Rb. Den Haag, 19-10-2016, nr. C/09/483599 / HA ZA 15-243
ECLI:NL:RBDHA:2016:12523, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
19-10-2016
- Zaaknummer
C/09/483599 / HA ZA 15-243
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2016:12523, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 19‑10‑2016
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:2225, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
BIE 2016/14
Uitspraak 19‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Octrooi op systeem om laminaatvloeren lijmloos te leggen en nadenvrij te houden niet inventief.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rolnummer: C/09/483599 / HA ZA 15-243
Vonnis van 19 oktober 2016
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
INNOVATIONS 4 FLOORING HOLDING N.V.,
gevestigd te Willemstad, Curaçao,
eiseres,
advocaat mr. L.Ph.J. baron van Utenhove te Den Haag,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UNILIN BEHEER B.V.,
gevestigd te Oisterwijk,
gedaagde,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna I4F en Unilin genoemd worden.
De zaak is voor I4F inhoudelijk behandeld door mr. ir. M.W. de Koning en mr. R.P. Soullié en voor Unilin door mr. P.A.M. Hendrick en mr. W. de Jong. Allen zijn advocaat te Amsterdam. I4F werd voorts bijgestaan door de octrooigemachtigden ir. B.W.H. Langenhuijsen en O.S. Roelands M.Sc. Unilin werd voorts bijgestaan door de octrooigemachtigde ir. B.Ch. Ledeboer.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 15 december 2014 waarbij het I4F is toegestaan Unilin te dagvaarden in de versnelde bodemprocedure in octrooizaken;
- de dagvaarding van 22 december 2014
- de akte houdende overlegging producties van 25 februari 2015, met producties 1 tot en met 44;
- Unilin heeft in eerste instantie verstek laten gaan en zich vervolgens alsnog gesteld, de procedure is hierna uit het VRO-regime verwijderd;
- de conclusie van antwoord van Unilin van 6 mei 2015 met producties 1 tot en met 5;
- de akte houdende vermeerdering van eis, tevens houdende overlegging aanvullende producties van I4F van 2 november 2015, met producties 45 en 46;
- de akte houdende aanvullende producties van I4F gedateerd 20 mei 2016 (ingediend op 6 mei 2016) met producties 47 tot en met 61;
- de aktes overlegging productie van Unilin gedateerd 20 mei 2016 (ingediend op 9 mei 2016) met productie 6 met 4 hulpverzoeken en met producties 7 tot en met 12;
- de aanvullende proceskostenopgaven van I4F (productie 62) en van Unilin (productie 13) ingediend op 19 mei 2016;
- het pleidooi gehouden op 20 mei 2016 en de daarbij door partijen overgelegde pleitnotities, met in de pleitnotities van mrs. mrs. Hendrick en De Jong doorgehaald de paragrafen 2.4, 2.5, 8.6 t/m 8.13, 8.32 t/m 8.34, 8.36 t/m 8.38, 8.42 t/m 8.44 welke niet zijn gepleit.
1.2.
I4F heeft bezwaar gemaakt tegen de door Unilin als productie 6 overgelegde hulpverzoeken omdat deze eerder hadden kunnen worden ingediend en deze ook nog eens drie dagen na de uiterste termijn van indiening van producties conform par. 2.9 van het landelijk procesreglement civiele dagvaardingszaken bij rechtbanken pas op verzoek van I4F aan haar zijn gezonden door Unilin. Na beide partijen hierover te hebben gehoord tijdens het pleidooi, heeft de rechtbank het bezwaar afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat niet valt in te zien dat I4F in haar verdediging is geschaad nu zij één werkdag na de uiterste termijn productie 6 van Unilin heeft ontvangen. Deze productie was overigens, voor de goede orde, wel reeds op 4 april 2016 bij de rechtbank ingediend maar daarvan was niet gelijktijdig een afschrift aan I4F gezonden.
1.3.
Unilin heeft harerzijds bezwaar gemaakt tegen producties 54 tot en met 58 van I4F. Het betreft foto’s van panelen waar zij tijdens het pleidooi niet op kan reageren, zo stelt Unilin, omdat zij niet in de gelegenheid is geweest de betreffende panelen te inspecteren. Na beide partijen hierover te hebben gehoord tijdens het pleidooi, heeft de rechtbank het bezwaar afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de producties tijdig zijn ingediend en dat Unilin zonodig nog in de gelegenheid zal worden gesteld na het pleidooi te reageren indien de producties doorslaggevend zijn voor de beslissing in deze zaak.
1.4.
Aan het slot van het pleidooi is de zaak verwezen naar de rol voor vonnis. Vervolgens is het vonnis nader bepaald op heden.
2. De feiten
Achtergrond
2.1.
I4F is een bedrijf dat zich richt op vloerpanelen van hout, laminaat en
vinyl. I4F is houdster van Europees octrooi EP 2 440 724 B1 (hierna: EP 724) voor een floor panel and floor covering consisting of a plurality of such floor panels, aan haar verleend op 14 mei 2014. De in EP 724 beschreven 3L TripleLock-techniek ziet op een oplossing voor het aan elkaar klikken van de korte zijde van vloerpanelen. In 2014 heeft I4F voorts octrooi aangevraagd voor haar Click4U-vloerpanelen waarbij de 3L TripleLock-techniek wordt toegepast voor de koppeling van de korte zijde van het paneel in combinatie met een andere techniek voor de koppeling van de lange zijde.
2.2.
Het Unilin concern brengt onder meer laminaatvloeren op de markt. Unilin is
eveneens houdster van octrooien op het gebied van het lijmloos koppelen van vloerpanelen,
onder meer van Europees octrooi EP 1 026 341 B1 (hierna: EP 341 of het octrooi) voor een
‘floor covering, consisting of hard floor panels and method for manufacturing such floor
panels.’
2.3.
Op 28 juli 2015 heeft I4F vloerpanelen voorzien van de door haar ontwikkelde Click4U-technologie aan Unilin toegestuurd met het verzoek te bevestigen dat Unilin EP 341 niet zal handhaven tegen dergelijke producten. Unilin heeft inhoudelijk niet op dat verzoek gereageerd.
2.4.
I4F heeft daarop een kort geding aanhangig gemaakt en gevorderd dat Unilin zou worden bevolen voorbehouden handelingen door I4F en haar licentienemers van Click4U-producten te gehengen en gedogen hangende onderhavige bodemprocedure omdat zij meent dat EP 341 nietig is. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft zich bij vonnis van 27 november 2015 deels niet bevoegd verklaard van de vorderingen kennis te nemen en I4F voor het overige in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard.
2.5.
Deze rechtbank heeft bij vonnis van 20 juli 2016 de door Flooring Industries
Limited S.á.r.l., onderdeel van het Unilin concern, gevorderde vernietiging van het
Nederlandse deel van EP 724 afgewezen.
EP 341
2.6.
EP 341 is verleend op 6 augustus 2003 op een internationale octrooi-aanvrage
van 7 juni 1997, gepubliceerd als WO 97/47834 (verder: de aanvrage) met inroeping van
prioriteit van Belgische octrooi-aanvragen BE 9600527 van 11 juni 1996 (hierna: BE 527)
en BE 9700344 van 15 april 1997 (hierna: BE 344). Het octrooi is onder meer van kracht in
Nederland. Tegen EP 341 is door negen opposanten oppositie ingesteld. Door zeven
opposanten is de oppositie ingetrokken voorafgaand aan de voorlopige opinie van de
Oppositieafdeling, de laatste twee hebben hun oppositie kort voor de mondelinge
behandeling ingetrokken. De oppositie-afdeling van het Europees Octrooibureau heeft
beslist dat EP 341 in stand kan blijven.
2.7.
EP 341 heeft 26 conclusies. De conclusies luiden in de authentieke Engelse tekst
als volgt.
1. Hard floor panel, for realizing a floor covering, whereby this floor panel (1) at least at the edges
of two opposite sides (2-3, 26-27) is provided with coupling parts (4-5, 28-29), which allow that two
of such panels can co-operate with each other, whereby these coupling parts (4-5, 28-29) are
substantially in the form of a tongue (9-31) and a groove (10-32) and whereby these coupling parts
are provided with integrated mechanical locking means (6) made in one piece with the panel (1)
which, when two of such panels (1) are coupled to each other, prevent the drifting apart of these floor
panels (1) into a direction (R) perpendicular to the related edges (2-3, 26-27) and parallel to the
underside (7) of the coupled floor panels (1), characterized in that the coupling parts (4-5, 28-29) are
provided with means which, in the engaged condition of two or more of such floor panels (1), exert a
tension force upon each other which forces the floor panels (1) towards each other, said means
comprising an elastically bendable portion which, in the engaged condition, is at least partially bent
and in this manner provides the aforementioned tension force.
2. Floor panel according to claim 1, characterized in that the coupling parts and locking means are configured such that, when two of such panels are coupled to each other, in the engagement direction, apart from a contact formed by contact surfaces (38-39, 73-74) delivering the tension force, there exists only one substantial contact point between two coupled floor panels (1), which is formed by a section (84) at the location of the top side of the floor panels (1).
3. Floor panel according to claim 1 or 2, characterized in that the elastically bendable portion consists of a lip, preferably the lip (23-43) limiting the lower side of the aforementioned groove (10).
