in het bijzonder ook de weerspreking in eerste aanleg door Finaal Adviesgroep
- —
bij spreekaantekeningen in eerste aanleg van mr. Ester rnr 10:
- ‘10.
De mail van Hofstra (productie 2 bij conclusie van antwoord) staat haaks op de mails van [verweerder 2] van 24 augustus en 31 augustus 2017 (producties 5 en 7 dagvaarding). Immers, daarin refereert hij nu juist aan overleg met diezelfde heer Hofstra en stelde toen dat de werkzaamheden van FA nog niet waren ondergebracht bij een andere partij. De nadere verklaring van Hofstra is derhalve evenzeer ongeloofwaardig.’
- —
Productie 5 bij inleidende dagvaarding luidt:
‘Dag [betrokkene 1],
Ik heb met mijn collega P&O uitgezocht of deze post al ondergebracht was. Dit ts niet het geval. Graag zie ik jullie propositie voor dienstverlening tegemoet.
Met vriendelijke groet,
[verweerder 2]
Financieel directeur’
Productie 7 bij inleidende dagvaarding is gelijkluidend. Mr. Ester zegt verder blijkens p. 8 van die aantekeningen van de griffier:
‘E: (…)In productie 7 staat geen woord over Europese subsidie. Hofstra zegt dat andere subsidie vanaf het begin al was uitbesteed. Dat is niet geloofwaardig.
Het is niet aan FA duidelijk gemaakt dat OAZ al bezig was geweest. En in overgelegde productie42. staat ook al het nog niet aan een ander bureau uitbesteed is.’
- —
Zoals onder A sub 1.5 is er ook overigens voorafgaand met de bewuste heer Hofstra contact geweest en zoals blijkt uit A sub 1.10 heeft Finaal Adviesgroep reeds bij inleidende dagvaarding aangegeven dat uit de destijds aangeleverde gegevens aan Finaal Adviesgroep juist bleek dat de specifieke premiekorting nog niet was benut.43. Ook uit de voorafgaande correspondentie blijkt niet dat het e.e.a. bij een andere partij zou worden ondergebracht.44.
Kortom: anders dan het verwijzingshof in rov. 2.9 overweegt heeft Finaal Adviesgroep weldegelijk gemotiveerd betwist dat de opdracht aan OAZ zou zijn gegeven. Zo heeft zij gemotiveerd gesteld dat er bij het geven van de opdracht aan Finaal Adviesgroep is aangegeven dat is geverifieerd dat de aan Finaal Adviesgroep gegeven opdracht nog niet is uitbesteed aan een ander bureau. Vervolgens wordt aan Finaal Adviesgroep opdracht gegeven en doet zij haar werk. Uit de aangeleverde gegevens bleek ook dat die opdracht nog niet was gedaan.45.
Dat betekent het volgende. Bij gebreke van een verdere onderbouwing vóór de vernietiging en verwijzing door Allerzorg c.s. van hun stellingen zoals weergegeven in rov. 2.9 en bij gebreke van een ter zake dienend en voldoende gespecificeerd bewijsaanbod in hoger beroep46. vóór de vernietiging en verwijzing dat het bepaalde in art. 149 Rv ook aan de vaststelling van deze stelling dat de opdracht aan OAZ zou zijn gegeven in de weg staat. De gedane aanvulling van de stellingen in de antwoordmemorie na verwijzing, waaraan het verwijzingshof in rov. 2.9 en 2.10 refereert en het aldaar gedane bewijsaanbod is dan tardief en in strijd met art 424 Rv. Dit laatste wordt in het volgden subonderdeel verder uitgewerkt. Het hof heeft dit hetzij miskend, hetzij heeft het zijn uitspraak iet toereikend gemotiveerd, dan wel is het oordeel in rovv 2.10 zonder nadere toelichting onbegrijpelijk.
