coll:
Rb. Noord-Holland, 08-11-2017, nr. C/15/245661 / HA ZA 16-426
ECLI:NL:RBNHO:2017:9152
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
08-11-2017
- Zaaknummer
C/15/245661 / HA ZA 16-426
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2017:9152, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 08‑11‑2017; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 08‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Uitleg erfdienstbaarheid.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/245661 / HA ZA 16-426
Vonnis van 8 november 2017 (bij vervroeging)
in de zaak van
1. [eiser1],
2. [eiser2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. L.F.M. Meles te Haarlem,
tegen
1. [gedaagde1],
2. [gedaagde2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. B.J.L. Baas te Maarssen.
Partijen zullen hierna (in enkelvoud) [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 4 januari 2017 en de daarin genoemde stukken;
het proces-verbaal van comparitie van 8 augustus 2017 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eisers] is sinds 1997 eigenaar van het perceel aan de [adres] te [woonplaats].
[gedaagden] is sinds 26 juni 2015 eigenaar van twee percelen aan de [adres] te [woonplaats].
2.2.
Het hieronder in figuur 1 groen gekleurde perceel (kadastraal [nummer]) behoort toe aan [gedaagden]. Datzelfde geldt voor het rood gekleurde perceel (kadastraal [nummer]). Het naastgelegen perceel (kadastraal [nummer]) is eigendom van [eisers].
Figuur 1: uitsnede van de kadastrale tekening
2.3.
Op perceel [nummer], dus aan de achterzijde van het erf van [gedaagden], is een garage geplaatst. Zoals ingetekend op figuur 1 loopt het erf van [eisers] achter de garage langs door tot aan de erfgrens.
2.4.
Aan de zijde van [eisers] bij de erfgrens staat een houten afscheiding, die alleen vanaf de zijde van het perceel van [eisers] is te openen. Op 2 april 2016 heeft [gedaagden] daar op zijn zijde bij de erfgrens een betonnen schutting voor geplaatst. Op figuur 2 hieronder is de huidige situatie gefotografeerd.
Figuur 2: foto van de huidige situatie: de houten afscheiding met daarachter de betonnen schutting
2.4.
Bij notariële akte van 28 februari 1928 is ten behoeve van perceel [nummer] en ten laste van perceel [nummer] een erfdienstbaarheid gevestigd. De erfdienstbaarheid staat in de akte omschreven als:
“…de erfdienstbaarheid van uitgang naar en van den [weg] door de poort, uitmakende een gedeelte van voormeld nummer [nummer].”
3. Het geschil
in conventie
3.1.
Na wijziging van eis vordert [eisers] dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht zal verklaren dat een erfdienstbaarheid van weg of overpad of uitgang bestaat ten laste van het perceel van [gedaagden] ([nummer]) en ten behoeve van het perceel van [eisers] ([nummer]), inhoudende dat [eisers] een recht heeft om te komen en te gaan van zijn perceel aan de [adres] via het perceel van [gedaagden] aan de [adres] van en naar de openbare weg, te weten de [weg];
- [gedaagden] zal veroordelen medewerking te verlenen aan de formaliteiten die aan de inschrijving van het recht van erfdienstbaarheid daarvan in de registers zijn verbonden op straffe van een dwangsom van € 750,00 per dag dat [gedaagden] in gebreke blijft, althans te bepalen dat het vonnis van de rechtbank zal kunnen worden ingeschreven in de daartoe bestemde registers, waarbij de daarmee gemoeide kosten voor rekening van [gedaagden] zullen komen;
- [gedaagden] zal veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de middels gevestigde erfdienstbaarheid gevestigde uitweg/weg/overpad, ten gunste van het perceel van [eisers] ([nummer]) en ten laste van het perceel van [gedaagden] ([nummer]), vrij te maken en vrij te houden van blokkades en belemmeringen, zodat [eisers] zijn recht van erfdienstbaarheid om te komen en te gaan naar de openbare weg, te weten de [weg], ongestoord kan uitoefenen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden] in strijd handelt met het ten dezen te wijzen vonnis;
- [gedaagden] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 904,00 en de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag;
- [gedaagden] zal veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met € 131,00
(€ 199,00 in geval van betekening) aan nakosten, alles vermeerderd met wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat op het perceel van [gedaagden] ([nummer]) een erfdienstbaarheid van overpad rust ten behoeve van zijn perceel
