Door de rechtbank Rotterdam.
HR, 29-03-2022, nr. 21/00670
ECLI:NL:HR:2022:457
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-03-2022
- Zaaknummer
21/00670
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:457, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑03‑2022; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:114
ECLI:NL:PHR:2022:114, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:457
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0072
Uitspraak 29‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag op auto onder zoon van klaagster t.z.v. verdenking van witwassen en vuurwapenbezit, waarna zoon transactie-aanbod ex art. 74 Sr accepteert waarbij hij afstand doet van auto. 1. Heeft Rb miskend dat sprake is van klaagschrift a.b.i. art. 552ab Sv? 2. Beslissingskader beklag a.b.i. art. 552ab Sv. Is niet aannemelijk geworden dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt? Ad 1. Rb heeft klaagschrift opgevat als klaagschrift a.b.i. art. 552b Sv. Dat oordeel is onjuist nu auto onderdeel is van transactie a.b.i. art. 74 Sr tussen zoon van klaagster en OvJ en dan is art. 552ab Sv van toepassing. Slagende klacht leidt niet tot cassatie. Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2010:BL2823, inhoudende dat rechter bij beoordeling van klaagschrift a.b.i. in art. 552ab Sv van belanghebbende die stelt dat inbeslaggenomen voorwerp hem toekomt, beoordelen of die belanghebbende redelijkerwijs als rechthebbende t.a.v. dat voorwerp kan worden aangemerkt. Oordeel rechtbank dat niet aannemelijk is dat klaagster redelijkerwijs als rechthebbende van auto kan worden aangemerkt o.g.v. enkele stelling dat zij auto heeft gefinancierd, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk, mede gelet op door Rb vastgestelde gang van zaken bij aankoop van auto. Nu Rb aldus bij beoordeling van klaagschrift de juiste maatstaf heeft toegepast, heeft klaagster onvoldoende belang bij haar klacht dat Rb heeft miskend dat sprake was van klaagschrift a.b.i. art. 552ab Sv. Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00670 B
Datum 29 maart 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 7 januari 2021, nummer RK 20/2293, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552ab van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft B.K. Hummen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Rotterdam teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
2.1
Het eerste cassatiemiddel klaagt in de kern dat de rechtbank heeft miskend dat sprake was van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552ab van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het tweede cassatiemiddel komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de klaagster redelijkerwijs als rechthebbende van de inbeslaggenomen auto kan worden aangemerkt. De cassatiemiddelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.2
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
“Feiten
De auto is onder de zoon van klaagster (verder: de zoon) in beslag genomen op 17 september 2019. Het kenteken van de auto stond op dat moment op naam van klaagster. Tegen de zoon is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld ter zake van o.a. (een vorm van) witwassen.
De zoon heeft een transactievoorstel van de officier van justitie, gedateerd 24 juni 2020, geaccepteerd. Hij heeft (daartoe) het eerder gedane schriftelijke transactievoorstel getekend. Door deze transactie is, voor zover in deze klaagschriftprocedure van belang, door de zoon afstand gedaan van de auto. De transactie omvat namelijk nadrukkelijk (ook) “de genoemde voorwerpen en geldbedragen, genoemd in het strafdossier op pagina 28 en 29 (tevens als bijlage bijgevoegd), met uitzondering van de ring en de ketting”. Op pagina 28 staat, helemaal bovenaan, de auto.
Deze afdoening van de strafzaak leidde ertoe dat de strafzaak tegen de zoon bij de rechtbank Rotterdam, conform de vordering van de officier van justitie en het verzoek van de verdediging, bij vonnis van 10 juli 2020 eindigde in een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in de vervolging: de strafzaak was al afgedaan.
De zoon werd ter zitting bijgestaan door mr K.A. Krikke, advocaat te Amsterdam.
Het kenteken van de auto staat sinds 23 juli 2019 op naam van klaagster.