Voor zover het verwijzingshof ook in rovv. 2.9 en 2.10 heeft gemeend dat de devolutieve werking van het appel uitsluitend aan de orde is voor Allerzorg c.s., miskent het dat bij het slagen van één of meer grieven van het appel met betrekking tot de vraag of er wel een overeenkomst tot stand was gekomen (grieven I en II) welke het verwijzingshof blijkens rov. 2.12 hypothetisch laten slagen, niet alleen de verweren van Allerzorg c.s. met betrekking tot de uitvoering van de overeenkomst in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep voorlagen, maar ook de stellingen van Finaal Adviesgroep ter zake. Het verwijzingshof had dus zonder meer deze betwisting van Finaal Adviesgroep bij het debat moeten betrekken.
Bovendien is voor de vraag of voor het werk waarvoor Allerzorg c.s. opdracht aan Finaal Advies hebben gegeven en welke opdracht door toedoen van Allerzorg c.s. niet is voltooid, niet relevant of iemand anders eventueel ook iets op dat vlak heeft gedaan. Dat staat geheel buiten de opdracht die Allerzorg c.s. aan Finaal Adviesgroep hebben gegeven en of er op Allerzorg c.s. een betalingsverplichting jegens Finaal Adviesgroep bestaat. Ook in dat kader is het in rov. 2.8 aangehaalde door Allerzorg c.s. gevoerde verweer bij MvA47. dat ‘het eigenlijke werk nog moest beginnen’ en bij CvA48. dat Finaal niets meer heeft gedaan dan ‘een bestand door het systeem halen’ terwijl Finaal Adviesgroep verder geen activiteiten heeft ondernomen, naast betwist49., nu Finaal Adviesgroep heeft gesteld dat maar dat het grootste gedeelte van het werk al was gedaan zo'n 120 uur,50.niet relevant omdat er een no-cure no pay opdracht is gegeven die door toedoen van Allerzorg c.s. niet is voltooid, waardoor Allerzorg c.s. derhalve in schuldeisersverzuim verkeren. Of en zo ja Allerzorg vervolgens een derde heeft verzocht om de opdracht af te maken (of zelfs helemaal — ook — te doen) is dus niet relevant voor de toewijsbaarheid van de vordering van Finaal Adviesgroep. Bepalend is immers dat Allerzorg c.s. een no cure no pay opdracht aan Finaal Adviesgroep heeft gegeven en vervolgens heeft verhinderd dat Finaal Adviesgroep die opdracht heeft kunnen afronden.
Er is dus sprake van crediteursverzuim van de zijde van Allerzorg. Ook vanuit dit perspectief is het oordeel van het verwijzingshof in rovv. 2.9 en 2.10 dat Allerzorg c.s. gemotiveerd hebben betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden of zijn ontvangen, rechtens onjuist en onbegrijpelijk omdat die betwisting — wat daar verder van zij — gelet op dat crediteursverzuim èn de verplichting die volgens de Hoge Raad op Allerzorg rust en niet op Finaal Adviesgroep, niet relevant is voor de uitkomst van onderhavige procedure.
Dat klemt temeer daar uit dezelfde aantekeningen van de griffier in eerste aanleg blijkt dat de strategie van Allerzorg is dat zij onbevoegde bestuurders hun gang laten gaan om zich naderhand ter keuze al dan niet op die onbevoegdheid te beroepen en aldus een soort ventiel inbouwen om te kunnen ingrijpen als het haar niet bevalt?51. Dan wordt het een soort ‘free ride52.’ : er wordt wel gebruik gemaakt van de kennis, werkzaamheden en het computerprogramma van Finaal Adviesgroep, maar vanwege het ingebouwde ventiel tracht men dan onder betaling van de overeengekomen fee uit te komen, waarbij men het laatste restje te verrichten werk onderbrengt bij een ander bureau.53. Daarbij beroept men zich dan ook nog op de aanvulling zoals weergegeven hierboven onder A in randnummers 1.7 en 1.8, te weten dat de succesfee pas verschuldigd zou zijn indien er juridische zekerheid zou zijn dat de betaling ontvangen zou worden.