4. Floor panel according to claim 3, characterized in that the bendable portion which, in coupled condition of two of such panels, is bent out in coupled condition is formed by the lower lip (23-43) of said groove (10-32) whereby this lip (23-43) in coupled condition is bent out only downwardly.
5. Floor panel according to claim 3 or 4, characterized in that the bendable portion is provided with a contact surface (39-73) which inwardly slopes downward.
6. Floor panel according to claim 5, characterized in that, when coupled to a similar panel, said contact surface (39-73) co-operates with a corresponding contact surface (38-74) and in that said co-operating contact surfaces define a tangent line (L) which forms an angle (A) with the underside (7) of the floor panels (1) which is 30° to 70°.
7. Floor panel according to any of the claims 3 to 6, characterized in that the locking means (6) at least consist of, on the one hand, a recess (13-36) which is provided in said lip (23-43), more particularly in the lower lip (23-43) which borders said groove, and, on the other hand, a protrusion which is located at said tongue (9-31), whereby, in coupled condition of two panels (1), the protrusion of one of said panels (1) co-operates with the recess of the other panel (1), said recess and protrusion defining contact surfaces (38-39, 73-74), the contact of which results in said tension force.
8. Floor panel according to claim 7, characterized in that the thickness of the lower lip (23-43) increases from the deepest point of the recess towards the innermost point of the groove (10-32).
9. Floor panel according to claim 7 or 8, characterized in that the tongue (9-31) and groove (10-32)
have a shape such that in coupled condition of two floor panels (1) there exists a chamber (81) between those sides of the protrusion and the recess (36) that are located opposite to the sides at which the contact surfaces (39-73) are formed.
10. Floor panel according to any of claims 7 to 9, characterized in that the coupling parts (4-5) show one of the following or the combination of two or more of the following features:
- roundings (79-80) at the edges of the locking elements (33-34);
- dust chambers or similar (21-44-81) between all sides of the engaged floor panels (1) which
are directed laterally towards each other;
- a ramp surface (41-83), formed at the free extremity of the lower lip (43);
- contact surfaces (85-86), more particularly abutment surfaces, formed by the upper side of
the tongue (9) and the upper side of the groove (10) which, over the largest portion of their
length, run parallel to the plane which is defined by the floor panels (1).
11. Floor panel according to any of the preceding claims, characterized in that the groove is bordered by an upper lip and a lower lip and that the lip (23-43) bordering the lower side of the groove (11-32) extends beyond the lip (22-42) bordering the upper side of the groove (10-32).
12. Floor panel according to claim 11, characterized in that lower lip extends beyond the upper lip, whereby the difference (E) between the lips measured in the plane of the floor panel is smaller than one time the total thickness (F) of the floor panel (1).
13. Floor panel according to any of the preceding claims, characterized in that the locking means (6)
comprise locking elements (13-34) which are located in the portion of the lower lip (23-43) which extends beyond the upper lip (22-42).
14. Floor panel according to any of the preceding claims, characterized in that the coupling parts
(4-5, 28-29) have such a shape that two subsequent floor panels (1) can be engaged into each other by shifting them laterally together as well as by turning, thereby in particular allowing a snapping together action.
15. Floor panel according to any of the preceding claims, characterized in that the groove is bordered by an upper lip and a lower lip and in that the lower lip (23-43) has a thickness which is smaller than the thickness of the upper lip (22-42).
16. Floor panel according to any of the preceding claims, characterized in that the panels (1) have
a core made of HDF board or MDE board, whereby said coupling means, inclusive said bendable portion, are substantially formed out of said board such that the tension force is delivered by the elasticity of the HDF or MDF.
17. Floor panel according to any of the preceding claims, characterized in that the panels (1) are
rectangular; in that the panels (1) are provided with coupling parts and locking means (6) at both pairs of opposite edges; and in that the means providing in the tension force are integrated at both pairs of edges such that the panels (1) in engaged condition are forced to each other at all coupled edges.
18. Floor panel according to any of the preceding claims, characterized in that the panels (1) at least
at two opposite edges are provided of coupling parts which allow to couple the panels (1) at these
edges at least by rotation, whereby as the result of the angling down of the panels (1) the elastically
bendable portion is bent; and in that the panels (1) at least at the two other opposite edges are provided with coupling parts which allow to couple the panels (1) at these edges at least by shifting, where by as the result of this shifting also the elastically bendable portion at these edges remains in a bent condition.
19. Floor panel according to any of the preceding claims, characterized in that the floor panels (1) are realized as laminated flooring, whereby on the core (8) one or more layers, among which a decorative layer (55) forming said decorative surface, are provided and whereby a backing layer (58) is provided at the underside (7).
20. Floor panel, according to any of claims 1 to 19, for realizing a floor covering whereby the lower lip (23-43) which limits the lower side of the groove (10), extends beyond the upper lip (22-42) and
whereby said locking means (6) comprise a portion which inwardly slopes downward, which portion, at least partially, is located in the portion of the lower lip (23-43) which extends beyond the upper lip
(22-42), whereby this portion, in the coupled condition of two of such panels (1), co-operates with a
surface at the lower side of the tongue, which is also inclined, and in that said coupling means and integrated locking means are configured such that two of such panels (1) can be assembled by applying the steps of:
- laying a first of said hard floor panels (1); and
- coupling a second panel to said first panel, by fitting the tongue and groove into each other,
thereby providing that the lower lip is bent out in coupled condition, such that said lip, by
means of the inclined portions provides in a force by which the panels (1) are permanently
urged towards each other.
21. Floor covering, characterized in that it is composed of a plurality of panels as described in any of
claims 1 to 20.
22. Floor covering according to claim 21, characterized in that the floor panels (1) are connected free of glue, such that they can be disassembled and be re-used.
23. Method for manufacturing floor panels according to any of claims 1 to 20, characterized in that the tongue (9-31) and/or groove (10-32) is realized by means of a milling process with at least two subsequent milling cycles by means of milling cutters (63-64-65-66-67-68-69-70) which are positioned in different angles in respect to the related floor panel (1).
24. Method according to claim 23, characterized in that during each of the aforementioned milling cycles each time substantially the final shape of one flank (71 -72), either of the tongue or to the groove, is realized.
25. Method according to claim 23 or 24, characterized in that for the aforementioned two milling cycles milling cutters (63-64-65-66-67-68-69-70) are applied which extend outside the groove (10-32), respectively the tongue (9-31), and more particularly show diameters (G) which are at least 5 times larger than the thickness (F) of the floor panels (1), and preferably even at least 20 times larger than the thickness (F) of the floor panels (1).
26. Method according to any of the claims 23 to 25, characterized in that at all four sides of the floor
panel (1) a profile is provided and that the floor panels (1) are displaced according to two perpendicular movements (V1-V2), whereby during one of the movements profiles at two opposite edges are provided, whereas during the other movement profiles are provided al the small edges.
2.8.
In de onbestreden Nederlandse vertaling luiden de conclusies:
1. Hard vloerpaneel voor het realiseren van een vloerbekleding, waarbij dit vloerpaneel (1) minstens aan de randen van twee tegenovergestelde zijden (2-3, 26-27) is voorzien van koppeldelen (4-5, 28-29), die toelaten dat twee van dergelijke panelen met elkaar kunnen samenwerken, waarbij deze koppeldelen (4-5, 28-29) hoofdzakelijk zijn uitgevoerd in de vorm van een tand (9-31) en een groef (10-32) en waarbij deze koppeldelen zijn voorzien van geïntegreerde mechanische vergrendelingsmiddelen (6), gemaakt in één stuk uit het paneel (1), die, wanneer twee van dergelijke panelen (1) aan elkaar gekoppeld zijn, verhinderen dat deze vloerpanelen (1) uit elkaar schuiven in een richting (R) loodrecht op de betreffende randen (2-3, 26-27) en parallel aan de onderzijde (7) van de gekoppelde vloerpanelen (1), daardoor gekenmerkt dat de koppeldelen (4-5, 28-29) zijn uitgerust met middelen die, in de verbonden toestand van twee of meer van dergelijke vloerpanelen (1), een spankracht op elkaar uitoefenen die de vloerpanelen (1) naar elkaar toe dwingt, waarbij deze middelen een elastisch buigbaar gedeelte vertonen dat, in de verbonden toestand, tenminste gedeeltelijk verbogen is en op deze manier de voornoemde spankracht verschaft.
2. Vloerpaneel volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de koppeldelen en de vergrendelingsmiddelen zodanig gevormd zijn dat, wanneer twee van dergelijke panelen aan
elkaar gekoppeld zijn, er in de verbindingsrichting, naast een contact gevormd door contactvlakken (38-39, 73-74) die de spankracht verschaffen, slechts één substantieel raakpunt bestaat tussen twee gekoppelde vloerpanelen (1), bestaande uit een gebied (84) ter hoogte van de bovenzijde van de vloerpanelen (1).
3. Vloerpaneel volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het elastisch buigbaar gedeelte bestaat uit een lip, bij voorkeur de lip (23-24) die de onderzijde van de voornoemde groef (10) begrenst.
4. Vloerpaneel volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat het buigbaar gedeelte dat in de gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen is uitgebogen, gevormd wordt door de onderste lip (23-43) van voornoemde groef (10-32), waarbij deze lip (23-43) in gekoppelde toestand enkel naar beneden toe is uitgebogen.
