Volledig: A. Ernst, L. Besselink, C. van Hagen, J.J. van der Kemp & P.J. van Koppen, De actievoerder achterna. Over een snelle bekentenis en een late ontkenning (reeks Project gerede twijfel), Den Haag: Boom criminologie 2020. Een exemplaar van dit werk is als bijlage (‘Novum II’) gevoegd bij het herzieningsverzoek.
HR, 01-02-2022, nr. 21/02469
ECLI:NL:HR:2022:110
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
01-02-2022
- Zaaknummer
21/02469
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:110, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑02‑2022; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1156
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:RBARN:2008:BC6028
ECLI:NL:PHR:2021:1156, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑12‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:110
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0025
Uitspraak 01‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Herziening. Moord, art. 289 Sr. Aangevoerd wordt dat sprake is van novum door intrekken bekennende verklaring en door (delen van) in een boek weergegeven onderzoek door het Project Gerede Twijfel. HR: De in de schriftelijke verklaring van aanvrager genoemde feiten en omstandigheden maken, ook bij gebrek aan steun in enig objectief en toetsbaar processtuk of ander gegeven, niet aannemelijk dat de door aanvrager afgelegde bekennende verklaringen onjuist zijn. M.b.t. boek: De conclusie van de auteurs berust in de kern op een analyse van feiten en omstandigheden die zijn gebleken uit het opsporingsonderzoek en die in de beoordeling van de strafzaak zijn betrokken. In zoverre was Rb al bekend met wat in aanvraag onder verwijzing naar het boek naar voren wordt gebracht. Ook v.zv. zou zijn beoogd het boek (mede) als nieuw deskundigeninzicht aan te merken, kan dat niet worden gevolgd alleen al omdat aanvraag niet is voorzien van in HR:2016:736 aangeduide informatie die benodigd is om de inhoud van een deskundigeninzicht en de nieuwheid daarvan op waarde te kunnen schatten. Volgt afwijzing aanvraag.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02469 H
Datum 1 februari 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank te Arnhem van 7 maart 2008, nummers 05/900230-07 en 05/509950-07, ingediend door J.W.H. Peters, advocaat te Amersfoort,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De rechtbank heeft de aanvrager voor onder meer moord veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
2. De aanvraag tot herziening
2.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van gegevens als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In de aanvraag wordt daartoe gewezen op een bij de aanvraag gevoegde verklaring van de aanvrager van 14 april 2021 en op (delen van) het boek “De actievoerder achterna. Over een snelle bekentenis en een late ontkenning” (Den Haag, 2020). Dat boek betreft een verslag van een onderzoek door het Project Gerede Twijfel. Aangevoerd wordt dat de verklaring van de aanvrager, waarin hij terugkomt op eerdere bekennende verklaringen, en de conclusies uit het hiervoor genoemde boek over de betrouwbaarheid van de aanvankelijke bekentenis en de veronderstelde daderkennis bij de aanvrager, elk voor zich en in onderling verband het ernstige vermoeden doen ontstaan als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv.
3. De conclusie van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de aanvraag tot herziening.
4. Bewezenverklaring en bewijsoverweging
4.1
De rechtbank heeft ten laste van de aanvrager – voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang – bewezenverklaard dat:
“hij op 15 november 2005 te Nijmegen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere patronen heeft afgevuurd op voernoemde [slachtoffer] , welke patronen voornoemde [slachtoffer] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.”
4.2
De rechtbank heeft een verkort vonnis als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gewezen. De rechtbank heeft met betrekking tot de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Verdachte heeft ter terechtzitting, evenals hij eerder tegenover de politie heeft gedaan, bekend dat hij [slachtoffer] op 15 november 2005 in Nijmegen met een vuurwapen heeft gedood. Zijn desbetreffende verklaringen zijn zeer gedetailleerd wat betreft de voorbereidingen, de wijze waarop het feit is gepleegd en het verlaten van de plaats van het misdrijf. De verklaringen van verdachte bevatten elementen die als daderkennis zijn te beschouwen. Ook heeft verdachte een motief voor het doden van [slachtoffer] genoemd.
