RvdW 2010/1368
Wet pensioenverevening na scheiding; overgangsrecht; ‘uitdrukkelijk’ anders bepalen als bedoeld in art. 11.
HR 19-11-2010, ECLI:NL:HR:2010:BN7893
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
19 november 2010
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein, C.A. Streefkerk, W.D.H. Asser
- Zaaknummer
09/03266
- Conclusie
plv. P-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
BN7893
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2010:BN7893, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑11‑2010
ECLI:NL:PHR:2010:BN7893, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑09‑2010
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑08‑2009
- Wetingang
BW art. 1:155; Wet verevening pensioenrechten bij scheiding art. 11
Essentie
Wet pensioenverevening na scheiding; overgangsrecht; ‘uitdrukkelijk’ anders bepalen als bedoeld in art. 11.
Met de bepaling van art. 11 WVP dat slechts dan geen pensioenverevening overeenkomstig die wet plaatsvindt indien de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding ‘uitdrukkelijk’ anders hebben bepaald, wordt gedoeld op een bepaling die expliciet op het verevenen van pensioenrechten betrekking heeft, met dien verstande dat niet is vereist dat partijen in een zodanige bepaling met zoveel woorden de pensioenverevening als voorzien in de WVP hebben uitgesloten. Van een ‘uitdrukkelijk’ ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.