Rb. Rotterdam, 05-04-2017, nr. 10/712028-15
ECLI:NL:RBROT:2017:2768
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
05-04-2017
- Zaaknummer
10/712028-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:2768, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 05‑04‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Vrijspraak ontuchtige handelingen plegen met twee minderjarigen.
Partij(en)
Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
Parketnummer: 10/712028-15
Datum uitspraak: 5 april 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. Y. Taghi, advocaat te Waardenburg.
1. Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2017.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort en feitelijk weergegeven komt het erop neer dat de verdachte ervan wordt verdacht seksueel misbruik te hebben gemaakt van zijn dochters [naam slachtoffer 1] ( [voornaam slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 2] ( [voornaam slachtoffer 2] ). Het misbruik van [voornaam slachtoffer 1] zou hebben plaatsgevonden van 1 januari 1999 tot en met 26 maart 2002, toen [voornaam slachtoffer 1] jonger dan 12 jaar was, en van 27 maart 2002 tot en met 26 maart 2003, toen [voornaam slachtoffer 1] 12 jaar oud was. Het misbruik van [voornaam slachtoffer 2] zou hebben plaatsgevonden tussen 31 juli 2007 en 30 juli 2011, toen [voornaam slachtoffer 2] jonger dan 12 jaar was.
3. Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
- -
bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
- -
veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 (tien) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
4. Ontvankelijkheid officier van justitie
4.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat ten tijde van de aangiftes van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] de “Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik” (hierna: de Aanwijzing) van kracht was. In de Aanwijzing is voorgeschreven dat het Openbaar Ministerie de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) dient te consulteren wanneer sprake is van een aangifte die het gevolg is van een hervonden herinnering. Naar de mening van de verdediging is er zowel bij [voornaam slachtoffer 1] als bij [voornaam slachtoffer 2] sprake van hervonden herinneringen. Nu in casu de LEBZ niet is geconsulteerd, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.2.
Beoordeling
Van een hervonden herinnering is sprake, zo wordt in Bijlage 3 bij de Aanwijzing onder verwijzing naar een rapport van de Gezondheidsraad verwoord, “als iemand aangeeft dat hij in het verleden een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt met een belangrijke persoonlijke betekenis, dat hij zich dit enkele jaren in het geheel niet heeft kunnen herinneren, maar dat de herinnering daarna geheel of gedeeltelijk toegankelijk is geworden en (nu) door hem als authentiek en betrouwbaar wordt ervaren”.
Anders dan de raadsman is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat er sprake is van aspecten van hervonden herinneringen als bedoeld in de zin van voornoemde Aanwijzing.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande dan ook vast dat niet in strijd met de Aanwijzing is gehandeld.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.
5. Waardering van het bewijs
5.1.
Inleiding
De onderhavige zaak betreft de verdenking van zedenmisdrijven met minderjarigen. De vraag of is voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift van art. 342, tweede lid, Sv doet zich in de rechtspraktijk niet zelden juist bij misbruikzaken voor. Dat wekt geen verwondering. Het gaat daarbij immers veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen en waarbij het in de kern dus gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat in dergelijke gevallen niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Er mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen het overige gebruikte bewijsmateriaal en de verklaring van de aangeefster.
In de onderhavige zaak staan de belastende verklaringen van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] centraal. Deze verklaringen staan lijnrecht tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. De vraag rijst of de door hen gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in het andere bewijsmateriaal. Ondanks dat de rechtbank de verklaringen van [voornaam slachtoffer 1] en [voornaam slachtoffer 2] geloofwaardig acht, vinden deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in een ander bewijsmiddel. Onder deze omstandigheden kan, zoals ook door de raadsman betoogd, niet worden overgegaan tot een bewezenverklaring. De rechtbank licht dit als volgt toe.
5.2.
[voornaam slachtoffer 1]
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] geloofwaardig is door de manier waarop zij heeft verklaard en de vele details die zij in haar verklaring heeft genoemd. Bovendien verklaart een aantal getuigen, zoals [naam getuige 1] ( [voornaam getuige 1] , de halfzus van [voornaam slachtoffer 1] ) en [naam getuige 2] (de vriendin van [voornaam slachtoffer 1] ), dat [voornaam slachtoffer 1] hen in en na 2014 heeft verteld over het misbruik dat tussen 1999 en 2003 had plaatsgevonden. Ook deze verklaringen dragen bij aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] . Deze verklaringen zijn echter niet afkomstig uit een andere bron dan [voornaam slachtoffer 1] , zodat zij in beginsel niet als steunbewijs kunnen dienen.
Ook volgt de rechtbank de officier van justitie dat de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] in bepaalde mate wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige 3] ( [voornaam getuige 2] , de moeder van [voornaam slachtoffer 2] ). Uit deze verklaring blijkt, net als uit de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] , wanneer en waar [voornaam getuige 2] samen met de verdachte woonde, wanneer zij verhuisd zijn en dat [voornaam getuige 2] zelf niet altijd thuis aanwezig was. [voornaam slachtoffer 1] verklaart dat het misbruik onder meer in het huis van [voornaam getuige 2] plaatsvond als [voornaam getuige 2] niet thuis was. De verklaring van [voornaam getuige 2] staat echter niet in voldoende verband met de kernvraag, namelijk of de verdachte [voornaam slachtoffer 1] seksueel heeft misbruikt. In de kern genomen bevestigt die verklaring niet meer dan dat er gelegenheid is geweest voor seksueel misbruik. Anders dan de officier van justitie meent, oordeelt de rechtbank daarom dat het bewijs dat [voornaam slachtoffer 1] bij de verdachte aanwezig was wanneer [voornaam getuige 2] dat niet was, onvoldoende steunbewijs oplevert voor seksueel misbruik. Dit geldt te meer nu de verklaring van [voornaam slachtoffer 1] , dat zij in de eerste en tweede klas van de middelbare school [naam school] (kort na het misbruik) met iemand over het misbruik heeft gesproken en dat de school toen [naam] (de moeder van [voornaam slachtoffer 1] ) zou hebben gebeld, niet door enig bewijsmiddel wordt ondersteund. Sterker nog de moeder van [voornaam slachtoffer 1] verklaart dat zij niet bij school is geweest of door school is gebeld over seksueel misbruik (door de verdachte of door iemand ander). Gelet op dit alles kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat er onvoldoende steunbewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
5.3.