5. Vloerpaneel volgens conclusie 3 of 4, daardoor gekenmerkt dat het buigbaar gedeelte is voorzien van een contactvlak (39-73) dat inwaarts naar beneden helt.
6. Vloerpaneel volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat, wanneer het gekoppeld is aan een gelijkaardig paneel, voornoemd contractvlak (39-73) samenwerkt met een overeenkomstig contactvlak (38-74) en dat voornoemde samenwerkende contactvlakken een raaklijn (L) definiëren die een hoek (A) vormt met de onderzijde (7) van de vloerpanelen (1) die 30° à 70° bedraagt.
7. Vloerpaneel volgens één van de conclusies 3 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de vergrendelingsmiddelen (6) minstens bestaan uit, enerzijds, een uitsparing (13-36) die is aangebracht in voornoemde lip (23-43), meer speciaal in de onderste lip (23-43) die de groef begrenst, en, anderzijds, een uitsteeksel dat zich aan de voornoemde tand (9-31) bevindt, waarbij in de gekoppelde toestand van twee panelen (1), het uitsteeksel van één van voornoemde panelen (1) samenwerkt met de uitsparing van het andere paneel (1), waarbij deze uitsparing en het uitsteeksel contactvlakken (38-39, 73-74) definiëren, waarvan het contact resulteert in voornoemde spankracht.
8. Vloerpaneel volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de dikte van de onderste lip (23-43) toeneemt vanaf het diepste punt van de uitsparing naar het binnenste punt van de groef (10-32).
9. Vloerpaneel volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat de tand (9-31) en groef (10-32) een zodanige vorm vertonen dat er in de gekoppelde toestand van twee vloerpanelen (1) een kamer (81) bestaat tussen die zijden van het uitsteeksel en de uitsparing (36) die tegenover de zijden gelegen zijn waar de contactvlakken (39-73) zijn gevormd.
10. Vloerpaneel volgens één van de conclusies 7 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de koppeldelen (4-5) één van de volgende of de combinatie van twee of meer van de volgende eigenschappen vertonen:
- afrondingen (79-80) aan de randen van de vergrendelingselementen (33-34);
- stofkamers of dergelijke (21-44-81) tussen alle zijden van de verbonden vloerpanelen (1) die lateraal naar elkaar gekeerd zijn;
- een oploopvlak (41-83) aan het uiteinde van de onderste lip (43);
- contactvlakken (85-86), meer speciaal aanslagvlakken, gevormd door de bovenzijde van de tand (9) en de bovenzijde van de groef (10) die, over het grootste gedeelte van hun lengte, parallel, verlopen aan het vlak dat door de vloerpane1en (1) wordt gedefinieerd.
11. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de groef begrensd wordt door een bovenste lip en een onderste lip en dat de lip (23-43) die de onderzijde van de groef (11-32) begrenst voorbij de lip (22-42) uitsteekt die de bovenzijde van de groef (10-32)
begrenst.
12. Vloerpaneel volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat de onderste lip voorbij de bovenste lip uitsteekt, waarbij het verschil (E) tussen de lippen gemeten in het vlak van het vloerpaneel kleiner is dan één keer de totale dikte (F) van het vloerpaneel (1).
13. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de vergrendelingsmiddelen (6) vergrendelingselementen (13-34) bevatten die zich in het gedeelte van de onderste lip (23-43) bevinden dat voorbij de bovenste lip (22-42) uitsteekt.
14. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de koppeldelen (4-5, 28-29) een zodanige vorm hebben dat twee opeenvolgende vloerpanelen (1) aan elkaar kunnen worden verbonden zowel door ze zijdelings in elkaar te schuiven als door middel van wentelen, waarbij zij meer speciaal een in elkaar klikken toelaten.
15. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de groef begrensd wordt door een bovenste lip en een onderste lip en dat de onderste lip (23-43) een dikte heeft die kleiner is dan de dikte van de bovenste lip (22-42).
16. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de panelen (1) een kern hebben die gemaakt is van HDF-plaat of MDF-plaat, waarbij voornoemde koppelmiddelen, met inbegrip van voornoemd buigbaar gedeelte, hoofdzakelijk gevormd zijn uit voornoemde plaat,
zodanig dat de spankracht wordt geleverd door de elasticiteit van de HDF of MDF.
17. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de panelen (1) rechthoekig zijn; dat de panelen (1) zijn voorzien van koppeldelen en vergrendelingsmiddelen (6) aan beide paren tegenovergestelde randen; en dat de middelen die de spankracht leveren geïntegreerd zijn in de beide paren van randen, zodanig dat de panelen (1) in verbonden toestand aan alle gekoppelde randen naar elkaar toe gedwongen worden.
18. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de panelen (1) ten minste aan twee tegenovergestelde randen voorzien zijn van koppeldelen die het mogelijk maken de panelen (1) aan deze randen te koppelen, ten minste door middel van een rotatie, waarbij
als gevolg van het naar beneden wentelen van de panelen (1) het elastisch buigbaar gedeelte verbogen wordt; en dat de panelen (1) ten minste aan de twee andere tegenovergestelde randen zijn voorzien van koppeldelen die het mogelijk maken om de panelen (1) aan deze randen te koppelen, ten minste door ze in elkaar te schuiven, waarbij als gevolg van dit verschuiven het elastisch buigbaar gedeelte aan deze randen eveneens verbogen blijft.
19. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de vloerpanelen (1) zijn uitgevoerd als laminaatvloer, waarbij op de kern (8) één of meerdere lagen zijn aangebracht, waaronder een dessinlaag (55) die het sieroppervlak vormt, en waarbij een ruglaag (58) is aangebracht tegen de onderzijde (7).
20. Vloerpaneel volgens één van de conclusies 1 tot 19, voor het realiseren van een vloerbekleding, waarbij de onderste lip (23-43) die de onderzijde van de groef (10) begrenst voorbij de bovenste lip (22-42) uitsteekt en waarbij voornoemde vergrendelingsmiddelen (6) een gedeelte omvatten dat inwaarts naar beneden helt, waarbij dit gedeelte zich ten minste gedeeltelijk in het gedeelte van
de onderste lip (23-43) bevindt dat voorbij de bovenste lip (22-42) uitsteekt, waarbij dit gedeelte, in de gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen (1), samenwerkt met een eveneens hellend vlak aan de onderzijde van de tand, en waarbij voornoemde koppelmiddelen en geïntegreerde vergrendelingsmiddelen zodanig zijn gevormd dat twee van dergelijke panelen (1) kunnen worden
samengevoegd door het toepassen van volgende stappen:
- het leggen van een eerste van voornoemde harde vloerpanelen (1);
- het koppelen van een tweede paneel aan het voornoemde eerste paneel door de tand en groef in elkaar te passen, waarbij ervoor wordt gezorgd dat de onderste lip in de verbonden toestand uitgebogen is, zodanig dat deze lip, door middel van de schuine gedeelten, een kracht levert die de panelen (1) permanent naar elkaar dwingt.
21. Vloerbekleding, daardoor gekenmerkt dat zij is samengesteld uit een veelvoud van panelen zoals beschreven in één van de conclusies 1 tot 20.
22. Vloerbekleding volgens conclusie 21, daardoor gekenmerkt dat de vloerpanelen (1) zonder lijm zijn verbonden, zodanig dat zij gedemonteerd en opnieuw gebruikt kunnen worden.
23. Werkwijze voor het vervaardigen van vloerpanelen volgens één van de conclusies 1 tot 20, daardoor gekenmerkt dat de tand (9-31) en/of groef (10-32) wordt vervaardigd door middel van een freesproces bestaande uit ten minste twee opeenvolgende freesgangen met behulp van
frezen (63-64-65-66-67-68-69-70) die onder verschillende hoeken geplaatst zijn ten opzichte van liet vloerpaneel (1) in kwestie.
24. Werkwijze volgens conclusie 23, daardoor gekenmerkt dat gedurende elk van voornoemde freesgangen telkens in hoofdzaak de uiteindelijke vorm van één flank (71-72), hetzij van de tand, hetzij van de groef, wordt gerealiseerd.
25. Werkwijze volgens conclusie 23 of 24, daardoor gekenmerkt dat voor bovengenoemde twee freesgangen frezen (63-64-65-66-67-68-69-70) worden aangewend die buiten de groef (10-32), respectievelijk tand (9-31) uitsteken, en meer speciaal nog diameters (G) vertonen die ten minste 5
keer groter zijn dan de dikte (F) van de vloerpanelen (1), en bij voorkeur zelfs 20 keer groter zijn dan de dikte (F) van de vloerpanelen (1)
26. Werkwijze volgens één van de conclusies 23 tot 25, daardoor gekenmerkt dat aan alle vier zijden van het vloerpaneel (1) een profilering wordt aangebracht en dat de vloerpanelen (1) worden verplaatst volgens twee loodrechte bewegingen (V1-V2), waarbij gedurende één van deze bewegingen profileringen worden aangebracht aan twee tegenovergestelde randen, terwijl gedurende de andere beweging profileringen worden aangebracht op de korte randen.
2.9.
De beschrijving van het octrooi houdt onder meer het volgende in.
[0001] This invention relates to hard floor panels, a floor covering, consisting of hard floor panels, as well as to a method tor manufacturing such floor panels.