III.3
Het verwijzingshof miskent in rovv. 2.9 en 2.1054. door te oordelen dat er na vernietiging en verwijzing ruimte is voor nadere onderbouwing en de indiening door Allerzorg van dergelijke nieuwe bewijsmiddelen zoals het hof in rovv. 2.9 en 2.10 accepteert en bespreekt, ten eerste dat dit een rechtens onjuiste en onbegrijpelijke uitleg van het arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad vernietigt immers in rovv 3.1 en 3.2 het oordeel van het verwijzingshof dat het op de weg van Finaal Adviesgroep had gelegen om aan te tonen welke subsidies, kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen althans voor welke subsidies Allerzorg dankzij de inspanningen van Finaal Adviesgroep voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Daartoe had Allerzorg c.s. in het kader van haar betwisting uiterlijk bij MvA in hoger beroep zodanige feitelijke gegevens moeten verstrekken dat zij Finaal Adviesgroep aanknopingspunten verschaft voor een eventuele nadere onderbouwing van haar stelling. De Hoge Raad oordeelt dus niet dat het na verwijzing is toegestaan aan Allerzorg c.s. dat überhaupt nog nadere bewijsmiddelen mogen worden ingediend. Bij gebreke daarvan prevaleert de hoofdregel van artikel 424 Rv en is nadere onderbouwing in beginsel niet toegestaan.
Ten tweede ziet, zo de uitspraak van de Hoge Raad aldus moet worden begrepen dat Allerzorg c.s. nog wel na vernietiging en verwijzing door de Hoge Raad nadere informatie in het geding mocht brengen, die nadere informatie uitsluitend op het aantonen welke subsidies, kortingen of besparingen Allerzorg heeft ontvangen terzake van de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde subsidies (kortingen of besparingen) althans voor welke subsidies Allerzorg dankzij de inspanningen van Finaal Adviesgroep voldoende juridische zekerheid heeft verkregen en dus niet op informatie ter zake van een andere dienstverlener, OAZ. Het getuigt ook dan van een rechtens onjuiste en onbegrijpelijke uitleg in rovv. 2.9 en 2.1055. van rovv 3.1 en 3.2 van het arrest van de Hoge Raad en het is dus rechtens onjuist gelet op het bepaalde in art 24 Rv en 149 Rv, jo 424 Rv56. en onbegrijpelijk dat het verwijzingshof oordeelt dat de door Allerzorg (c.s.) overgelegde bewijsmiddelen in dit geval binnen de grenzen van de rechtsstrijd toegestaan zou zijn (rov. 2.10).
Een redelijke uitleg van rovv. 3.1 en 3.2 van het arrest van de Hoge Raad, kan geen andere zijn dan dat op Allerzorg c.s. een (verzwaarde) stelplicht rustte ter zake van de tot haar domein behorende stukken betreffende welke de subsidies, kortingen of besparingen die Allerzorg heeft ontvangen, althans voldoende juridische zekerheid heeft verkregen. Uitbreiding van dat debat zag dus niet op wat er zij ten aanzien van een andere dienstverlener. Dat was hooguit of de door Finaal Adviesgroep inmiddels zijn gerealiseerd, dus concreet stukken van de belastingdienst en/of het UWV die aan Allerzorg zijn gezonden.
Ten derde is het oordeel rovv. 2.9 en 2.1057. bovendien onbegrijpelijk. Zoals in onderdeel III.2 uitvoerig uiteen is gezet heeft Finaal Adviesgroep de uitbesteding aan een andere dienstverlener van Allerzorg c.s. gemotiveerd betwist en werd nu juist de opdracht aan Finaal Adviesgroep gegeven omdat ‘deze post nog niet ondergebracht was’58.. Vervolgens doet Finaal Adviesgroep haar werk en wordt zij door Allerzorg c.s. niet in staat gesteld om het werk af te maken. Dan behoort ook qua relevantie niet meer tot het debat of een andere dienstverlener daarin iets heeft gedaan59., maar uitsluitend of de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde besparingen ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd.