Beoordeling
Verzoek t.z.v. artikel 552a Sv. lezen als verzoek 552b Sv.
De rechtbank stelt vast dat de strafzaak inmiddels onherroepelijk is afgedaan. In zoverre is voor (gestelde) derde-rechthebbenden uitsluitend nog beklag op grond van art. 552b Sv. mogelijk.
De inhoudelijke afdoening van de strafzaak tegen de zoon is gebaseerd op art. 74 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr.). In de kern komt een dergelijke afdoening neer op het volgende. Indien een verdachte voldoet aan de voorwaarde(n) die de officier van justitie stelt aan een verdachte, vervalt het recht op strafvervolging tegen die verdachte in de betreffende zaak. In deze strafzaak heeft de verdachte schriftelijk bevestigd dat hij akkoord ging met alle door de officier van justitie gestelde voorwaarden.
Klaagster is, gelet op de onherroepelijke afdoening van de strafzaak tegen de zoon, beschermd door art. 552b Sv.
Om een geslaagd beroep te kunnen doen op de bescherming van art. 552b Sv. dient klaagster aan te tonen dat de auto “haar toekomt’’. Klaagster behoort dus aannemelijk te maken dat de auto haar toebehoort.
Klaagster heeft gesteld dat haar zoon de auto heeft betaald en opgehaald, maar dat het geld voor die aankoop van haar afkomstig was. Klaagster heeft het volgende verklaard over het geld waarmee de auto bij levering is betaald. Zij stelt dat zij € 20.000 contant heeft ontvangen van een andere zoon, die werkzaam is als profvoetballer in Turkije. Het restantbedrag zou klaagster hebben “gespaard en gekregen”.
Van beide -gestelde- bronnen zijn echter geen nadere (bewijs)stukken overgelegd.
Het dossier bevat verder de volgende informatie over de (aanschaf van de) auto. De auto is contant betaald door “twee mannen met een niet-Nederlands uiterlijk”, aldus verkoper. In het dossier bevinden zich op pag. 207 en 208 WhatsApp-gesprekken tussen klaagster en de zoon. Op 22 juli 2019 schrijft de zoon aan klaagster “ik ga die auto op uw naam zetten”. Het kenteken van de auto is op 23 juli 2019 ook op naam van klaagster gezet. Uit de verdere details van het gesprek volgt dat het daarbij niet gaat om een aankoop van die auto door klaagster.
Bij het oordeel of aannemelijk is gemaakt dat klaagster de rechthebbende is met betrekking tot de auto, betrekt de rechtbank verder het navolgende. Allereerst is er een zeer nauwe familierechtelijke band tussen klaagster en de gewezen verdachte: hij is immers haar zoon. Verder stelt de rechtbank vast dat de zoon (rechts)bijstand van een advocaat heeft gehad gedurende de strafzaak; de zoon moet dus hebben begrepen wat het transactievoorstel inhield, ook voor wat betreft het afstand doen van de inbeslaggenomen auto. Daarnaast kent de rechtbank waarde toe aan de omstandigheid dat klaagster en de zoon bijstand hebben gehad van twee advocaten van hetzelfde kantoor; bij (tenminste) een van de verhoren van de zoon is daarbij bijstand verleend door de raadsman van klaagster. Tenslotte werd klaagster tijdens haar verhoor van 11 november 2019 bijgestaan door mr. Krikke, de raadsman van de zoon. Onder deze omstandigheden is in redelijkheid te verwachten dat klaagster en haar zoon steeds en dus tijdig alle relevante informatie hadden met betrekking tot de auto.
Het vorenstaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is geworden dat de auto toebehoort aan klaagster. Het klaagschrift zal daarom ongegrond worden verklaard.”
2.3.1
In cassatie zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 74 lid 1 en lid 2, aanhef en onder b, c en d, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“1. De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering.