[0002] In first instance, the invention is intended for so-called laminated floors, but generally it can also be applied for other kinds of floor covering, consisting of hard floor panels, such as veneer parquet, prefabricated parquet, or other floor panels which can be compared to laminated floor.
[0003] It is known that such floor panels can be applied in various ways.
[0004] According to a first possibility, the floor panels are attached at the underlying floor, either by glueing or by nailing them on. This technique has as a disadvantage that it is rather complicated and that subsequent changes can only be made by breaking out the floor panels.
[0005] According to a second possibility, the floor panels are installed loosely onto the underground, whereby the floor panels mutually match into each other by means of a tongue and groove coupling, whereby mostly they are glued together in the tongue and groove, too. The floor obtained in this manner, also called a floating parquet flooring, has as an advantage that it is easy to install and that the complete floor surface can move which often is convenient in order to receive possible expansion and shrinkage phenomena.
[0006] A disadvantage with a floor covering of the above-mentioned type, above all, if the floor panels are installed loosely onto the underground, consists in that during the expansion of the floor and its subsequent shrinkage, the floor panels themselves can drift apart, as a result of which undesired joints can be formed, for example, if the glue connection breaks.
[0007] In order to remedy this disadvantage, techniques have already been thought of whereby connection elements made of metal are provided between the single floor panels in order to keep them together. Such connection elements, however, are rather expensive in manufacturing them and. furthermore, their provision or the installation thereof is a time-consuming occupation.
[0008] Examples of embodiments which apply such metal connection elements are described. among others, in the documents WO 94/26999 and WO 93/13280.
[0009] Furthermore, couplings are known which allow to snap floor parts into each other, a.o. from the documents WO 94/1628, WO 96/27719 and WO 96/27721. The snapping-together effect obtained with these forms of embodiment, however, does not guarantee a 100-percent optimum counteraction against the development of gaps between the floor panels, more particularly, because in fact well-defined plays have to be provided in order to be sure that the snapping-together is possible.
[0010] From GB 424.057, a coupling for parquetry coupling parts is known which, in consideration of the nature of the coupling, only is appropriate for massive wooden parquetry.
[0011] Furthermore, there are also couplings for panels known from the documents GB 2.117.813, GB 2.256.023 and DE 3.544.845. These couplings, however, are not appropriate for connecting floor panels.
[0012] The invention aims at an improved floor covering of the aforementioned type, the floor panels of which can be coupled to each other in a optimum manner and/or the floor panels of which can be manufactured in a smooth manner, and whereby preferably one or more of the aforementioned disadvantages are excluded.
[0013] The invention also aims at a floor covering which shows the advantage that no mistake during installing, such as gaps and such, can be created.
0014] Furthermore, the invention also aims at a floor covering whereby the subsequent development of gaps is excluded or at least counteracted in an optimum manner, whereby also the possibility of the penetration of dirt and humidity is minimalized.
[0015] To this aim, the invention relates toe floor panel, more particularly a hard floor panel for realizing a floor covering, whereby this floor panel at least at the edges of two opposite sides is provided with coupling parts, which allow that two of such panels can co-operate with each other, whereby these coupling parts are substantially in the form of a tongue and a groove and whereby these coupling parts are provided with integrated mechanical locking means made in one piece with the panel which, when two of such panels are coupled to each other, prevent the drifting apart of these floor panels into a direction perpendicular to the related edges and parallel to the underside of the coupled floor panels, characterized in that the coupling parts are provided with means which, in the engaged condition of two or more of such floor panels, exert a tension force upon each other which forces the floor panels towards each other, said means comprising an elastically bendable portion which, in the engaged condition, is at least partially bent and in this manner provides the aforementioned tension force.
[0016] The invention also relates to a floor covering composed of such panels.
[0017] As a result of this is effected that not only during installing the formation of gaps is counteracted, but also in a later stage the development of gaps, as a result of which causes whatsoever, is counteracted.
[0018] Duo to the fact that the coupling parts provide for an interlocking free from play, as well due to the fact that these coupling parts are manufactured in one piece, from the basic material of the floor panels, a perfect connection between adjacent floor panels can always be guaranteed, even with repeated expansion and shrinkage of the floor surface.
(…)
[0085] In the figures 22 to 25, a particularly preferred form of embodiment of a floor panel 1
according to the invention is represented. Hereby, the parts which are taken over from the aforegoing forms of embodiment are indicated with corresponding references.
[0086] An important characteristic herein consists in that the coupling parts 4-5 are provided with locking means 6 which, in engaged condition, exert a tension force upon each other, as a result of which the engaged floor portions 1 are forced towards each other. As represented, this is realized preferably by providing the coupling parts with an elastically bendable portion, in this case the lip 43, which, in engaged condition, is at least partially bent and in this way creates a tension force which provides for that the engaged floor panels 1 are forced towards each other. The hereby resulting bending V, as well as the tension force K resulting herefrom, are indicated in the enlargement of figure 23.
[0087] In order to obtain that the tension force K results in pressing together the engaged floor panels 1 the bendable portion, in this case the lip 43, preferably is provided, as represented, with an inwardly inclined contact surface 73 which preferably can cooperate with a corresponding contact surface 74. These contact surfaces 73-74 are similar to the aforementioned contact surfaces 39-38 and also similar to the inclined portions of the lower lip of figures 2 to 4.
[0088] In the figures 2 and 5, the portions form complementary matching shapes; it is, however, clear that by a modification, also a tension effect similar as in figure 23 can be realized.
[0089] Due to, on one hand, the contact under the angle A, and, on the other hand, the fact that a tension force K is created, a force component K1 is effected, as a result of which the floor panels 1
are drawn against each other.
(...)
[0092] It is noted that the bending V is relatively small, for example, several hundredths up to several tenths of a millimeter, and does not have an influence upon the placement of the floor covering. Furthermore is noted that such floor covering generally is placed upon an underlayer which is elastically compressible, as a result of which the bending V of the lip 43 exclusively results in
the tact that the underlayer locally is compressed somewhat more.
[0093] Due to the fact that the lip 43 is bent apart and that it remains somewhat bent apart in engaged position, also the advantage is effected that, when exerting a pressure upon the floor covering, for example, when placing an object thereupon, the pressing-together force
is enhanced and, thus the development of gaps is counteracted even more.
(…)
[0097] A further particular characteristic of the embodiment of figures 22 to 25 consists in that the floor panels 1 can be engaged by means of a turning movement, as represented in figure 24, as well as by means of shifting them towards each other, as represented in figure 25, preferably in such a manner that, during the engagement by means of the turning movement, a maximum bending Vm results in the coupling parts, more particularly in the lip 43, which bending Vm is less pronounced, if not non-existent, as in the figures 2 to 4, in comparison to the bending Vm which results when the
floor panels 1 are engaged by means of shifting them towards each other.
(…)
2.10.
Bij het octrooi behoren onder meer de volgende figuren 23, 24 en 25.
Vloerpanelen kunnen door middel van een wentelbeweging in elkaar worden gevoegd, zoals afgebeeld in figuur 24 (zie paragraaf [0097]).
Vloerpanelen kunnen door middel van een schuifbeweging in elkaar worden gevoegd, zoals afgebeeld in figuur 25 (zie paragraaf [0097]).
2.11.
In het eerste prioriteitsdocument BE 527 staat onder meer het volgende en dit
document bevat onder meer de hierna opgenomen figuren.
“Verder beoogt de uitvinding eveneens een vloerbekleding waarbij het achteraf ontstaan van spleten wordt uitgesloten, zo niet optimaal wordt tegengewerkt, waardoor tevens de kans op indringing van vuil en vocht wordt geminimaliseerd.” [p. 2 voorlaatste alinea]
“Door het feit dat de koppeldelen voorzien in een spelingvrije inhaking, alsmede door het feit dat deze koppeldelen eendelig zijn vervaardigd uit het basismateriaal van de vloerpanelen, kan steeds een perfecte aansluiting gewaarborgd, tussen aaneengrenzende vloerpanelen worden ook bij herhaaldelijk uitzetten en inkrimpen van het v!oeroppervlak.” [p. 3 voorlaatste alinea]
“Het feit dat de uitvinding wordt toegepast op vloerpanelen waarvan het basismateriaal bestaat uit het hiervoor beschreven materiaal, biedt het voordeel dat bij de verwerking van dit materiaal zeer gladde oppervlakken worden verkregen, waardoor zeer precieze koppelingen kunnen worden verwezenlijkt, wat vooral belangrijk is in het geval van een spelingloze klikverbinding en/of draaiverbinding. Ook kunnen zeer bijzondere vormen van koppeldelen zeer gemakkelijk tot stand worden gebracht, daar de voornoemde materiaalsoorten zich bijzonder gemakkelijk laten verwerken.
De uitvinder heeft eveneens vastgesteld dat voornoemde materialen, in het bijzonder HDF en MDF, ideale eigenschappen vertonen om een verbinding zoals voornoemd te realiseren, daar deze materialen de juiste eigenschappen vertonen qua elastische vervorming om, enerzijds, een
klikeffect te realiseren, en anderzijds, op elastische wijze uitzettings- en krimpkrachten op te vangen, zonder dat de vloerpanelen uit elkaar schieten of onherroepelijk beschadigd worden.” [p. 4 laatste 2 alinea’s en p. 5 bovenaan]
2.12.