([nummer]). Indien geoordeeld zou worden dat deze erfdienstbaarheid niet door vestiging is ontstaan, dan is deze in ieder geval door verkrijgende en/of bevrijdende verjaring tot stand gekomen. [eisers] stelt dat [gedaagden] onrechtmatig handelt omdat hij door plaatsing van de schutting de uitoefening van de erfdienstbaarheid onmogelijk heeft gemaakt.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van
[eisers].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert dat de rechtbank bij vonnis, waar mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de op 17 augustus 2015 aangewezen kadastrale grenzen van perceel [nummer] voor recht zal verklaren;
2. ( met inachtneming van art. 3:99 BW) voor recht zal verklaren dat [gedaagden] eigenaar is van de litigieuze strook, aangegeven in roze/oranje op de als
productie 30 door [gedaagden] overgelegde kaart;
3. [eisers], dan wel zijn rechtsopvolgers, hoofdelijk zal veroordelen om medewerking te verlenen aan inschrijving van de door [gedaagden] verkregen eigendom, waarbij de daarmee gemoeide kosten gelijkelijk verdeeld zullen worden;
4. Zal bepalen dat bij het langer dan zeven dagen na betekening van dit vonnis uitblijven van de verzochte medewerking dit vonnis in de plaats gesteld kan worden van de ontbrekende medewerking, bij wijze van reële executie (ex artikel 3:300 lid 2 BW);
5. Meer subsidiair: met het toepassen van artikel 5:79 BW de in 1928 gevestigde erfdienstbaarheid in dit bijzondere geval zal opheffen;
6. [eisers] zal gebieden zich te onthouden van het verven, beschadigen of anderszins schade toebrengen aan de eigendommen van [gedaagden], meer specifiek, maar daartoe niet beperkt: het verven of boren in de garage en schutting van [gedaagden], op straffe van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
7. [eisers] zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.6.
[gedaagden] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de rechtszekerheid is gediend met vaststelling van de kadastrale grenzen zoals deze op 17 augustus 2015 door het kadaster zijn aangewezen. De garage staat volgens die meting enigszins over de kadastrale grenzen, maar door verjaring is die strook grond thans eigendom van [gedaagden]. De erfdienstbaarheid dient te worden opgeheven nu deze door verjaring is tenietgegaan. [gedaagden] vordert tot slot een gebod voor [eisers] om zich te onthouden van het toebrengen van schade aan zijn eigendommen, nu [eisers] eenzijdig de achterzijde van de garage bruin heeft geverfd.
3.7.
[eisers] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
vestiging en uitleg erfdienstbaarheid
4.1.
Bij de beoordeling staat voorop dat op 28 februari 1928 een erfdienstbaarheid is ontstaan ten gunste van perceel [nummer] (thans eigendom van [eisers]) en ten laste van perceel [nummer] (thans eigendom van [gedaagden]). [eisers] heeft gesteld dat die erfdienstbaarheid een recht van overpad behelst, op grond waarvan het hem is toegestaan om vanaf zijn perceel via het perceel van [gedaagden] te komen en te gaan naar de [weg]. [gedaagden] heeft dat betwist. Nu [eisers] zijn vorderingen primair op de hiervoor bedoelde vestiging heeft gebaseerd, zal de rechtbank in de eerste plaats dienen te beoordelen of er een erfdienstbaarheid is gevestigd in de door [eisers] voorgestane zin.
4.2.
Ingevolge artikel 5:73 Burgerlijk Wetboek (BW) worden de inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Bij de uitleg van de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebruikte bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. De beginselen van redelijkheid en billijkheid zullen bij de uitleg van de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend een rol spelen
(HR 2 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2397). Voor zover [eisers] toepassing van een andere maatstaf heeft betoogd, volgt de rechtbank hem daarin dus niet.
4.3.
De erfdienstbaarheid is in de akte omschreven als ‘de erfdienstbaarheid van uitgang naar en van de [weg] door de poort, uitmakende een gedeelte van perceel [nummer]’. [eisers] betoogt dat dit dient te worden opgevat als een recht van overpad, nu met zoveel woorden wordt vermeld dat het heersende erf (zijn perceel [nummer]) een uitgang verkrijgt naar de [weg] en daarvoor per definitie het dienende erf (perceel [nummer] van [gedaagden]) moet worden betreden. Bovendien sluit dit volgens [eisers] aan bij de bestaande situatie, waarbij achter en langs de garage een pad loopt tot aan de huidige poort (zie figuur 2). [eisers] zou dan het recht hebben om via deze poort over het erf van [gedaagden] (meer in het bijzonder over de strook grond langs perceel [nummer], zie figuur 1) naar de [weg] te gaan.