2. De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
(...)
b. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
c. uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
d. voldoening aan de staat van een geldbedrag of overdracht van inbeslaggenomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel.”
- Artikel 552ab lid 1 (oud) Sv luidde tot de inwerkingtreding op 1 februari 2008 (Stb. 2008, 4) van de Wet van 7 juli 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten (Wet OM-afdoening), Stb. 2006, 330:
“De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over de oplegging van voorwaarden als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder b, c of d, van het Wetboek van Strafrecht en over een schikking als bedoeld in artikel 511c op de grond dat deze betrekking hebben op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de voorwaarden heeft opgelegd, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen terug te geven of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen te vergoeden.”
- Artikel 552b lid 1 Sv:
“De belanghebbenden, andere dan de verdachte of veroordeelde, kunnen schriftelijk zich beklagen over de verbeurdverklaring van hun toekomende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. Geen beklag staat open, indien het bedrag, waarop de verbeurdverklaarde voorwerpen bij de uitspraak zijn geschat, is betaald of ingevorderd, dan wel vervangende vrijheidsstraf is toegepast.”
- Artikel XI Wet OM-afdoening:
“In strafzaken waarin voor het in werking treden van artikel II, onderdelen O tot en met R, artikel III, artikel IV en artikel VI van deze wet voorwaarden ter voorkoming van strafvervolging zijn gesteld overeenkomstig de artikelen 74 en 74c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 36 en 37 van de Wet op de economische delicten, artikel 76 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel artikel 85 van de Waterschapswet, blijven de artikelen die door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet.”
2.3.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet OM-afdoening houdt ten aanzien van artikel 74 Sr en artikel 552ab Sv onder meer het volgende in:
“Artikel XI
Uit deze overgangsbepaling vloeit voort dat in strafzaken waarin transacties zijn voorgesteld, voorafgaand aan het verval van de artikelen inzake de transactie, de artikelen die - eerder - door deze wet gewijzigd worden of vervallen van toepassing blijven zoals zij luidden voor het in werking treden van het desbetreffende onderdeel van deze wet. Daarbij gaat het vooral om de artikelen 12k, 552ab en 578 Sv alsmede artikel 77f Sr.”
2.4
De rechtbank heeft het klaagschrift strekkende tot teruggave van de auto aan de klaagster opgevat als een klaagschrift als bedoeld in artikel 552b Sv. Dat oordeel is onjuist nu die auto onderdeel is van een op de voet van artikel 74 Sr tussen de zoon van de klaagster en de officier van justitie afgesloten transactie om strafvervolging te voorkomen. Uit artikel 552ab Sv zoals dat luidde tot de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening, in samenhang met de overgangsbepaling in artikel XI van die wet, volgt dat artikel 552ab Sv ook in gevallen als dit van toepassing is gebleven. Het eerste cassatiemiddel klaagt daarover terecht. Dit hoeft echter op grond van het volgende niet tot cassatie te leiden.
2.5.1
Op grond van de stukken kan in cassatie ervan worden uitgegaan dat de auto op grond van artikel 94 Sv onder de zoon van de klaagster in beslag is genomen.
2.5.2
In een dergelijk geval moet de rechter bij de beoordeling van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552ab Sv van een belanghebbende die stelt dat het inbeslaggenomen voorwerp hem toekomt, beoordelen of die belanghebbende redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp kan worden aangemerkt (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rechtsoverweging 2.11 met betrekking tot artikel 552a Sv).
2.6.1
De rechtbank heeft in de kern aan de ongegrondverklaring van het klaagschrift ten grondslag gelegd dat niet aannemelijk is geworden dat de klaagster redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van de auto kan worden aangemerkt en dat de enkele stelling van klaagster dat zij de auto heeft gefinancierd daartoe niet voldoende is. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk, mede gelet op de door de rechtbank vastgestelde gang van zaken bij de aankoop van de auto.