In het tweede prioriteitsdocument BE 344 staat onder meer het volgende en dit
document bevat onder meer de hierna opgenomen figuur.
“In een eerste belangrijke voorkeur dragende uitvoeringsvorm zijn de koppeldelen voorzien van vergrendelingsmiddelen die in de gekoppelde toestand van twee of meer van dergelijke
vloerpanelen een spankracht op elkaar uitoefenen die de vloerpanelen naar elkaar toe dringt. Hierdoor wordt bereikt dat niet alleen bij het leggen de vorming van spleten wordt tegengegaan, doch ook in een later stadium het ontstaan van spleten, als gevolg van welke oorzaak ook, wordt
tegengewerkt.” [p. 4 2e alinea]
“Door het feit dat de koppeldelen voorzien in een spelingvrije inhaking, alsmede door het feit dat deze koppeldelen eenmalig zijn vervaardigd uit het basismateriaal van de vloerpanelen, kan steeds een perfecte aansluiting tussen aaneengrenzende vloerpanelen worden gewaarborgd, ook bij herhaaldelijk uitzetten en inkrimpen van het vloeroppervlak.
Deze combinatie van kenmerken kan al dan niet gecombineerd worden met het voornoemde kenmerk dat stelt dat de vergrendelingsmiddelen een spankracht op elkaar uitoefenen.” [p. 5 alinea 2 en 3]
2.13.
Onder meer de navolgende publicaties behoren voor het octrooi tot de stand van de
techniek.
2.14.
Het Amerikaanse octrooi US 4,905,442 (hierna: US 442) vermeldt onder meer
navolgende figuren en beschrijving.
ABSTRACT:
A latch coupling includes a male and female member having complementary latching portions, all of
which are dimensioned and positioned so as to assure that a first surface, which extends from the
edge at which the two exterior surfaces are to meet, engage in their mating position before second
surfaces which extend from the first surfaces during the insertion along the longitudinal axis of the
male and female member. The complementary latching portions apply continuous mating forces
to the first and second surfaces of the complementary shoulders when mated.
kolom 1, regels 19-29:
“One form of locking joint used in the prior art to interconnect a pair of prefabricated panels
includes a tongue-in-groove, as illustrated in U.S. Pat. No. 2,430,200. Because the insertion is at an
angle relative to the resulting longitudinal axis of the tongue-in-groove insertion to form a flush or
planar structure. This roll action produces an exposed seam at the junction. Also, there is no locking
device to prevent the unrolling except possibly loading force in the installed condition. Without a
locking device, the structure is not stable.”
kolom 1, regels 54-56:
“Thus, it is an object of the present invention to provide a new interlocking joint coupling for
interlocking elements which provides a blind seam.”
kolom 1, regels 63-66:
“A still even further object of the present invention is to provide an interlocking joining coupling for
elements or panels which sets up structural forces to assure the stability of the resulting product.”
kolom 2, regels 50-54, kolom 8, regels 46-51 en vooral kolom 5, regels 44-51:
“This force vector is transferred to the first and second surfaces 34,36 and 54,56 of the male and
female members, respectively, to provide a continuous mating force. Thus, the action of the
protrusion 68 on the latching surface 48 not only produces a closing action for the surfaces during
the insertion or mating process, but maintains the mated elements under continuous forces.”
kolom 4, regels 7-10:
“The bend or angled surface 66 forms with the base of the recess 64 forms a living hinge and allows
leg 66 and protuberance 68 to flex.”
kolom 4, regels 58-61:
“The ultimate objective is that edges 32 and 52 of the male and female member, respectively, always meet and superimpose so as to form a blind or hidden seam without a gap there between.”
Claims:
(...)
11. A coupling for joining exterior surfaces of two structural elements along a substantially blind seam line comprising:
- -
a male means and a female means on a interior surface adjacent a respective edge which are to meet along said line when mated;
- -
complementary shoulders on said male and female means, each shoulder having a first surface extending from and intersecting a respective edge and a second surface extending from said first surface;
- -
said female means including a recess extending from its shoulder and having a longitudinal axis and said male means includes a male portion extending from its shoulder and having a longitudinal axis which is parallel to said recesses' longitudinal axis when mating; and
- -
complementary latching means on said male and female means for latching said male and female means together and applying continuous mating forces to said first and second surfaces of said complementary shoulders when mated after insertion along said longitudinal axis.
Beurzen en publicaties Unilin
2.15.
Tijdens de Domotex beurs in januari 1997 in Hannover (Duitsland) heeft Unilin
monsters getoond van haar Uniclic-product. Hierna opgenomen is een afbeelding van zo’n
monster (hierna: het Domotex monster).
2.16.
Ter gelegenheid van de internationale Batibouw beurs voor de bouwsector die van
27 februari tot 9 maart 1997 is gehouden in Brussel (België) heeft Unilin een brochure
uitgegeven over haar Uniclic-systeem voor het plaatsen van haar Quick-Step laminaat
zonder lijm waarin onder meer de navolgende tekst en afbeeldingen zijn opgenomen
(hierna: de Batibouw-brochure):
“Spleten in de vloer ten gevolge van een onnauwkeurige plaatsing behoren tot het verleden. Het Uniclic-systeem zorgt ervoor dat alle naden volledig dicht zijn. Hiervoor zorgt de elastische onderste lip van de groef. Het eindresultaat is een mooie en stevige vloer.(…)De panelen blijven volledig recycleerbaar. Tand en groef van de Uniclic panelen maken (net als bij traditioneel laminaatparket) volledig deel uit van de basisplaat in HDF.”
2.17.
In een persbericht van Unilin, aangetroffen in de persmap van de Batibouw beurs
van 1997, staat onder meer het volgende (hierna: het Batibouw-
persbericht):
“UNICLIC SYSTEEM (Patent aangevraagd)
(…)
Er is geen lijm meer nodig.
(…)
Beide technieken (wentelen, dan wel schuiven, toevoeging rb) zijn gebaseerd op de elastische eigenschappen van de onderste lip van de groef, die is vervaardigd uit HDF (…)
Het systeem zorgt ervoor dat alle naden automatisch dichttrekken. Spleten in de vloer en de traditionele moeilijkheden bij het plaatsen van de eerste rijen zijn meteen verleden tijd.(…)”
3. Het geschil
3.1.
I4F vordert – na vermeerdering van eis en na eiswijziging ter zitting – voor zover mogelijk met uitvoerbaar verklaring bij voorraad,
1. vernietiging van het Nederlandse deel van EP 341, althans een verklaring voor recht dat
het Nederlandse deel van EP 341 nietig is;
2) een verklaring voor recht dat producten met de Click4U-technologie van I4F geen
inbreuk maken op het Nederlandse deel en de buitenlandse delen van EP 341,
subsidiair
een verklaring voor recht dat producten met de Click4U-technologie van I4F waarin maatregel (f) van EP 341 ontbreekt geen inbreuk maken op het Nederlandse deel en de buitenlandse delen van EP 341;
met veroordeling van Unilin in de volgens artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) te begroten proceskosten.
3.2.
I4F baseert deze vorderingen op de navolgende, zakelijk weergegeven stellingen.
3.2.1.
I4F gaat uit van conclusie 1 opgedeeld in deelmaatregelen als volgt:
( a) Hard vloerpaneel voor het realiseren van een vloerbekleding;
( b) waarbij dit vloerpaneel minstens aan de randen van twee tegenovergestelde zijden is voorzien van koppeldelen, die toelaten dat twee van dergelijke panelen met elkaar kunnen samenwerken;
( c) waarbij deze koppeldelen hoofdzakelijk zijn uitgevoerd in de vorm van een tand en een groef;
( d) en waarbij deze koppeldelen zijn voorzien van geïntegreerde mechanische vergrendelingsmiddelen, gemaakt in één stuk uit het paneel;
( e) die wanneer twee van dergelijke panelen aan elkaar gekoppeld zijn, verhinderen dat deze vloerpanelen uit elkaar schuiven in een richting (R) loodrecht op de betreffende randen en parallel aan de onderzijde van de gekoppelde vloerpanelen;
met het kenmerk dat:
( f) de koppeldelen zijn uitgerust met middelen die, in de verbonden toestand van twee of meer van dergelijke vloerpanelen, een spankracht op elkaar uitoefenen die de vloerpanelen naar elkaar toe dwingt, waarbij deze middelen een elastisch buigbaar gedeelte vertonen dat, in de verbonden toestand, ten minste gedeeltelijk verbogen is en op deze manier de voornoemde spankracht verschaft.
Deelmaatregelen (a) tot en met (e) zien op harde vloerpanelen met een mechanische tand/groef “klik”-koppeling die voorkomt dat panelen na koppeling uit elkaar schuiven. Dergelijke koppelingen waren bekend uit de stand van de techniek, zoals ook in EP 341 wordt bevestigd. De net niet passende koppeling volgens deelmaatregel (f) zorgt volgens EP 341 voor het blijvend voorkomen van spleetvorming/naden tussen twee gekoppelde panelen.
3.2.2.
EP 341 kan geen aanspraak maken op prioriteit van BE 527. Dat octrooi bevat deelmaatregel (f) niet, noch figuren 22-25 die maatregel (f) weergeven. De peildatum is derhalve 15 april 1997.