4.4.
[gedaagden] betoogt dat slechts een beperkte erfdienstbaarheid is gevestigd en dat dit geen recht van overpad behelst. Hij wijst erop dat in de akte het woord ‘uitgang’ wordt gebruikt en niet het woord ‘uitweg’. Voorts wordt uitdrukkelijk vermeld dat het gaat om een uitgang door de poort, uitmakende een deel van perceel [nummer]. Volgens [gedaagden] betekent dit dat enkel vanaf perceel [nummer] een uitgang is gecreëerd naar de [weg]. Perceel [nummer] is echter na vestiging van de erfdienstbaarheid (volgens [gedaagden] in 1931) in zijn geheel bebouwd met de garage, waardoor die uitgang niet meer kan worden gebruikt. [gedaagden] bestrijdt dat de afscheiding die thans aanwezig is op de erfgrens de in de akte bedoelde poort betreft. Ook bestrijdt hij dat het erf van [eisers] achter de garage langs een pad betreft en als zodanig in gebruik was.
4.5.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat de door [eisers] voorgestane uitleg van de erfdienstbaarheid het meest in de rede ligt en dient te worden gevolgd. Doorslaggevend daarbij is dat in de akte uitdrukkelijk staat vermeld dat het heersende erf (perceel [nummer] van [eisers]) een uitgang verkrijgt naar de [weg]. Gelet op de ligging van de beide percelen (zie figuur 1) kan dat alleen via het dienende erf (perceel [nummer] van [gedaagden]). Het kan dus niet anders zijn dan dat betrokken partijen ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid een recht van overpad hebben beoogd. Dat in de akte perceel [nummer] uitdrukkelijk wordt vermeld doet daar niet aan af, omdat ook vanaf dat perceel de [weg] alleen kan worden bereikt via het dienende erf, perceel [nummer]. Daarnaast is in deze procedure niet komen vast te staan of de in de akte bedoelde poort er ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid al was, en zo ja, hoe die was gesitueerd. De in de akte gebruikte bewoordingen (‘uitmakende een gedeelte van…’) sluiten ook niet uit dat die poort ook deels buiten perceel [nummer] heeft gelegen of zou kunnen liggen. Dat betekent dat uit (de bewoordingen van) de akte niet kan worden geconcludeerd dat destijds is beoogd dat bewoners van het heersende erf (perceel [nummer]) uitsluitend via perceel [nummer] naar de [weg] mochten gaan.
4.6.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat er in 1928 een erfdienstbaarheid is gevestigd op grond waarvan [eisers] het recht heeft om vanaf zijn perceel ([nummer]) over het perceel van [gedaagden] ([nummer]) te komen en te gaan naar de [weg]. In beginsel liggen de vorderingen van [eisers] dan ook voor toewijzing gereed. Dat lijdt uitzondering indien een van de hierna te bespreken verweren van [gedaagden] slaagt.
Bescherming ex 3:24 BW
4.7.
[gedaagden] heeft een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 3:24 BW. Hij heeft historisch onderzoek laten doen door het kadaster en uit dat onderzoek is de erfdienstbaarheid niet gebleken. Ook in de ingeschreven koopakte en de akte van levering (gedateerd respectievelijk 16 en 26 juni 2015) wordt niet gerept over de erfdienstbaarheid. Nu [gedaagden] onbekend was met de erfdienstbaarheid, kan deze hem niet worden tegengeworpen.
4.8.
Artikel 3:24 BW beschermt een verkrijger te goeder trouw tegen onvolledigheid van openbare registers. Ingevolge artikel 3:23 BW wordt een beroep op goede trouw echter niet aanvaard, indien dat beroep ook inhoudt een beroep op onbekendheid met feiten die door raadpleging van de registers zouden zijn gekend.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de op 28 februari 1928 gevestigde erfdienstbaarheid in de openbare registers is ingeschreven. Reeds daarom kan de erfdienstbaarheid aan [gedaagden] worden tegengeworpen. Dat [gedaagden] geen verwijt treft omdat deze erfdienstbaarheid niet telkens in de koopakten aangaande de percelen [nummer] en/of [nummer] (thans eigendom van [gedaagden]) staat vermeld en/of dat bij het historisch onderzoek van het kadaster in eerste instantie niet is gebleken van deze erfdienstbaarheid, betekent nog niet dat [gedaagden] wordt beschermd in de zin van artikel 3:24 BW. Het verweer slaagt niet.