2.6.2
Nu de rechtbank aldus bij de beoordeling van het klaagschrift de juiste maatstaf heeft toegepast, heeft de klaagster onvoldoende belang bij haar klacht dat de rechtbank heeft miskend dat sprake was van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552ab Sv.
2.7
De cassatiemiddelen falen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2022.
Conclusie 08‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Derdenbeslag op auto ex art. 94 Sv. Beslagene heeft bij een schikking ex art. 74 Sr afstand gedaan van deze auto. Slagende klacht over oordeel rechtbank die beklag ex art. 552b Sv ongegrond heeft verklaard. Volgens de AG heeft de rechtbank het verkeerde toetsingskader toegepast; art. 552ab Sv is van toepassing. Klaagster is hierdoor in haar belangen geschaad nu art. 552b een ander en minder ruim toetsingskader geeft dan art. 552ab Sv. De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00670 B
Zitting 8 februari 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
hierna: de klaagster.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Rotterdam, heeft bij beschikking van 7 januari 2021 het klaagschrift ex art. 552a Sv van de klaagster strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klaagster van de onder haar zoon [betrokkene 1] (hierna [betrokkene 1] ) in beslag genomen Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] , ongegrond verklaard.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. B.K. Hummen, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. In het eerste middel wordt geklaagd over een schending van recht en/of verzuim van vormen. Het tweede middel is gericht tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2. De procesgang
2.1.
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan.
2.2.
De Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] die geregistreerd staat op naam van de klaagster is op 17 september 2019 onder haar zoon [betrokkene 1] in beslag genomen. De beslagneming vond plaats in het kader van het strafrechtelijk onderzoek “Forkland”, waarbij [betrokkene 1] als verdachte is aangemerkt van witwassen en vuurwapenbezit. In de kennisgeving van inbeslagneming staat vermeld dat dit beslag heeft plaatsgevonden op grond van art. 94 lid 1 en lid 2 Sv met het oog op de waarheidsvinding en de verbeurdverklaring en dat er sprake is van een verdenking van vuurwapenbezit.
2.3.
Op 26 september 2019 is er namens de klaagster een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag en tot teruggave van de auto aan de klaagster.
2.4.
Uit het dossier komt verder naar voren dat het openbaar ministerie van het arrondissementsparket Amsterdam het strafrechtelijk onderzoek “Forkland” begin februari 2020 heeft overgedragen aan het arrondissementsparket Rotterdam omdat er in dat parket nog een andere strafzaak (parketnummer 10/754525-19) tegen [betrokkene 1] aanhangig was, een en ander met de bedoeling deze zaken omstreeks 26 juni 2020 parallel door de rechtbank Rotterdam te laten behandelen.
2.5.
Het openbaar ministerie van het arrondissementsparket Amsterdam heeft zich in zijn schriftelijk standpunt van 25 februari 2020 en bij de behandeling van het beklag in raadkamer verzet tegen teruggave van de auto aan de klaagster. Daartoe is aangevoerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave omdat het openbaar ministerie voornemens is bij de inhoudelijke behandeling1.van de strafzaak tegen [betrokkene 1] te vorderen dat de auto zal worden verbeurd verklaard dan wel zal worden onttrokken aan het verkeer.
2.6.
De rechtbank Amsterdam heeft dit beklag bij beschikking van 18 maart 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank achtte het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de auto verbeurd zou verklaren dan wel zou onttrekken aan het verkeer.
2.7.
Op 24 juni 2020 heeft [betrokkene 1] een transactie-aanbod2.ex art. 74 Sr geaccepteerd, waarin is overeengekomen dat het openbaar ministerie hem in de strafzaak met parketnummer 10/751025-20 terzake witwassen en vuurwapenbezit niet (verder) zal vervolgen onder de voorwaarde dat hij afstand doet van een aantal geldbedragen en voorwerpen, waaronder de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] .3.Gelet op deze beschikking heeft de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 10 juli 2020 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van die [betrokkene 1] .