3.2.3.
Conclusie 1 van EP 341 is nietig op de navolgende gronden.
- -
i) Conclusie 1 van EP 341 is niet gedekt door de inhoud van de oorspronkelijke aanvrage en is derhalve nietig wegens toegevoegde materie.
- -
ii) Conclusie 1 van EP 341 is nietig vanwege openbaar voorgebruik door Unilin. Unilin heeft het door EP 341 beschermde product tentoon gesteld tijdens beurzen en in diverse persberichten en brochures hierover bericht.
- -
iii) Conclusie 1 van EP 341 is nietig vanwege openbaar voorgebruik van de zogenaamde Planoquick vloerpanelen van de Duitse firma Terbrack.
- -
iv) Conclusie 1 van EP 341 mist inventiviteit ten opzichte van (i) US 2,430,200 en US 442, (ii) WO 94/26999 en US 442, (iii) Unilin voorgebruik en US 442, (iv) WO 96/27721 en US 442 of WO 96/27721 in combinatie met de Planoquick-panelen van Seelbach, (v) een en/of ander al dan niet gecombineerd met de kennis van de gemiddelde vakman.
3.2.4.
De overige conclusies zijn eveneens nietig. Geen van de aanvullende maatregelen in de onderconclusies zijn nieuw dan wel inventief.
3.2.5.
De Click4U-panelen van I4F maken geen inbreuk op EP 341, dat geldt zowel voor de korte zijde als voor de lange zijde die hierna worden weergegeven.
Korte zijde (3L Triple Lock)
Lange zijde
Uit die schematische afbeeldingen volgt dat zowel op het profiel op de korte zijde als op de lange zijde geen sprake is van een elastisch buigbaar gedeelte dat in gekoppelde toestand deels verbogen is in de zin van deelmaatregel (f) van conclusie 1 van EP 341. Aldus vallen de Click4U-panelen buiten de beschermingsomvang van de conclusies van EP 341.
3.3.
Unilin voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid
4.1.
De rechtbank is internationaal bevoegd kennis te nemen van de vordering tot vernietiging van het Nederlandse deel van EP 341 op grond van artikel 2 jo. artikel 22 lid 4 van Verordening (EG) 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheden, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. De relatieve bevoegdheid van de rechtbank volgt uit artikel 80 lid 2 onder a van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW). Overigens is Unilin verschenen zonder de bevoegdheid van de rechtbank te bestrijden. Ambtshalve merkt de rechtbank ten aanzien van de gevorderde verklaring van geen inbreuk op de buitenlandse delen van EP 341 op dat I4F daaraan niet de ongeldigheid van die delen ten grondslag heeft gelegd.
Inventiviteit
4.2.
Conclusie 1 van EP 341 is naar het oordeel van de rechtbank nietig wegens gebrek aan inventiviteit. De rechtbank licht dit hierna toe.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak inventiviteit ontbreekt als de gemiddelde vakman, uitgaande van de meest nabij stand van de techniek, het probleem zou (would) - en niet slechts kon (could) - hebben opgelost op de wijze geclaimd in het octrooi.
4.4.
De rechtbank gaat, net als I4F en Unilin, uit van de deelmaatregelen (a) tot en met (f) waarin I4F conclusie 1 van EP 341 heeft onderverdeeld (zie 3.2.1). Deelmaatregelen (a) tot en met (e) waren bekend uit de stand van de techniek zoals uit het octrooi volgt. De in EP 341 geclaimde uitvinding wordt derhalve gekenmerkt door deelmaatregel (f) “dat de koppeldelen zijn uitgerust met middelen die, in de verbonden toestand van twee of meer van dergelijke vloerpanelen, een spankracht op elkaar uitoefenen die de vloerpanelen naar elkaar toe dwingt, waarbij deze middelen een elastisch buigbaar gedeelte vertonen dat, in de verbonden toestand, ten minste gedeeltelijk verbogen is en op deze manier de voornoemde spankracht verschaft.”
4.5.
Deelmaatregel (f) is weergegeven in figuur 23 van het octrooi (zie 2.10) en houdt in dat de elastische onderste lip (43) van de groef (van het linkerpaneel) na koppeling met de tand van het rechterpaneel nog steeds uitgebogen is (verbuiging V) waardoor de onderste lip (43) blijvend een kracht (K1) uitoefent op de tand van het rechterpaneel. Oftewel, als de onderste lip van de groef in gekoppelde toestand uitgebogen blijft, veroorzaakt dit een continue spanning die de vloerpanelen blijvend naar elkaar toetrekt. Die gedeeltelijke verbuiging van de onderste lip van de groef wordt gerealiseerd door de contactvlakken 73 van de groef en 74 van de tand, waardoor de onderste lip van de groef neerwaarts uitgebogen blijft. Anders gezegd, de groef is net niet passend.
4.6.
Deelmaatregel (f) voorziet aldus paragrafen [0015] – [0017] van het octrooi (zie 2.9) niet alleen in het dichttrekken van de vloerpanelen bij het leggen, maar ook in het dichthouden, met als resultaat dat de bovenzijde van de gekoppelde vloerpanelen geen spleten gaat vertonen. In paragraaf [0092] van het octrooi staat dat de verbuiging V relatief klein is, bijvoorbeeld enkele honderdsten tot enkele tienden van een millimeter, en geen invloed heeft op de plaatsing van de vloerpanelen.
4.7.
Er bestaat geen verschil van mening tussen partijen over de persoon van de gemiddelde vakman (hierna: de vakman). Unilin heeft onweersproken gesteld dat de vakman een technicus is die werkzaam is in een bedrijf dat zich bezighoudt met laminaat. Hij heeft expertise op het gebied van vloerbekledingen en kennis van verbindingstechnieken voor vloerpanelen voor vloerbekledingen, en hij heeft kennis van de materialen en technieken die worden toegepast om die vloerpanelen te vervaardigen.
- de problem-and-solution-approach
4.8.
Bij de beoordeling van de inventiviteit zal de rechtbank de zogeheten problem-and-solution-approach hanteren, die beide partijen ook hebben gebruikt in hun argumentatie. In die benadering dient eerst te worden vastgesteld wat de meest nabije stand van de techniek, de closest prior art, is. De meest nabije stand van de techniek is de openbaarmaking, die de combinatie van kenmerken openbaart die het meest geschikte uitgangspunt oplevert (most promising springboard) in de richting van een voor de hand liggende ontwikkeling naar de geclaimde uitvinding. Het moet bij de selectie van de meest nabije stand van de techniek gaan om hetzelfde of een nauw verwant technisch gebied en hetzelfde doel als de geclaimde uitvinding.
4.9.
Unilin heeft niet bestreden dat haar geen beroep toekomt op de eerste prioriteitsdatum van 11 juni 1996 van BE 527. Zij heeft onweersproken gesteld dat BE 527 wel de elastische vervorming van de onderste lip van de groef openbaart waarmee het klikeffect wordt gerealiseerd. Unilin geeft echter toe dat de maatregel van het in verbonden toestand blijvend verbogen gedeelte van de onderste lip van de groef die spankracht verschaft voor het eerst is beschreven in het tweede prioriteitsdocument BE 344 van 15 april 1997. De rechtbank gaat dan ook (met de Oppositieafdeling van het EOB in de voorlopige opinie) uit van 15 april 1997 als relevante peildatum voor het bepalen van de stand van de techniek.
4.10.
Uitgaande van die peildatum volgt de rechtbank I4F in haar stelling dat de documenten die zijn geopenbaard rondom de Batibouw beurs van februari/maart 1997 (zie 2.16 en 2.17 ) ieder op zich dan wel gezamenlijk te beschouwen zijn als de meest nabije stand van de techniek (hierna gezamenlijk: de Batibouw-documenten). Opgemerkt zij dat het voor de hand ligt dat een gemiddelde vakman die de Batibouw-beurs bezocht de beschikking zal hebben gehad over tegelijkertijd de in 2.16 weergegeven brochure alsmede het in 2.17 bedoelde persbericht. De rechtbank begrijpt dat beide documenten zich in de zogenaamde “persmap” van Unilin bevonden betreffende de beurs zodat een vakman de informatie in beide documenten die op het hetzelfde tentoongestelde vloerpaneel betrekking had in één keer tot zich zal hebben genomen. Dat het bij de Batibouw-documenten gaat om hetzelfde of een nauw verwant technisch gebied en hetzelfde doel als de geclaimde uitvinding is door Unilin niet betwist.
4.11.
In genoemde documenten wordt het Uniclic-systeem van Unilin beschreven voor het koppelen van vloerpanelen zonder lijm. De documenten beschrijven een systeem waarbij de tand van het ene vloerpaneel en de groef van het andere vloerpaneel in elkaar klikken waardoor een koppeling ontstaat. Ook is beschreven dat het ‘klikken’ mogelijk is dankzij de elastische eigenschappen van de onderste lip van de groef Die beschrijving impliceert dat met de tand een neerwaartse druk wordt uitgeoefend op de elastische onderste lip van die groef, die daardoor neerwaarts uitbuigt, waarna de tand in de groef klikt. Tot slot staat in de documenten beschreven dat het Uniclic-systeem ervoor zorgt dat alle naden volledig dicht zijn en “automatisch dichttrekken”. Afbeeldingen van dit kliksysteem zijn opgenomen in de Batibouw-brochure (2.16). Het monster dat tentoon is gesteld tijdens de Domotex-beurs (2.15) stemt met die afbeeldingen overeen.
