HR 8 mei 1998, NJ 1998, 640 rov. 3.4. Zie tevens: Van Maanen (T&C Rv, 2008), art. 237 Rv, aant. 1b; Losbl. Burgerlijke Rechtsvordering (Numann), art. 237 aant. 6; A.I.M. van Mierlo en J.H. van Dam-Lely, Procederen bij dagvaarding in eerste aanleg, 2003, blz. 280.
HR, 04-09-2009, nr. 08/02906
ECLI:NL:HR:2009:BI5905
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
04-09-2009
- Zaaknummer
08/02906
- Conclusie
Mr. J. Spier
- LJN
BI5905
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI5905, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 04‑09‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI5905
ECLI:NL:PHR:2009:BI5905, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI5905
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑09‑2009
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Proceskostenveroordeling. Vrijheid feitenrechter. 81 RO
4 september 2009
Eerste Kamer
08/02906
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [Eiser 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
t e g e n
HOMMERSON ARCADES B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en Hommerson.
1. Het geding in feitelijke instanties
Hommerson heeft bij exploot van 2 november 2004 [eiser] c.s. gedagvaard voor de rechtbank Utrecht en gevorderd, kort gezegd, [eiser] c.s. te veroordelen om aan Hommerson te betalen een bedrag van € 47.387,41, met rente en kosten.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 19 juli 2006 [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan Hommerson te betalen een bedrag van € 10.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 1 oktober 2004 tot de dag van volledige betaling. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen het eindvonnis van de rechtbank hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Hommerson heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en in hoger beroep haar eis vermeerderd.
Bij tussenarrest van 9 januari 2007 heeft het hof een comparitie van partijen gelast, welke comparitie op 7 mei 2007 heeft plaatsgevonden. Vervolgens heeft het hof bij eindarrest van 29 april 2008 het eindvonnis van de rechtbank vernietigd, behoudens voor zover het de veroordeling in de proceskosten betreft. In zoverre opnieuw rechtdoende heeft het hof [eiser] c.s. hoofdelijk veroordeeld om aan Hommerson een bedrag van € 10.266,30, te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2004. Het hof heeft voorts [eiser] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordeeld, de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Hommerson is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Hommerson begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 september 2009.
Conclusie 15‑05‑2009
Mr. J. Spier
Partij(en)
Conclusie inzake
- 1.
[Eiser 1]
- 2.
[Eiser 2]
(hierna: [eiser] c.s.)
tegen
Hommerson Arcades B.V.
1.
Het onderhavige cassatieberoep is tijdig ingesteld.
2.
Ingevolge vaste rechtspraak moet in de cassatiedagvaarding worden vermeld waar de stellingen, waarop in de klachten beroep wordt gedaan, in gedingstukken zijn te vinden. De middelen I–III zondigen tegen deze regel. Zij voldoen daarom niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv.
3.
Middel IV komt op tegen 's Hofs oordeel dat [eiser] c.s. ‘als de overwegend in het ongelijk gestelde partij’ in de proceskosten moeten worden verwezen (rov. 3.15). Blijkens de eerste volzin van deze rov. heeft het Hof bij ‘in overwegende mate’ niet het oog op de hoogte van de vordering, maar op het aantal posten waarop de vordering betrekking had. Dat blijkt uit de tussen haakjes vermelde rovv. De steller van het middel kan worden toegegeven dat, louter gelet op de omvang van de vordering, [eiser] c.s. niet in overwegende mate in het ongelijk zijn gesteld. Daarom was zeker mogelijk geweest om tot een andere proceskostenveroordeling te komen. Gezien de vrijheid die de feitenrechter op dit punt heeft, kan 's Hofs oordeel de toets der kritiek in cassatie evenwel doorstaan. Het is niet onjuist en, verstaan als hiervoor vermeld, evenmin onbegrijpelijk.1.
4.
Ten overvloede teken ik hierbij nog aan dat het Hof, anders dan het vermeldt, [eiser] c.s. niet ten volle in de kosten heeft verwezen. Gelet op de omvang van de rechtsstrijd, het aantal processuele handelingen én de omstandigheid dat sprake was van een principaal én incidenteel appèl zou een volledige kostenveroordeling op een aanzienlijk hoger bedrag zijn uitgekomen dan de door het Hof toegekende € 1.788 voor salaris.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑05‑2009