2.8.
Op 18 september 2020 is er namens de klaagster wederom een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend, strekkende tot opheffing van het beslag en tot teruggave van de auto aan de klaagster.
2.9.
Vanwege de omstandigheden met betrekking tot COVID-19 hebben partijen afgezien van het recht op behandeling van het klaagschrift ter zitting en heeft een schriftelijke uitwisseling van standpunten plaatsgevonden.
2.10.
Op 14 oktober 2020 heeft de raadsman namens de klaagster gereageerd op het voorlopig schriftelijke standpunt van de officier van justitie.
3. De standpunten van de klaagster en het openbaar ministerie
3.1.
Namens de klaagster is aangevoerd dat gelet op het feit dat de strafzaak tegen [betrokkene 1] is geëindigd omdat er een schikking is getroffen waarin [betrokkene 1] afstand heeft gedaan van de onder hem in beslaggenomen auto, het belang van strafvordering niet langer het voortduren van het beslag vordert. Nu de auto op naam van de klaagster staat geregistreerd en er niemand anders is aan te merken als rechthebbende van de in beslag genomen auto, dient de auto aan de klaagster te worden teruggegeven.
3.2.
Het openbaar ministerie heeft in zijn voorlopig schriftelijk standpunt en in raadkamer geconcludeerd dat het beklag ongegrond moet worden verklaard. Volgens het openbaar ministerie staat de in beslag genomen auto weliswaar op naam van de klaagster, maar blijkt uit diverse feiten en omstandigheden dat niet de klaagster, maar haar zoon [betrokkene 1] de eigenaar en gebruiker van deze auto is. Bovendien wil het openbaar ministerie ‘gehoor kunnen (blijven) geven aan de door [betrokkene 1] ondertekende beschikking van 24 juni 2020’.
4. De beschikking
4.1.
De rechtbank Rotterdam heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen (met weglating van voetnoten):
“Verzoek t.z.v. artikel 552a Sv. lezen als verzoek 552b Sv.De rechtbank stelt vast dat de strafzaak inmiddels onherroepelijk is afgedaan. In zoverre is voor (gestelde) derde-rechthebbenden uitsluitend nog beklag op grond van art. 552b Sv mogelijk. De inhoudelijke afdoening van de strafzaak tegen de zoon is gebaseerd op art. 74 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr). In de kern komt een dergelijke afdoening neer op het volgende. Indien een verdachte voldoet aan de voorwaarde(n) die de officier van justitie stelt aan een verdachte, vervalt het recht op strafvervolging tegen die verdachte in de betreffende zaak. In deze strafzaak heeft de verdachte schriftelijk bevestigd dat hij akkoord ging met alle door de officier van justitie gestelde voorwaarden. Klaagster is, gelet op de onherroepelijke afdoening van de strafzaak tegen de zoon, beschermd door art. 552b Sv.
Om een geslaagd beroep te kunnen doen op de bescherming van art. 552b Sv dient klaagster aan te tonen dat de auto “haar toekomt’’. Klaagster behoort dus aannemelijk te maken dat de auto haar toebehoort.
Klaagster heeft gesteld dat haar zoon de auto heeft betaald en opgehaald, maar dat het geld voor die aankoop van haar afkomstig was. Klaagster heeft het volgende verklaard over het geld waarmee de auto bij levering is betaald. Zij stelt dat zij € 20.000 contant heeft ontvangen van een andere zoon, die werkzaam is als profvoetballer in Turkije. Het restantbedrag zou klaagster hebben “gespaard en gekregen”.Van beide - gestelde - bronnen zijn echter geen nadere (bewijs)stukken overgelegd.Het dossier bevat verder de volgende informatie over de (aanschaf van de) auto. De auto is contant betaald door “twee mannen met een niet-Nederlands uiterlijk”, aldus verkoper. In het dossier bevinden zich op pag. 207 en 208 WhatsApp-gesprekken tussen klaagster en de zoon. Op 22 juli 2019 schrijft de zoon aan klaagster “ik ga die auto op u naam zetten”. Het kenteken van de auto is op 23 juli 2019 ook op naam van klaagster gezet. Uit de verdere details van het gesprek volgt dat het daarbij niet gaat om een aankoop van die auto door klaagster.