4.12.
De rechtbank verwerpt de stelling van Unilin dat de Batibouw-documenten de ‘klik’-verbinding uit het eerste prioriteitsdocument BE 527 beschrijven. Zoals I4F terecht stelt, vertonen de afbeeldingen in de Batibouw-brochure (en dus ook het monster van de Domotex-beurs) een aanzienlijke gelijkenis met figuur 23 uit het tweede prioriteitsdocument BE 344 en uit EP 341. Die figuur 23 komt niet voor in BE 527. Zo heeft de onderste lip van de groef in figuur 23 de meer ‘conische’ vorm zoals die ook wordt vertoond door de onderste lip van de groef in de afbeeldingen in de Batibouw-brochure. Die conische vorm is niet, althans minder nadrukkelijk, terug te vinden in de figuren 7, 9 en 10 van BE 527.
4.13.
Ook de omschrijving van het klik-systeem zoals opgenomen in de Batibouw-documenten wijkt af van de beschrijving van BE 527. In de Batibouw-documenten wordt beschreven dat door het klik-systeem de naden tussen twee vloerpanelen automatisch dichttrekken. Woorden van gelijke strekking staan niet in BE 527. In BE 527 wordt gesproken over ‘het voorzien in een spelingvrije inhaking’ waardoor een ‘perfecte aansluiting tussen aangrenzende vloerpanelen wordt gewaarborgd’ en dat ‘de toegepaste materialen, in het bijzonder HDF en MDF, ideale eigenschappen vertonen om een verbinding als voornoemd te realiseren daar deze materialen de juiste eigenschappen vertonen qua elastische vervorming om, enerzijds een klikeffect te realiseren en anderzijds, op elastische wijze uiteenzettings- en krimpkrachten op te vangen, zonder dat de vloerpanelen uit elkaar schieten of onherroepelijk beschadigd worden’ (zie 2.11).
4.14.
Anderzijds, kan niet worden vastgesteld, zoals I4F betoogt, dat de Batibouw-documenten de geclaimde uitvinding van EP 341 openbaren. Zoals hiervoor overwogen, impliceert de tekst in de Batibouw-documenten dat de elastisch buigbare onderste lip van de groef van het ene vloerpaneel door de druk van de tand neerwaarts uitbuigt en daardoor spankracht verschaft bij het in elkaar klikken van de tand en de groef zodanig dat de naden tussen de twee vloerpanelen dicht trekken. Dat de elastisch buigbare onderste lip van de groef van het ene vloerpaneel in verbonden toestand tenminste gedeeltelijk verbogen is en op deze manier blijvende spankracht verschaft, is niet voldoende duidelijk en ondubbelzinnig uit de tekst van de Batibouw-documenten op te maken. Ook is die maatregel niet op te maken uit de afbeeldingen in de Batibouw-brochure. Anders dan bij figuur 23 is daarop namelijk niet te zien dat na koppeling van tand en groef de onderste lip van de groef neerwaarts uitgebogen blijft, aangeduid in figuur 23 met verbuiging V maar ook zichtbaar in de figuur zelf. Dat onderdeel van maatregel (f) wordt dan ook niet geopenbaard in de Batibouw-documenten. Van een volledige anticipatie door die documenten is geen sprake.
4.15.
De rechtbank concludeert dan ook dat het ‘klik-systeem’ in de Batibouw-documenten het midden houdt tussen de openbaarmaking in BE 527 en EP 341.
- de verschilmaatregel en het technische effect
4.16.
Uitgaande van de Batibouw-documenten als meest nabije stand van de techniek is de verschilmaatregel ten opzichte van conclusie 1 van EP 341 dat de elastisch buigbare onderste lip van de groef van het ene vloerpaneel in verbonden toestand tenminste gedeeltelijk verbogen is en op deze manier blijvende spankracht verschaft op het vloerpaneel waarmee deze is gekoppeld. Het technisch effect van die maatregel is dat de gekoppelde vloerpanelen blijvend naar elkaar toe worden gedrongen om het ontstaan van naden (ook na het leggen) te voorkomen. Deze verschilmaatregel en dit technisch effect daarvan is niet in geschil.
- het objectieve technische probleem
4.17.
Vervolgens dient uitgaande van het technische effect het objectieve technische probleem te worden geformuleerd dat met de uitvinding wordt opgelost. Het objectieve technische probleem dient zo dicht mogelijk aan te sluiten bij het probleem dat het octrooi zelf stelt te hebben opgelost en dient zo specifiek mogelijk te worden geformuleerd aan de hand van de verschilmaatregelen. De formulering van het probleem mag geen pointer naar de oplossing bevatten, maar mag ook niet zo algemeen zijn dat punten van overeenstemming met en aanwijzingen in de meest nabije stand van de techniek worden genegeerd.
4.18.
Partijen hebben beide het probleem geformuleerd als ‘het verschaffen van een hard vloerpaneel voorzien van koppeldelen die niet alleen bij het leggen van de vloer, maar ook in een later stadium het ontstaan van spleten in de vloer tegengaan’. De door partijen geformuleerde probleemstelling sluit aan bij het probleem zoals dat in het paragraaf [0014] van het octrooi wordt omschreven als ‘Furthermore, the invention also aims at a floor covering whereby the subsequent development of gaps is excluded or at least counteracted in an optimum manner (…)’. De rechtbank formuleert het probleem gelet op de verschilmaatregel nog wat specifieker als volgt: ‘hoe kunnen na koppeling van harde vloerpanelen middels een tand en een groef (als bedoeld in de Batibouw-documenten), blijvend naden tussen de gekoppelde vloerpanelen worden voorkomen?’. Van die probleemstelling zal de rechtbank in het navolgende uit gaan.
- zou de vakman tot de uitvinding komen?
4.19.
Naar het oordeel van de rechtbank zou de vakman die zich gesteld ziet voor het zojuist geformuleerde probleem op de relevante (tweede) prioriteitsdatum zonder inventieve denkarbeid (‘would’ ) komen tot een elastisch buigbare onderste lip van de groef van het ene vloerpaneel die in verbonden toestand tenminste gedeeltelijk verbogen is en op deze manier blijvende spankracht verschaft. De rechtbank licht dit toe.
4.20.
Uit de Batibouw-documenten volgt, zoals hiervoor omschreven, dat de koppeling tussen de vloerpanelen tot stand wordt gebracht door met de tand van het ene vloerpaneel druk uit te oefenen op de groef van het andere vloerpaneel en dat de elastische onderste lip van de groef daardoor uitbuigt totdat de tand in de groef klikt. De vakman zal begrijpen dat het automatisch dichttrekken van naden bij het koppelen van de vloerpanelen, zoals die wordt geopenbaard in de Batibouw-documenten, het gevolg is van een spankracht tussen de in elkaar grijpende tand en groef. In de Batibouw-brochure (2.16, citaat boven de plaatjes) wordt het volledig dichttrekken van de naden uitdrukkelijk aan de elastische lip toegeschreven. Hij zal zich zonder inventieve denkarbeid op grond van zijn algemene vakkennis realiseren dat, indien er toch nog naden na het leggen overblijven, hij die elastische spankracht die door de onderste lip wordt opgewekt, blijvend moet maken. De stap om dan te zorgen voor een blijvend uitgebogen onderste lip van de groef is naar het oordeel van de rechtbank voor de hand liggend. Unilin heeft overigens niet aangevoerd dat de uitvinding is gelegen in het onderkennen van het probleem van na het leggen ontstane naden. Evenmin heeft Unilin bijvoorbeeld andere wegen die de vakman had kunnen inslaan ter oplossing van het probleem toegelicht. Dat een dergelijke oplossing door de vakman zou worden afgedaan als onacceptabel omdat dan de “koppeling tijdens gebruik open zou staan, en de onderzijde van het paneel zou verstoren” (pleitnota 11.3 Unilin) is door Unilin onvoldoende onderbouwd, indachtig voorts dat deze panelen gebruikelijk op een zachte ondergrond gelegd worden die de uitbuiging zal absorberen. Dat dit laatste algemene vakkennis is, volgt al uit het octrooi waar dit met zoveel woorden staat in paragraaf [0092] van de beschrijving (zie 2.9).
4.21.
Als de vakman al niet op grond van zijn algemene vakkennis zelf zou komen tot genoemde oplossing van het probleem, dan zou hij in de stand van de techniek op zoek gaan naar een oplossing. De vakman, die weliswaar een conservatieve basishouding heeft, is namelijk altijd gemotiveerd om een oplossing te zoeken voor het objectieve technische probleem.
4.22.
De vakman zou de oplossing vinden in US 442. Die openbaarmaking heeft betrekking op het toepassen van prefabricated elements in de bouwindustrie en ziet op een vergrendelende koppeling van external surfaces. Anders dan Unilin aanvoert, betekent het feit dat de uitvoeringsvoorbeelden van US 442 zien op metalen wandpanelen en niet op vloerpanelen, niet dat US 442 geen relevante stand van de techniek is die de vakman zou bekijken bij het zoeken van een oplossing van zijn objectieve technische probleem. Conclusie 11 van US 422 bijvoorbeeld claimt de vinding in algemene bewoordingen zonder beperking tot (metalen) wandpanelen. De vakman zou US 442 dus wel degelijk raadplegen.
