Hof Leeuwarden, 20-05-2011, nr. 24-001913-08
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5799, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
20-05-2011
- Zaaknummer
24-001913-08
- LJN
BQ5799
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ5799, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 20‑05‑2011; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:100, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
Uitspraak 20‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Het hof heeft aan veroordeelde de verplichting opgelegd aan de staat te betalen, een bedrag van € 223.447,40, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Partij(en)
Gerechtshof Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-001913-08
Uitspraak d.d.: 20 mei 2011
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 17 juli 2008 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1961],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 223.447,40. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman, mr. C. Eenhoorn, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op EUR 223.447,40 (tweehonderddrieëntwintigduizend vierhonderdzevenenveertig euro en veertig cent) en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 223.447,40 (tweehonderddrieëntwintigduizend vierhonderdzevenenveertig euro en veertig cent).
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op EUR 223.447,40 (tweehonderddrieëntwintigduizend vierhonderdzevenenveertig euro en veertig cent) en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 223.447,40 (tweehonderddrieëntwintigduizend vierhonderdzevenenveertig euro en veertig cent).
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van rechtbank Groningen van 12 oktober 2007 (parketnummer
- 18-654491-05)
ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Berekening van het voordeel
Voor zover veroordeelde geen (aannemelijk) inzicht heeft gegeven in de daadwerkelijk door hem genoten opbrengsten en door hem gemaakte kosten zal het hof voor de berekening van het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel gebruik maken van het rapport "Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, standaardberekening en normen', zoals door het Bureau Ontnemingswetging Openbaar Ministerie in april 2005 uitgegeven (hierna: het Boom-rapport).
Uitgangspunten:
- 1.
Uitgegaan wordt van een periode van telen van 1 januari 2003 tot en met 1 september 2005. Deze ingangsdatum leidt het hof af uit het feit dat veroordeelde zelf per 1 januari 2003 een eigen administratie is gestart betreffende deze hennepkwekerij.
- 2.
Op basis van een oogstcyclus van 10 weken gaat het hof - gezien de bovenstaande periode - uit van in totaal 11 oogsten.
- 3.
Blijkens de stukken in het dossier zijn op 1 september 2005 bij verdachte 744 planten aangetroffen.
- 4.
Gezien de stukken in het dossier hield veroordeelde 40 planten per m2. Nu de veroordeelde geen duidelijk inzicht heeft gegeven in de opbrengst die hij per plant (of per oogst had) gaat het hof - zoals gezegd - uit van het Boom-rapport. Gezien dit rapport wordt bij 40 planten op één m2 een opbrengst gerealiseerd van 14,2 gram per plant.
- 5.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie, d.d. 18 november 2005, verklaard dat hij als prijs gemiddeld € 2.500,00 per kilo kreeg.
- 6.
Veroordeelde heeft geen duidelijk inzicht gegeven in zijn investeringskosten. Het hof gaat derhalve uit van het Boom-rapport. Gezien dit rapport wordt bij een kwekerij met 744 planten uitgegaan van afschrijvingskosten van € 450,00 per oogst.
- 7.
Veroordeelde heeft geen duidelijk inzicht gegeven in zijn variabele kosten. Het hof gaat derhalve uit van het Boom-rapport. Gezien dit rapport dient te worden uitgegaan van € 4,40 aan variabele kosten per plant per oogst.
- 8.
Ten aanzien van het elektriciteitsgebruik geeft het Boom-rapport aan dat dit (ondermeer) afhankelijk is van het wattage per lamp. Bij verdachte zijn 19 lampen - in de in gebruik zijnde ruimten -aangetroffen. Het Boom-rapport begroot de kosten van een 600 watt-lamp op € 125,00 per lamp per oogst.
Dit bovenstaande levert de volgende berekening op:
Opbrengst:
744 planten x 14,2 gram = 10.564,80 gram x € 2.500 (verkoopprijs per kg) = € 26.412,00
€ 26.412,00 x 11 oogsten = totale opbrengst € 290.532,00
Afschrijvingskosten
Afschrijvingskosten voor 11 oogsten van deze omvang (11 x € 450,00) = € 4.950,00
Variabele kosten voor 11 oogsten (744 planten x € 4,40 x 11) = € 36.009,60
Elektriciteit 600 watt lamp (19 lampen x € 125,00 x 11) € 26.125,00
Totale aan kosten € 67.084,60
Totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel € 223.447,40
Het hof zal - anders dan de rechtbank - geen rekening houden met de door de veroordeelde betaalde omzetbelasting. Uit de stukken blijkt onvoldoende of de veroordeelde omzetbelasting heeft betaald over zijn inkomsten uit de hennepkwekerij.
Het hof verwerpt het gevoerde draagkrachtverweer, omdat niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van EUR 223.447,40 (tweehonderddrieëntwintigduizend vierhonderdzevenenveertig euro en veertig cent).
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van EUR 223.447,40 (tweehonderddrieëntwintigduizend vierhonderdzevenenveertig euro en veertig cent).
Aldus gewezen door
mr. S. Zwerwer, voorzitter,
mr. J.H. Kuiper, senior raadsheer en mr. W. Foppen, raadsheer,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 20 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.