Bij het oordeel of aannemelijk is gemaakt dat klaagster de rechthebbende is met betrekking tot de auto, betrekt de rechtbank verder het navolgende. Allereerst is er een zeer nauwe familierechtelijk[e] band tussen klaagster en de gewezen verdachte: hij is immers haar zoon. Verder stelt de rechtbank vast dat de zoon (rechts)bijstand van een advocaat heeft gehad gedurende de strafzaak; de zoon moet dus hebben begrepen wat het transactievoorstel inhield, ook voor wat betreft het afstand doen van de inbeslaggenomen auto. Daarnaast kent de rechtbank waarde toe aan de omstandigheid dat klaagster en de zoon bijstand hebben gehad van twee advocaten van hetzelfde kantoor; bij (tenminste) een van de verhoren van de zoon is daarbij bijstand verleend door de raadsman van klaagster. Tenslotte werd klaagster tijdens haar verhoor van 11 november 2019 bijgestaan door mr. Krikke, de raadsman van de zoon. Onder deze omstandigheden is in redelijkheid te verwachten dat klaagster en haar zoon steeds en dus tijdig alle relevante informatie hadden met betrekking tot de auto. Het vorenstaande leidt ertoe dat niet aannemelijk is geworden dat de auto toebehoort aan klaagster. Het klaagschrift zal daarom ongegrond worden verklaard.”
5. Het eerste middel
5.1.
5.2.
Kern van de klacht is dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de klaagster alleen een klaagschrift in heeft kunnen dienen op grond van artikel 552b Sv, en niet op grond van artikel 552a Sv en dat de rechtbank vervolgens bij de beoordeling van het klaagschrift ten onrechte het toetsingskader van artikel 552b Sv heeft gehanteerd.
5.3.
Beoordeling van het eerste middel
5.4.
De voor de beoordeling van het middel relevante bepalingen luiden als volgt:
Art. 116 Sv“ 1. De hulpofficier van justitie of de officier van justitie die op grond van artikel 94, derde lid, in kennis is gesteld van de kennisgeving van inbeslagneming, beslist over het voortduren van het beslag in het belang van de strafvordering. Indien dit belang niet of niet meer aanwezig is, beëindigt hij het beslag en doet hij het voorwerp onverwijld teruggeven aan degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen. De hulpofficier van justitie pleegt desgeraden overleg met de officier van justitie voordat hij de beslissing neemt.
2. Indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen ten overstaan van de rechter-commissaris, de officier van justitie of een opsporingsambtenaar schriftelijk verklaart afstand te doen van het voorwerp, kan de hulpofficier van justitie of het openbaar ministerie:
a. het voorwerp doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt;
b. gelasten dat het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende in bewaring zal blijven, indien teruggave aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nog niet mogelijk is;
c. in geval degene bij wie het voorwerp is in beslag genomen verklaart dat het hem toebehoort, gelasten dat daarmee wordt gehandeld als ware het verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.3. Wordt een verklaring als bedoeld in het tweede lid niet afgelegd, dan kan het openbaar ministerie de beslissing onder a of b alsnog nemen, indien degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen, zich niet binnen veertien dagen nadat het openbaar ministerie hem schriftelijk kennis heeft gegeven van het voornemen tot zodanige beslissing, daarover heeft beklaagd of het door hem ingestelde beklag ongegrond is verklaard.(…)”
Art. 552a Sv
“ 1. De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, (…), over het uitblijven van een last tot teruggave, (…)
3. Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk na de inbeslagneming van de voorwerpen of de kennisneming (…) ingediend ter griffie van het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk indien het is ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen.(…)”
Art. 552ab Sv“ 1. De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over het uitvaardigen van een strafbeschikking houdende aanwijzingen als bedoeld in artikel 257a, derde lid, onder a, b of c en over een schikking als bedoeld in artikel 511c op de grond dat deze betrekking hebben op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de aanwijzingen heeft gegeven, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen terug te geven of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen te vergoeden.