Non usus en/of rechtsverwerking
4.10.
[gedaagden] heeft betoogd dat de erfdienstbaarheid door non usus is tenietgegaan, althans van rechtswege is verjaard. Volgens [gedaagden] staat vast dat de erfdienstbaarheid meer dan dertig jaar niet is gebruikt, nu kort na vestiging daarvan perceel [nummer] is volgebouwd met de garage en de erfdienstbaarheid van uitgang dus niet meer kon worden gebruikt. Onder de werking van artikel 754, eerste lid, van het Oud Burgerlijk Wetboek is de erfdienstbaarheid daarom verjaard. In het geval van toepasselijkheid van het thans geldende recht is de rechtsvordering tot opheffing van de met de erfdienstbaarheid strijdige toestand verjaard. Subsidiair betoogt [gedaagden] dat sprake is van rechtsverwerking, omdat [eisers], althans zijn rechtsvoorgangers, de bouw en instandhouding van de garage heeft toegestaan.
4.11.
De stellingen van [gedaagden] zijn gebaseerd op zijn opvatting dat de erfdienstbaarheid uitsluitend kon worden benut via perceel [nummer]. De rechtbank heeft hiervoor onder 4.5 echter geoordeeld dat die conclusie niet uit de bewoordingen van de akte kan worden getrokken. Anders dan [gedaagden] stelt is het dus niet onmogelijk geweest dat de erfdienstbaarheid werd gebruikt. Uit de stellingen van [gedaagden] kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de erfdienstbaarheid teniet is gegaan. Evenmin kan uit zijn stellingen worden afgeleid dat sprake is van rechtsverwerking, nu, anders dan [gedaagden] aanneemt, de aanwezigheid van de garage niet strijdig is met de erfdienstbaarheid.
4.12.
[gedaagden] heeft daarnaast nog betwist dat [eisers] de strook grond langs de garage en over zijn erf langs perceel [nummer] gebruikte om van en naar de [weg] te gaan. [gedaagden] heeft gesteld dat [eisers] sinds 1997 tot 2015 een opslagruimte naast de garage had ingericht waardoor de strook grond niet kon worden gebruikt als pad. Ook heeft hij aangevoerd dat [eisers] zijn uitgang naar het Kerkplein gebruikte om naar de openbare weg te gaan. Hij heeft dit aangevoerd ter betwisting van de stelling van [eisers] dat door verkrijgende en/of bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, hetgeen als subsidiair ten grondslag ligt aan de vordering van [eisers].
4.13.
Voor zover hetgeen [gedaagden] in dit verband heeft aangevoerd mede dient ter onderbouwing van zijn betoog dat de erfdienstbaarheid teniet is gegaan door non usus, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] in dit verband te weinig heeft aangevoerd ter onderbouwing van dit gestelde, maar door [eisers] betwiste, gebrek aan gebruik. De hiervoor genoemde argumenten kunnen worden gebruikt ter onderbouwing van het betoog dat geen sprake is geweest van bezit van een erfdienstbaarheid, maar zijn onvoldoende ter onderbouwing van het betoog dat de hiervoor bedoelde strook grond gedurende een periode van maar liefst dertig jaar in het geheel niet is gebruikt. Daarbij is mede van belang dat [eisers] tegenover de stellingen van [gedaagden] diverse verklaringen van omwonenden heeft overgelegd, waarin zij verklaren dat regelmatig gebruik is gemaakt van het recht van overpad. Het verweer slaagt niet.
Slotsom en nevenvorderingen
4.14.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Anders dan [gedaagden] acht de rechtbank de vordering niet te ruim en/of te onduidelijk. Dat het recht van overpad zich beperkt tot de strook grond vanaf de erfgrens naast de garage langs perceel [nummer] naar de [weg], zoals door [eisers] ook wordt erkend, maakt niet dat de verklaring voor recht dat een recht van overpad bestaat moet worden geweigerd. Bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid zal [eisers] wel rekening moeten houden met die beperking.
4.15.
De vordering om [gedaagden] te verplichten medewerking te verlenen aan inschrijving van de erfdienstbaarheid zal bij gebrek aan belang worden afgewezen. Deze erfdienstbaarheid is immers al ingeschreven in de openbare registers.
4.16.