[voornaam slachtoffer 2]
De verklaring van [voornaam slachtoffer 2] acht de rechtbank, net als de officier van justitie, geloofwaardig door de vele details die zij in haar verklaring heeft genoemd en door de andere verklaringen, waaruit volgt dat [voornaam slachtoffer 2] in en na 2014 aan anderen over het misbruik heeft verteld. Deze verklaringen van [naam getuige 4] (de stiefvader van [voornaam slachtoffer 2] ) en [voornaam getuige 2] (de moeder van [voornaam slachtoffer 2] ) dragen bij aan de betrouwbaarheid van de verklaring [voornaam slachtoffer 2] , maar zijn niet afkomstig uit een andere bron dan [voornaam slachtoffer 2] . Zij vormen daarom onvoldoende steunbewijs. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [voornaam getuige 1] (de halfzus van [voornaam slachtoffer 2] ). Ondanks dat [voornaam getuige 1] en [voornaam slachtoffer 2] beiden verklaren dat [voornaam slachtoffer 2] , al voordat [voornaam slachtoffer 2] (op 31 juli 2010) negen jaar werd, aan [voornaam getuige 1] had verteld dat [voornaam slachtoffer 2] op haar zesde door de verdachte zou zijn misbruikt, is ook in dat geval geen sprake van een andere bron dan [voornaam slachtoffer 2] .
Dat [voornaam getuige 2] (de moeder van [voornaam slachtoffer 2] ) verklaart dat [voornaam slachtoffer 2] vaak in het weekend bij oma logeerde, waar de verdachte op dat moment woonde, maakt deze bewijswaardering niet anders. Ondanks dat het misbruik volgens [voornaam slachtoffer 2] op die momenten plaatsvond, staat de verklaring van de moeder van [voornaam slachtoffer 2] niet in voldoende verband met de vraag of de verdachte [voornaam slachtoffer 2] heeft misbruikt. Ook hier geldt dat de verklaring van de moeder van [voornaam slachtoffer 2] in de kern genomen alleen bevestigt dat er gelegenheid is geweest voor seksueel misbruik. Gelet op dit alles kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat er onvoldoende steunbewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
5.4.
Geen schakelbewijs
De rechtbank overweegt volledigheidshalve nog dat geen sprake kan zijn van schakelbewijs, omdat geen van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Dat door of namens beide dochters aangifte tegen hun vader is gedaan, roept weliswaar vraagtekens op, maar uit de rechtspraak over schakelbewijs volgt dat steunbewijs alleen kan liggen in bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan andere bewezen geachte, soortgelijke feiten. Daarvan is in dit geval geen sprake.
5.5.
Conclusie
De verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1, zowel primair als subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
6. Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
7. Beslissing
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, zowel primair als subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. C.M.A.T. van der Geest en K.J. van den Herik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 april 2017.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 26 maart 2002 te Spijkenisse en/of Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] ), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (meermalen) (telkens):
- -
(tong)zoenen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
betasten van en/of wrijven over de borsten van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
zich aftrekken in de nabijheid van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1] ;
1. subsidiair.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 1999 tot en met 26 maart 2002 te Spijkenisse en/of Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met zijn minderjarig kind, te weten [naam slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , ontucht heeft gepleegd, namelijk het (meermalen) (telkens):
- -
(tong)zoenen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
betasten van en/of wrijven over de borsten van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
zich aftrekken in de nabijheid van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1] ;
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2002 tot en met 26 maart 2003 te Spijkenisse en/of Rotterdam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en) iemand, te weten [naam slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (meermalen) (telkens):
- -
(tong)zoenen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
betasten van en/of wrijven over de borsten van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
zich aftrekken in de nabijheid van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond en/of vagina van die [naam slachtoffer 1] , het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de bedreiging met
geweld en/of de bedreiging met (een) ander feitelijkhe(i)d(en) heeft/hebben bestaan uit het (meermalen) (telkens): terwijl die [naam slachtoffer 1] zijn, verdachtes, minderjarig kind was en/of terwijl die [naam slachtoffer 1] bij hem, verdachte, in bed sliep (onverhoeds)
- -
op die [naam slachtoffer 1] gaan liggen en/of
- -
(tong)zoenen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
betasten van en/of wrijven over de borsten van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
zich aftrekken in de nabijheid van die [naam slachtoffer 1] en/of hierbij de woorden toevoegen dat zij moest kijken en/of
- -
brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
hijgen in de oren van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
duwen van het hoofd van die [naam slachtoffer 1] naar zijn, verdachtes, penis en/of
- -
(vervolgens) brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [naam slachtoffer 1] en/of
- -
brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 1] ;
3.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 juli 2007 tot en met 30 juli 2011 te Spijkenisse, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten zijn kind [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] ), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (meermalen) (telkens):
- -
betasten van en/of wrijven over de vagina en/of de schaamstreek van die [naam slachtoffer 2] en/of
- -
brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam slachtoffer 2] .