2. Het klaagschrift wordt, niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gegeven aanwijzingen of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden, ingediend ter griffie van de rechtbank waarbij de in het eerste lid bedoelde officier van justitie is geplaatst.(…)”Art. 552b Sv“ 1. De belanghebbenden, andere dan de verdachte of veroordeelde, kunnen schriftelijk zich beklagen over de verbeurdverklaring van hun toekomende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer.(…)”
Art. 74 Sr“ 1. De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering.
2. De volgende voorwaarden kunnen worden gesteld:
(…)
b. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
(…)
3. De officier van justitie doet in geval van misdrijf aan de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is, onverwijld schriftelijk mededeling van de datum waarop hij die voorwaarden heeft gesteld.
(…)”
5.5.
In het vierde boek, titel IX Sv zijn drie beklagprocedures geregeld.
(i) Artikel 552a Sv is een algemene beklagprocedure tegen – kort gezegd – de inbeslagneming van voorwerpen en het vorderen van gegevens. Belanghebbenden bij een klacht tegen de inbeslagneming zijn al degenen die op grond van art. 116 Sv een recht op teruggave van het voorwerp aan hen kunnen claimen, in de eerste plaats degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen (art. 116 lid 1).
(ii) Artikel 552ab Sv biedt een beklagprocedure voor derden tegen het afstaan van voorwerpen in het kader van een strafbeschikking of schikking als bedoeld in art. 511c Sv (in het kader van een ontnemingsmaatregel). Hoewel art. 552ab Sv sinds de Wet OM-afdoening slechts spreekt van de strafbeschikking ex art. 257a Sv en een beschikking ex art. 511c Sv, bevat art. XI Wet OM-afdoening een overgangsregeling waardoor art. 552ab Sv van toepassing blijft op transacties zolang art. 74 en art. 74c Sr nog niet definitief zijn geschrapt.4.
(iii) De derde variant (art. 552b Sv) betreft het beklag voor derde-belanghebbenden tegen de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van hun toekomende voorwerpen.
5.6.
In de strafzaak tegen [betrokkene 1] waarin onder meer beslag ex art. 94 Sv is gelegd op de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] , is een transactie aangegaan, zoals geregeld in art. 74 Sr. Daarbij is overeengekomen dat het openbaar ministerie [betrokkene 1] niet zal vervolgen onder de voorwaarde dat hij afstand doet van een aantal geldbedragen en voorwerpen zoals opgenomen in de bijlage bij die transactie. Uit de bijlage, waar bovenaan de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] staat vermeld, blijkt dat het gaat om voorwerpen en geldbedragen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring (art. 74 lid 2 onder b Sr).
5.7.
Artikel 74 lid 3 Sr bevat een mededelingsplicht aan de rechtstreeks belanghebbende. Op basis hiervan is de officier van justitie verplicht de hem bekende rechtstreeks belanghebbende, schriftelijk op de hoogte te stellen van het feit dat hij een transactie heeft aangeboden. Niet duidelijk is of dat in deze zaak is gebeurd. Wel staat vast dat de klaagster op de hoogte is geraakt van de transactie en zij via een klaagschrift ex art. 552a Sv heeft gevraagd om het beslag op de auto op te heffen en te bepalen dat de auto aan de klaagster dient te worden teruggegeven.
5.8.