De rechtbank zal de vordering die ertoe strekt [gedaagden] te verplichten de uitoefening van de erfdienstbaarheid mogelijk te maken door de uitgang vrij te houden toewijzen. Dit betekent echter niet dat [gedaagden] zijn auto niet meer mag parkeren op de strook grond die [eisers] mag gebruiken om naar de [weg] te gaan, maar wel dat hij op verzoek van [eisers] de auto dient te verplaatsen indien dat nodig is voor een ongestoorde doorgang. Aan de verplichting tot medewerking zal de rechtbank zoals gevorderd een dwangsom verbinden. De rechtbank zal deze dwangsom echter matigen en maximeren zoals na te melden.
4.17.
Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen. Voldoende is komen vast te staan dat deze kosten zijn gemaakt, terwijl [gedaagden] daartegen geen verweer heeft gevoerd. De wettelijke rente daarover zal vanaf de dag der dagvaarding als niet betwist ook worden toegewezen.
4.18.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,95
- griffierecht 79,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.080,95
De gevorderde wettelijke rente over deze proceskosten zal eveneens worden toegewezen. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als na te melden, evenals de rente daarover.
in reconventie
4.19.
Bij de beoordeling in reconventie staat voorop dat partijen geen geschil hebben over de door het kadaster op 17 augustus 2015 ingemeten grenzen. Voorts staat vast dat de garage op perceel [nummer] (eigendom van [gedaagden]) al tientallen jaren op perceel [nummer] (eigendom van [gedaagden]) staat. Niet in geschil is dan ook dat de in de vordering bedoelde strook grond (die in beginsel behoort bij het perceel [nummer], maar waar de garage op staat) door verjaring eigendom is geworden van [gedaagden]. Nu dit door [eisers] wordt erkend en door de feitelijke situering van de garage de strook grond ook zichtbaar (en dus voor derden kenbaar) bij het perceel [nummer] is gaan behoren, heeft [gedaagden] geen belang bij toewijzing van het onder 1 tot en met 4 gevorderde. Die vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.20.
De vordering van [gedaagden] die strekt tot opheffing van de erfdienstbaarheid is gebaseerd op zijn stelling dat de erfdienstbaarheid niet kan worden gebruikt omdat het gebruik wordt belemmerd door de aanwezigheid van de garage. Zoals in conventie overwogen deelt de rechtbank die door [gedaagden] voorgestane uitleg van de erfdienstbaarheid niet. De rechtbank concludeert dan ook dat de uitoefening van de erfdienstbaarheid niet onmogelijk is geworden en er evenmin is gebleken dat daarbij geen redelijk belang meer is gediend. De vordering zal dus worden afgewezen.
4.21.
Tot slot zal het door [gedaagden] gevorderde gebod aan [eisers] om zich te onthouden van het beschadigen van zijn eigendommen ook worden afgewezen. Deze vordering mist een grondslag en is ook feitelijk onvoldoende onderbouwd. [gedaagden] heeft weliswaar gesteld dat [eisers] zonder toestemming de garage bruin heeft geverfd, maar dat is door [eisers] betwist en [gedaagden] heeft zijn stellingen vervolgens niet nader onderbouwd.
4.22.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- salaris advocaat 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 x tarief € 452,00)
Totaal € 452,00
De gevorderde wettelijke rente over deze proceskosten zal eveneens worden toegewezen. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als na te melden, evenals de rente daarover.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie:
5.1.
verklaart voor recht dat een erfdienstbaarheid van overpad bestaat ten laste van het perceel van [gedaagden] ([nummer]) en ten behoeve van het perceel van [eisers]
([nummer]), inhoudende dat [eisers] een recht heeft om te komen en te gaan van zijn perceel aan de [adres] via het perceel van [gedaagden] aan de [adres] van en naar de openbare weg, te weten de [weg];
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de uitweg, ten gunste van het perceel van [eisers] ([nummer]) en ten laste van het perceel van [gedaagden] ([nummer]), vrij te maken en vrij te houden van blokkades en belemmeringen, zodat [eisers] zijn recht van erfdienstbaarheid om te komen en te gaan naar de openbare weg, te weten de [weg], ongestoord kan uitoefenen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagden] na ommekomst van de hiervoor genoemde termijn in strijd handelt met deze veroordeling, met een maximum van te verbeuren dwangsommen van € 25.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eisers] van een bedrag van
€ 904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten aan de zijde van [eisers] begroot op € 1.080,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis, behoudens ten aanzien van de verklaring voor recht onder 5.1., tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
in reconventie:
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten aan de zijde van [eisers] begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.9.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en reconventie:
5.10.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 205,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat, indien betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 8 november 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 08‑11‑2017