Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/9.4.2
9.4.2 Toepassingsbereik van het leerstuk rechtsverwerking
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS376254:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Asser/Hartkamp 4-12004, nr. 320.
Tjittes 1992, nrs. 4, 5 en 12.
Valk 1993, p. 94.
Valk 1993, p. 15/16. De laatste categorie lijkt als zelfstandige categorie achterhaald, nu de Hoge Raad in zijn arrest van 29 september 1995 (Van den Bos/Provincial), NJ 1996, 89 zo uitdrukkelijk heeft uitgesproken dat enkel tijdsverloop niet voldoende is voor rechtsverwerking. Anderzijds blijft tijdsverloop een relevante factor. Hl Snijders heeft betoogd dat de door Valk onderscheiden gronden voor rechtsverwerking cumulatief moeten worden beschouwd, zie diens annotatie bij HR 10 maart 1995 (Holtrop/Stevens), NJ 1996, 299.
Idem, p. 159-162.
Vgl. Houwing 1972, p. 421, die in zijn aan rechtsverwerking gewijde preadvies opmerkt dat het mogelijk is dat 'soortgelijke omstandigheden als die welke bij deze [uit door de goede trouwe beheerste rechtsverhoudingen, vcal] rechten het tenietgaan krachtens de goede trouw rechtvaardigen, zich ook bij andere rechten doen gelden in dier voege dat die omstandigheden ook het tenietgaan van zulke andere rechten rechtvaardigen. Dat tenietgaan zal men dan moeten aannemen op grond van regels van ongeschreven recht.'
532. Doorgaans wordt het leerstuk van rechtsverwerking opgevat als een bijzondere vorm van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.1 Is men bovendien van mening dat rechtsverwerking zich (daarom) alleen kan voordoen in door redelijkheid en billijkheid beheerste rechtsverhoudingen2, dan is daarmee een eerste obstakel voor de aanvaarding van het leerstuk in het procesrecht gegeven. In de vorige paragraaf werd immers slechts een zeer beperkte ruimte voor de werking van de redelijkheid en billijkheid in procesrechtelijke verhoudingen aanwezig geacht. Men kan zich echter afvragen of de betekenis van het leerstuk niet meer dan nodig wordt beknot, indien de reikwijdte ervan afhankelijk wordt gesteld van het toepassingsgebied van de rechtsgrond van het leerstuk in het vermogensrecht.
In zijn dissertatie Rechtsverwerking in drievoud trekt Valk de grenzen van het leerstuk iets ruimer. In zijn ogen vormt de redelijkheid en billijkheid slechts een gelegenheidsargument. De samenhang van rechtsverwerking met eeuwenoude leerstukken die de structuur van het privaatrecht bepalen, maakt immers dat rechtsverwerking niet zo maar ongeschreven recht is, maar een 'onmiddellijke consequentie, de weerslag' van het geschreven privaatrecht. Werd de redelijkheid en billijkheid afgeschaft, dan zou dat niet aan de legitimiteit van het leerstuk rechtsverwerking af kunnen doen.3 Valk benadrukt echter de samenhang van de figuur rechtsverwerking met het vermogensrecht en daaraan ten grondslag liggende leerstukken, zoals de rechtshandelingstheorie (opgewekt vertrouwen, zie de art. 3:35 en 3:36 BW), het leerstuk van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (onredelijke benadeling, zie art. 6:162 BW) en het leerstuk van extinctieve verjaring (tijdsverloop, zie de art. 3:306-326 BW).4 Buiten het vermogensrecht acht Valk rechtsverwerking, of althans zijn benadering van rechtsverwerking, slechts mogelijk voor zover er voldoende rechtssystematische samenhang met het vermogensrecht bestaat.5
Het procesrecht vertoont wel degelijk enige rechtssystematische samenhang met het vermogensrecht. Veel procesrechtelijke figuren zijn, om met Hl Snijders te spreken, hybride figuren: ze staan met één been in het materiële burgerlijk recht.6 Zo kan de processuele rechtshandeling worden gezien als een species van de 'gewone' rechtshandeling en procesvertegenwoordiging als species van de 'gewone' vertegenwoordiging. Anderzijds onderscheidt de uitoefening van bevoegdheden in een processuele context zich van de uitoefening van bevoegdheden in een vermogensrechtelijke context, door de omstandigheid dat de uitoefening van processuele bevoegdheden niet alleen wordt genormeerd vanuit de relatie tussen procespartijen onderling, maar tevens vanuit de verhouding van partijen tot de rechter. Met de betrokkenheid van de rechter bij het geschil, raakt tevens het publieke belang dat met een behoorlijke rechtspleging is gemoeid bij dat geschil betrokken.
533. Anders dan Valk zou ik de vraag of rechtsverwerking zich ook buiten het vermogensrecht laat denken, willen beantwoorden door na te gaan of de omstandigheden die in een vermogensrechtelijke context grond opleveren voor de verwerking van een recht, eveneens het verlies van recht in een andere context rechtvaardigen. Dat rechtsverwerking in door redelijkheid en billijkheid beheerste vermogensrechtelijke verhoudingen op die redelijkheid en billijkheid wordt gegrond, sluit naar mijn mening niet uit dat rechtsverwerking in andere rechtsverhoudingen op een andere rechtsgrond, bijvoorbeeld op de goede procesorde, kan worden gebaseerd. Rechtsverwerking laat zich dan omschrijven als het verlies van een recht of een bevoegdheid, of het beperkt worden in de uitoefening daarvan, op grond van ongeschreven recht, wegens voorafgaand gedrag van de gerechtigde, indien de gerechtigde door dat gedrag het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt geen aanspraak (meer) te zullen maken op dat recht, dan wel indien het alsnog uitoefenen van dat recht de positie van de wederpartij, gelet op dat gedrag, onredelijk benadeelt of verzwaart.7 Zo bezien is niet de rechtsgrond bepalend voor de reikwijdte van het leerstuk rechtsverwerking, maar de vraag of de wederpartij van de gerechtigde er, gelet op aard van de rechtsverhouding en de aard van de uitgeoefende bevoegdheid, gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat die bevoegdheid niet meer zou worden uitgeoefend, dan wel of de aard van de rechtsverhouding en die bevoegdheid zich ertegen verzetten dat de wederpartij door het alsnog uitoefenen van die bevoegdheid onredelijk wordt benadeeld. De criteria 'gerechtvaardigd vertrouwen' en 'onredelijke benadeling' laten ruimte voor verschillende niveaus van bescherming van vertrouwen en bescherming tegen benadeling per rechtsgebied, en daarmee voor verschillen in de mate waarin men met elkaars belangen rekening moet houden.