Ten vierde miskent het verwijzingshof rovv. 2.9 en 2.1060. dat nu Allerzorg c.s. niet aan de op hen rustende stelplicht hebben voldaan (overigens ook na verwijzing niet), 21 Rv bepaalt dat de rechter daaraan de conclusie mag verbinden die hem geraden voorkomt, hetgeen in dit geval, in de visie van Finaal Adviesgroep ervoor moet worden gehouden dat Allerzorg de bewuste besparingen zoals door Finaal Adviesgroep geïdentificeerd, vervolgens eenvoudig heeft gerealiseerd. Dat Allerzorg c.s. zich achteraf op het standpunt stellen dat zij dit via OAZ zouden hebben laten lopen doet dan niet ter zake, nu zij (1) Finaal Adviesgroep opdracht hebben gegeven, (2) Finaal Adviesgroep die opdracht heeft uitgevoerd (3) tot het moment waarop het haar verder onmogelijk werd gemaakt om die opdracht uit te voeren en (4) kennelijk de besparingen wel zijn gerealiseerd, maar (5) Allerzorg c.s. daaromtrent niet aan de op hen rustende stelplicht voldoen.
III.4
Het slagen van één of meer klachten van dit onderdeel en de onderdelen I en II vitiëert ook rov. 2.11 waarin het verwijzingshof oordeelt dat nu niet is vast komen te staan dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden, dat eveneens tot afwijzing van de vorderingen van Finaal Adviesgroep leidt en rov. 2.12 waarin het hof niet toekomt aan de subsidiaire vorderingen omdat het uitgaat van een overeenkomst en daarbij overweegt dat het hof nog opmerkt dat nu gelet op het voorgaande de vorderingen van Finaal Adviesgroep niet opeisbaar zijn, het beroep op ongerechtvaardigde verrijking en op onrechtmatige daad niet kan slagen. Immers beide overwegingen bouwen voort op oordelen in rovv 2.7 t/m 2.10 die door de klachten worden bestreden.
IV
Het slagen van één of meer van de bovengenoemde klachten vitiëert ook rovv. 2.11 t/m 2.15 en het dictum.
Redenen waarom: Finaal Adviesgroep op grond van dit middel de vernietiging van het arrest vordert met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, met veroordeling van verweerders in cassatie in de kosten van het geding te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande veertien dagen na het te deze te wijzen arrest van de Hoge Raad.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑11‑2023
Inleidende dagvaarding rnr. 1.
Inleidende dagvaarding rnr. 2.
Overgelegd als productie 1 bij inleidende dagvaarding.
Overgelegd als productie 2 bij inleidende dagvaarding.
Inleidende dagvaarding rnr. 6.
Inleidende dagvaarding rnr. 29, verwijzend naar productie 7.
Inleidende dagvaarding rnr. 30, verwijzend naar productie 8 bij inleidende dagvaarding
Arrest rov. 3.7 Arnhem-Leeuwarden en inleidende dagvaarding rnr 33.
Inleidende dagvaarding rnr. 38
Inleidende dagvaarding rnr. 41.
Inleidende dagvaarding rnr. 42.
Inleidende dagvaarding rnr. 43
Arrest hof Arnhem-Leeuwarden rovv. 3.5 jo 3.8 en inleidende dagvaarding rnrs. 45 en 46.
Ook vanuit het perspectief dat een partijen het recht hebben om zijn of haar zaak te bepleiten ten overstaan van de rechter die over die zaak beslist.
HR 24 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:449.
Volgens het roljournaal is die genomen op 25 oktober 2022.
Volgens het roljournaal is die genomen op 6 december 2022.
HR 3 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:824,
HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058 (Finaal Adviesgroep/Allerzorg c.s. i)
Het gaat hier om een doorlopende redenering en nummering, zodat de alinea's en nummers ook in onderling verband dienen te worden gelezen.
HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058(Finaal Adviesgroep/Allerzorg c.s. I)
In eerste aanleg was de zaak gestrand op de beweerdelijke onbevoegdheid van [verweerder 2], dus moet in het kader van de devolutieve werking deze stelling uit eerste aanleg ook worden meegenomen.
Omdat het verwijzingshof andermaal aldus de domeinleer miskent en dus op dezelfde wijze als het hof Arnhem Leeuwarden miskent dat het Allerzorg is die hier een stelplicht heeft, althans omdat het artikel 424 Rv miskent dat bepaalt dat met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad de zaak opnieuw moet worden beoordeeld.