De rechtbank heeft dit klaagschrift ex art. 552a Sv opgevat als een klaagschrift ex art. 552b Sr. Het is juist, zoals de steller van het middel betoogt, dat de rechtbank daarmee miskend heeft dat er in onderhavige zaak geen sprake is van een uitvoerbare beslissing tot verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en dat de rechtbank het klaagschrift om die reden ten onrechte heeft opgevat als een klaagschrift ex art. 552b Sv. [betrokkene 1] heeft met de transactie immers alleen afstand gedaan van desbetreffende auto, vervolgens heeft er geen onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring plaatsgevonden.5.In zoverre klaagt het middel hierover terecht en slaagt het middel omdat de rechtbank ten onrechte het toetstingskader van art. 552b Sv heeft toegepast.
5.9.
Nu [betrokkene 1] afstand heeft gedaan van desbetreffende auto in het kader van een transactie en er geen sprake is van het doen van afstand als bedoeld in art. 116 lid 2 Sv is - anders dan de steller van het middel meent - beklag op grond van art. 552a Sv evenmin mogelijk.6.Juist voor deze situatie is de beklagmogelijkheid van art. 552ab Sv ingevoerd.7.Deze procedure geeft een derde belanghebbende de gelegenheid om op te komen tegen een transactievoorwaarde (zie hiervoor 5.5. onder (ii)) die betrekking heeft op hem toekomende goederen.
5.10.
5.11.
Klaagster is daardoor ook in haar belangen geschaad, vanwege het volgende. Hoewel art. 552ab Sv geen criterium noemt waaraan de rechter de weigering van de officier van justitie tot teruggave moet toetsen staat in de wettekst wel vermeld dat belanghebbenden kunnen klagen over ‘hun toekomende voorwerpen’. Art. 552b Sv – waar de rechtbank aan heeft getoetst – spreekt over ‘toebehorende voorwerpen’. Dat is een ander en minder ruim criterium dan dat van art. 552ab Sv. In het kader van deze laatste bepaling kan worden volstaan met het aannemelijk maken dat teruggave aan de klager redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is, waardoor per saldo een derde-belanghebbende na een strafbeschikking of een transactie niet slechter af is dan bij een toets aan art. 552a.8.Wel dient te worden opgemerkt dat als een beklag ex art. 552ab Sv gegrond wordt verklaard de voorwaarde van de transactie vervallen dient te worden verklaard. Of de rechtbank ook iets kan uitspreken over de wenselijkheid van teruggave aan de klager, is onduidelijk. Expliciet voorziet art. 552ab Sv niet in een dergelijke bevoegdheid.9.Mogelijk geldt voor teruggave dan weer de regeling van art. 116 Sv.10.
5.12.
Hoe dan ook, het middel slaagt.
5.13.
Nu naar mijn mening het eerste middel slaagt, behoeft het tweede middel geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
6. Conclusie
6.1.
Het eerst middel slaagt.
6.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beslissing aanleiding behoren te geven.
6.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Rotterdam teneinde de zaak opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑02‑2022
Afkomstig van de officier van justitie, geplaatst in het arrondissementsparket Rotterdam.
In het transactievoorstel wordt in dit verband verwezen naar de voorwerpen en geldbedragen genoemd in het strafdossier op pagina 28 en 2[9]. Deze pagina’s zijn als bijlage aan het transactievoorstel gehecht. Op deze bijlage staat bovenaan de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] genoemd.
Wet OM-afdoening 7 juli 2006, Stb. 2006, 330.
Vgl. T&C Strafvordering, commentaar op art. 552ab Sv, aantekening 1a. (Hoendervoogt/Lambertina).
Vgl. T&C Strafvordering, commentaar op art. 552ab Sv, aantekening 2. (Hoendervoogt/Lambertina).
Zie bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 27 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:520.
Maar duidelijk is dit niet, zie T&C Strafvordering, commentaar op art. 552ab Sv, aantekening 7. (Hoendervoogt/Lambertina).