4.23.
US 442 stelt zich ten doel om een spleetvrije, stabiele koppeling te verschaffen (kolom 1, regels 56-59). Over de werking van de geopenbaarde koppeling staat in het abstract van US 442 “The complementary latching portions apply continuous mating forces to the first and second surfaces of the complementary shoulders when mated.” Die continue spankracht wordt in US 442 bewerkstelligd door een elastisch buigbaar gedeelte van koppeldeel 50 dat zowel tijdens het koppelen, maar ook daarna, een spankracht (aangeduid als kracht FL, kracht FW, en de resulterende kracht vector) uitoefent op de koppeling. Deze krachten dwingen de panelen naar elkaar toe om zo een spleetvrije koppeling te verschaffen (kolom 5, regels 44 -53 en figuur 5). US 442 beschrijft en toont in figuur 7 dat de uitvinding eveneens kan worden toegepast voor het koppelen van vlakke oppervlakken. Anders dan Unilin meent, zal de vakman geen moeite hebben om in figuur 7 van US 442 - die een vlakke koppeling toont met een naar boven gerichte uitbuigende lip - een toepassing in een vloerpaneel te zien.
4.24.
De vakman die US 442 raadpleegt, zal daarin lezen dat elastische lip die in gekoppelde toestand blijvend uitbuigt, zorgt voor een blijvende spankracht die bij de koppeling van de vloerpanelen de naden blijvend dichttrekt. De vakman komt zodoende zonder inventieve arbeid tot de oplossing, namelijk het toepassen van deze oplossing in de hem reeds bekende koppeling uit de Batibouw-documenten.
4.25.
De vakman zal, anders dan Unilin heeft aangevoerd, de toepasbaarheid van de vinding van US 442 niet negeren vanwege de, in dat geval, twee verticaal omlaag uitstekende punten en de verregaande mate van uitbuiging van de lip. Dat is geen reële benadering van de werkwijze van de vakman. De vakman is immers niet op zoek naar een gehele nieuwe vorm van koppeling van vloerpanelen, hij zoekt slechts een oplossing voor het probleem hoe in de hem bekende koppeling blijvend naden te voorkomen. Hij zal dus niet geneigd zijn de gehele koppeling van US 442 toe te passen in vloerpanelen maar alleen de oplossing dat een in gekoppelde toestand uitgebogen lip blijvende spankracht verschaft. De pointer naar de uitbuigende elastische lip om de naden dicht te doen trekken vindt de vakman ook al in de Batibouw-brochure. Die oplossing om blijvende spankracht door een uitgebogen lip te verkrijgen, zal hij toepassen in de hem bekende koppeling uit de Batibouw-documenten. De vakman zal zich daarbij realiseren dat de mate van uitbuiging van de onderste lip niet direct invloed heeft op de vlakke ligging van de gekoppelde vloerpanelen omdat deze panelen gebruikelijk op een zachte ondergrond gelegd worden die de uitbuiging zal absorberen (zie ook 4.20, slot).
4.26.
De vakman zou aldus ofwel op basis van zijn algemene vakkennis of na raadpleging van US 442 tot de oplossing van het objectief technische probleem komen.
4.27.
Voor zover Unilin nog heeft aangevoerd dat het dunne en breekbare karakter van de MDF/HDF panelen aan de oplossing in de weg zou staan, faalt dit betoog. Het is niet onderbouwd en bovendien in tegenspraak met het gegeven dat de panelen vermeld in de Batibouw-documenten in HDF zijn uitgevoerd met reeds een elastische lip (die – zo voegt de rechtbank toe – tijdens het ‘klikken’ aanzienlijk verder zal uitbuigen).
- tussenconclusie
4.28.
Dit betekent dat conclusie 1 van EP 341 niet inventief en dus niet geldig is.
Overige conclusies
4.29.
I4F heeft aangevoerd dat ook de onderconclusies 2 t/m 22 en werkwijze conclusies 23 t/m 26 nietig zijn vanwege een gebrek aan inventiviteit. Zij heeft onderbouwd dat al de aanvullende maatregelen in de onderconclusies van conclusie 1 reeds bekend zijn uit Uniclic/Uniloc-panelen die Unilin in de Batibouw-documenten openbaar heeft gemaakt. Verder stelt I4F dat ook de werkwijzeconclusies niet nieuw noch inventief zijn. Unilin heeft hiertegen ingebracht dat I4F pas tijdens de pleidooizitting heeft onderbouwd dat ook de werkwijzeconclusies nietig zijn.
4.30.
Het verweer van Unilin faalt. Nu I4F onderbouwd heeft gesteld dat en op welke grond de onderconclusies niet inventief zijn, en gelet ook op de inhoud van die conclusies, had Unilin naar het oordeel van de rechtbank inhoudelijk gemotiveerd dienen te betwisten dat de aanvullende maatregelen van die onderconclusies deze inventief maken, hetgeen zij niet heeft gedaan. Wat betreft de werkwijzeconclusies, verwerpt de rechtbank het bezwaar van Unilin dat I4F pas tijdens het pleidooi nader heeft gemotiveerd waarom ook deze nietig zouden zijn. Unilin heeft niet gesteld noch gemotiveerd dat en waarom zij in haar verdediging is geschaad gegeven het feit dat de argumenten van I4F gelijk zijn aan of in het verlengde liggen van de nietigheidsargumenten die I4F heeft gevoerd ten aanzien van (de onderconclusies van) conclusie 1. De rechtbank acht derhalve ook de conclusies 2 t/m 26 niet inventief en derhalve ongeldig.
Hulpverzoeken
4.31.
De door Unilin ingediende hulpverzoeken maken dit niet anders. De vier hulpverzoeken bestaan ieder uit een directe combinatie van de hoofdconclusie met een of meerdere onderconclusies zoals Unilin tijdens het pleidooi heeft toegelicht. Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de onderconclusies geldt zodoende ook voor de hulpverzoeken.
Verklaring voor recht van niet-inbreuk
4.32.
I4F vordert een verklaring van niet-inbreuk ten aanzien van haar Click4U-technologie (zie 3.2.5). De rechtbank wijst de gevorderde verklaring voor recht van niet-inbreuk gedeeltelijk toe.
4.33.
Voor zover I4F een verklaring vordert ten aanzien van het Nederlandse deel van EP 341, valt niet in te zien welk belang I4F nog heeft bij die vordering nu het Nederlandse deel van EP 341 nietig zal worden verklaard, althans heeft I4F zulk een belang niet gesteld. Voor het Nederlandse deel van EP 341 wordt de gevorderde verklaring (primair en subsidiair) derhalve afgewezen.
4.34.
De primair gevorderde verklaring voor recht is ook voor wat betreft de buitenlandse delen van EP 341 niet toewijsbaar. De vordering ziet op de Click4U-technologie van I4F. I4F heeft afbeeldingen overgelegd van koppelingen volgens die technologie. Unilin heeft terecht betwist dat op basis van die afbeeldingen kan worden vastgesteld dat geen blijvende spankracht wordt uitgeoefend door de elastische onderste lip van de groef conform maatregel (f) van EP 341. Op die grond dient de primaire vordering ook wat betreft de buitenlandse delen van EP 341 te worden afgewezen.
4.35.
Voor wat betreft de buitenlandse delen van EP 341 is de subsidiair gevorderde verklaring voor recht van niet-inbreuk ten aanzien van de Click4U-technologie die maatregel (f) van EP 341 niet bevat, wel toewijsbaar. Unilin heeft niet toegelicht dat – naar het toepasselijk buitenlandse recht – in dat geval geen sprake zal zijn van inbreuk. I4F heeft belang bij de toewijzing van die verklaring omdat Unilin ook ter zitting niet heeft willen bevestigen dat in dat geval geen sprake is van inbreuk op haar octrooi.
Slotsom
4.36.
Dit alles leidt tot de slotsom dat de vordering van I4F om het Nederlandse deel van EP 341 te vernietigen zal worden toegewezen. Ook de subsidiair gevorderde verklaring voor recht van niet-inbreuk zal ten aanzien van de buitenlandse delen van EP 341 worden toegewezen.
4.37.
Unilin zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van I4F. Partijen zijn tijdens de pleidooizitting overeengekomen dat degene die de procedure wint de door de andere partij daadwerkelijk gemaakte redelijke en evenredige proceskosten aan die partij zal vergoeden. I4F heeft haar kosten begroot op € 295.272,-. De redelijkheid en evenredigheid van die kosten heeft Unilin niet bestreden, zodat die kosten zullen worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
vernietigt het Nederlandse deel van EP 1 026 341 B1;
5.2.
verklaart voor recht dat producten die zijn voorzien van de Click4U-technologie en die niet een maatregel conform maatregel (f) van EP 1 026 341 B1 bevatten geen inbreuk maken op de buitenlandse delen van dit octrooi;
5.3.
wijst af het anders of meer gevorderde;
5.4.
veroordeelt Unilin in de proceskosten, aan de zijde van I4F tot op heden begroot op € 295.272,-;
5.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman, mr. M.P.M. Loos en mr. dr. J.H. Kan en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2016.