Een onbegrijpelijke uitleg van de geciteerde cassatieklacht in de eerste cassatieprocedure en het oordeel daarover van de Hoge Raad
Zie bijvoorbeeld spreekaantekeningen in eerste aanleg van mr Ester rnr. 6 ‘Wat dan resteert is dat wel inzicht zal moeten worden verschaft in de vraag welke besparing in de vorm van subsidies en restituties nu al is geëffectueerd. Dit omdat de eis dan mogelijk zou moeten worden aangepast. FA verzoekt de Rechtbank Allerzorg daartoe te verplichten. De gewijzigde eis kan in de vorm van een nadere akte na de comparitie worden genomen.’ Zie in gelijke zin MvG rnr 30 eerste volzin.
Nu er — anders dan het verwijzingshof overweegt — geenszins uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat Allerzorg na verwijzing nog nieuwe stellingen en weren mag aanvoeren, moet er dus uitspraak worden gedaan na verwijzing met als uitgangspunt dat Allerzorg c.s. niet aan deze stel- of betwistplicht heeft voldaan. Zie rnr. 12 van de memorie na verwijzing van Finaal adviesgroep
MvA rnr 25 -26 in het kader van het verweer ter zake van de ongerechtvaardigde verrijking.
CvA rnr 13.
P-v comparitie na aanbrengen in appel d.d. 25 oktober 2018 derde woordblok ‘(…) De gegevens gaan in een door ons ontwikkeld computerprogramma. In totaal zijn daarmee, tot en met de Finaal scan, zo'n 120 uur mee gemoeid Er is niet gesproken over Europese regelingen. Nagenoeg alle werkzaamheden waren al verricht.’
Zie hierboven onder A sub 1.12
P-v comparitie na aanbrengen in appel d.d. 25 oktober 2018 derde woordblok ‘(…) De gegevens gaan in een door ons ontwikkeld computerprogramma. In totaal zijn daarmee, tot en met de Finaal scan, zo'n 120 uur mee gemoeid Er is niet gesproken over Europese regelingen. Nagenoeg alle werkzaamheden waren al verricht.’
Finaal Adviesgroep mocht immers nadat zij de besparingen had geïdentificeerd niet meer verder met de opdracht, zie hierboven sub A rnr 1.12.
Zie hierboven sub A rnr. 1.12.
Te weten dat Allerzorg c.s. gemotiveerd hebben betwist dat Finaal Adviesgroep ervoor heeft zorggedragen dat de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die volgens haar computerprogramma verkregen kunnen worden ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden, verwijzend naar de ‘nadere onderbouwing’ die Allerzorg c.s. hebben gegeven in de antwoordmemorie na verwijzing, nrs. 17 tot en met 24, waarin Allerzorg c.s. nader zou hebben onderbouwd dat OAZ de betreffende diensten al sinds 2013 voor Allerzorg verzorgt en dat de door Finaal Adviesgroep geïdentificeerde subsidies (kortingen of besparingen) daar deel van uitmaakten, zodat tussen partijen niet vaststaat dat als gevolg van de interventie van Finaal Adviesgroep de subsidies/kostenbesparingen/kortingen en dergelijke die zijn ontstaan als gevolg van haar onderzoek en computerprogramma ook daadwerkelijk ontvangen kunnen worden of zijn ontvangen.
Naar Finaal Adviesgroep aanneemt van de fiscus en van het UWV gericht aan Allerzorg.
Zie nog eens MnV rnr 11.
Zie hierboven onder A rnrs. 1.5 en 1.10. Zie ook hierna onderdeel II.3 met vindplaatsen, zoals de spreckaantekeningen mr. Ester in eerste aanleg rnr 10 verwijzend naar productie 5 en 7.
Dat er een opdracht is gegeven blijkt ook nog eens uit de omschrijving in de begeleidende brief van mr. Ester d.d. 16 januari 2019 van de overgelegde producties 28 en 29.
P-v comparitie na aanbrengen in appel d.d. 25 oktober 2018 derde woordblok ‘(…) De gegevens gaan in een door ons ontwikkeld computerprogramma. In totaal zijn daarmee, tot en met de Finaal scan, zo'n 120 uur mee gemoeid Er is niet gesproken over Europese regelingen. Nagenoeg alle werkzaamheden waren al verricht.’
Zie hierboven onder A rnr. 1.12 met vindplaats.
Inleidende dagvaarding rnr. 42.
Bedoeld zal zijn eveneens productie 7.
Inleidende dagvaarding rnr. 42.
Inleidende dagvaarding rnr. 43
Zie hierboven sub A rnr 1.10 de onderstreepte passage met vindplaatsen.
In de MvA wordt door allerzorg op p. 6 slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan.
MvA rnr 25 -26 in het kader van het verweer ter zake van de ongerechtvaardigde verrijking.
CvA rnr 13.
Zie onderdeel I.2
P-v comparitie na aanbrengen in appel d.d. 25 oktober 2018 derde woordblok ’(…) De gegevens gaan in een door ons ontwikkeld computerprogramma. In totaal zijn daarmee, tot en met de Finaal scan, zo'n 120 uur mee gemoeid Er is niet gesproken over Europese regelingen. Nagenoeg alle werkzaamheden waren al verricht.'
Zie bijvoorbeeld de aantekeningen griffier in eerste aanleg p. 6 derde rechterkolom.
To free ride betekent in het Engels onder meer ‘gratis meeliften’ en wordt ook wel gebruikt in de zin van misbruik maken van het recht van iemand anders: it is time we stopped allowing counterfeiters a free ride at the expense of consumers, legitimate businesses, EU jobs and the EU's competitiveness.
OAZ, zie hierboven randnummer 1.16 verwijzend naar de inleidende dagvaarding rnrs. 41 t/m 43. Echter, zoals in voetnoot 32 al is aangegeven waren nagenoeg alle werkzaamheden al verricht.
In het bijzonder waar het hof in rov. 2.10 oordeelt dat er nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. met producties 1 en 2 in dit geval is toegestaan binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing omdat, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad in deze zaak, waarin is overwogen dat het aan Allerzorg is in het kader van haar betwisting feitelijke gegevens te verstrekken.
In het bijzonder waar het hof in rov. 2.10 oordeelt dat er nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. met producties 1 en 2 in dit geval is toegestaan binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing omdat, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad in deze zaak, waarin is overwogen dat het aan Allerzorg is in het kader van haar betwisting feitelijke gegevens te verstrekken.
Na verwijzing moet de zaak voor zover deze weer openligt, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, (opnieuw) worden afgedaan. De zaak moet worden overgedaan vanaf het moment waarop de rechterlijke fout die leidde tot de vernietiging, werd begaan. Veelal is de rechterlijke fout die tot vernietiging leidde begaan in de rechterlijke uitspraak. In dat geval moet de rechter na verwijzing de zaak behandelen in de stand waarin deze zich bevond toen de door de Hoge Raad vernietigde uitspraak werd gewezen en mogen partijen in beginsel geen nieuwe feitelijke stellingen en dergelijke meer aanvoeren. Partijen mogen de rechtsstrijd na verwijzing in beginsel niet uitbreiden door nieuwe feiten te stellen, nieuwe bewijsaanbiedingen te doen en dergelijke.
In het bijzonder waar het hof in rov. 2.10 oordeelt dat er nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. met producties 1 en 2 in dit geval is toegestaan binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing omdat, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad in deze zaak, waarin is overwogen dat het aan Allerzorg is in het kader van haar betwisting feitelijke gegevens te verstrekken.
Productie 7 in eerste aanleg waarnaar onder meer in rnr 10 de spreekaantekeningen in eerste aanleg van mr. Ester naar wordt verwezen.
Naar Finaal Adviesgroep begrijpt: de opdracht van Finaal Adviesgroep heeft afgemaakt.
In het bijzonder waar het hof in rov. 2.10 oordeelt dat er nadere onderbouwing van deze betwisting in haar antwoordmemorie na verwijzing door Allerzorg c.s. met producties 1 en 2 in dit geval is toegestaan binnen de grenzen van de rechtsstrijd van partijen na cassatie en verwijzing omdat, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad in deze zaak, waarin is overwogen dat het aan Allerzorg is in het kader van haar betwisting feitelijke gegevens te verstrekken.