Niettemin heeft de raadsvrouw van verdachte de rechtbank met nadruk verzocht de verklaringen van verdachte niet zonder meer als overtuigend bewijs te bezigen. Zij heeft in dit verband een aantal punten genoemd die niet, althans niet zonder meer, in overeenstemming zijn te brengen met de door verdachte afgelegde verklaringen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Anders dan in enkele geruchtmakende zaken in voorgaande jaren, waarin de betrokkene in weerwil van een bekennende verklaring, uiteindelijk toch onschuldig werd bevonden, heeft verdachte van meet af aan bekend en heeft hij zijn bekentenis op geen enkel moment herroepen. De rechtbank vermag niet in te zien wat verdachte ertoe zou kunnen brengen zichzelf in strijd met de werkelijkheid zo ernstig te belasten. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarvoor ook geen aannemelijke verklaring kunnen geven. Weliswaar heeft zij er aanvankelijk op gezinspeeld dat de verklaringen van verdachte op fantasie berusten en dat dit is toe te schrijven aan de geestesgesteldheid van verdachte, maar voor een dergelijke veronderstelling is geen enkele steun te vinden in de rapporten die door de vier gedragsdeskundigen omtrent verdachte zijn uitgebracht en evenmin in hetgeen ter terechtzitting is verklaard door de drie van hen die als getuige-deskundige zijn gehoord.
Aan de raadsvrouw moet worden toegegeven dat door de getuigen een zeer divers beeld van de schutter wordt gegeven. Het is echter niet zo dat uit het geheel van de getuigenverklaringen in overwegende mate een signalement van de dader naar voren komt dat niet op verdachte zou passen. Integendeel. Mede in aanmerking nemende dat het misdrijf na zonsondergang is gepleegd en de straatverlichting ter plekke blijkens onderzoek matig was, is de rechtbank van oordeel dat de opgegeven signalementen die niet op verdachte passen, diens daderschap niet kunnen ontkrachten. Het feit dat duikers er - anderhalf jaar na dato - niet in zijn geslaagd het vuurwapen te vinden ter plaatse waar verdachte zegt het in het water te hebben gegooid, doet naar het oordeel van de rechtbank evenmin afbreuk aan de betrouwbaarheid van verdachtes verklaringen. Dat geldt ook wat betreft de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard [slachtoffer] tweemaal in de rug te hebben geschoten, terwijl uit de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat [slachtoffer] door één van beide schoten in de borst is getroffen. In dit verband volstaat de rechtbank met de constatering dat verdachte óók heeft verklaard dat [slachtoffer] zich na het eerste schot omdraaide en dat hij (verdachte) [slachtoffer] in het gezicht heeft gezien. Ook heeft de raadsvrouw er op gewezen dat het misdrijf volgens de deskundigen van het Pieter Baan Centrum niet past bij de persoonlijkheid van verdachte en dat het door verdachte genoemde motief zowel qua tijd als qua inhoud ver gezocht is. Deze omstandigheden vormen voor de rechtbank evenmin reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bekentenis van verdachte. Veeleer roepen zij bij haar de vraag op waarom verdachte niettemin tot zijn daad is gekomen. Want dat is allerminst begrijpelijk en invoelbaar en in zoverre kan de rechtbank er begrip voor opbrengen dat de raadsvrouw, zoals zij op authentieke wijze heeft aangegeven, ondanks alle bewijs dat voorhanden is, blijft betwijfelen dat verdachte verantwoordelijk is voor de gewelddadige dood van [slachtoffer] .
Dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ligt naar het oordeel van de rechtbank reeds besloten in het feit dat hij zich met een doorgeladen vuurwapen en vermommingskleding naar Nijmegen heeft begeven, daar op zoek naar [slachtoffer] is gegaan en hem is gevolgd, nadat hij hem had gevonden. Weliswaar heeft verdachte het gehad over een verkenning en over toeval, maar dat doet allerminst af aan de voorbedachte raad. Natuurlijk moest verdachte op zoektocht om [slachtoffer] te vinden en was niet zeker of hij daarin zou slagen. Maar van een loutere verkenning is naar het oordeel van de rechtbank allerminst sprake geweest. Daarvoor had verdachte geen doorgeladen vuurwapen nodig. En niet van toeval was afhankelijk dat verdachte als hij [slachtoffer] zou vinden en een goede gelegenheid zich voordeed, hij hem zou doodschieten. Daarop wijst dat hij het vuurwapen meenam en uit die omstandigheid volgt dat er sprake is geweest van voorbedachte raad.
De rechtbank acht dan ook, op grond van de bekennende verklaringen van verdachte en de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.”
5. Beoordeling van de aanvraag
5.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.2.1
De aanvraag steunt ten eerste op de bij de aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van de aanvrager van 14 april 2021. Deze verklaring houdt onder meer in dat de aanvrager eerdere verklaringen intrekt omdat het valse bekentenissen zijn. Verder houdt het stuk een nieuwe verklaring van de aanvrager in, die erop neerkomt dat hij weliswaar was betrokken bij een voorgenomen ontvoering van [slachtoffer] , maar dat hij niet zelf op [slachtoffer] heeft geschoten.
5.2.2
Een aanvrager die op een door hemzelf eerder afgelegde verklaring terugkomt, moet bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk maken waarom hij terugkomt op die verklaring (vgl. HR 4 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG2858).
5.2.3
De aanvraag verwijst voor de redenen voor het terugkomen op de eerder afgelegde bekennende verklaringen naar de schriftelijke verklaring van 14 april 2021. Deze verklaring houdt daartoe het volgende in:
“[2] De reden voor de valse bekentenis
De reden waarom ik destijds een valse verklaring heb afgelegd is de volgende: Toen ik na mijn arrestatie op 16 maart 2007 in Barcelona, het Europees Arrestatie Bevel te zien kreeg, wist ik dat het sowieso een hoge straf zou worden voor bankovervallen en de acties in de jaren negentig. Als ik de moord zou bekennen zou het maar een paar jaar schelen. Daarbij ging ik er vanuit dat je bestraft wordt voor het zwaarste delict en dat levenslang 20 jaar betekende. Dat dit alleen in België geldt, daar kwam ik te laat achter (ik woonde vanaf 2001 in Antwerpen). In de gevangenis van Madrid heb ik het besluit genomen. Daarbij speelde ook een rol dat ik represailles vreesde van de anderen die bij de zaak betrokken zijn, wanneer ik hen erbij zou betrekken. En ik hoopte door die extra paar jaar te pakken dat ze me tijdens of na detentie zouden ondersteunen. Ook maakte ik me zorgen over de gevangenis, dus ik dacht wanneer ik de moord zou bekennen, dat ik met rust gelaten zou worden. Ook mijn gemoedstoestand speelt een rol. Ik was destijds behoorlijk fatalistisch, ik had niets meer te verliezen en niets meer te winnen, bovendien voelde ik me ook verantwoordelijk voor de niet geplande dodelijk afloop.[3] De reden waarom ik die bekentenis nu pas intrekDe reden waarom ik die bekentenis nu pas intrek heeft voor een belangrijk deel te maken met het feit dat ik geen eerlijk proces heb gehad. Daarom had hoger beroep niet veel zin. Er zat voor mij niets anders op dan mijn kritiek op het proces te formuleren en een herziening aan te vragen.
1- Er is duidelijk sprake geweest van Trial by Media. Ik ben in de media voorafgaand aan de rechtszaak namelijk weggezet als verward, paranoïde, gestoord en zonder inlevingsvermogen en geweten. Bovendien zou een motief voor de moord ontbreken en zou ik een hele lijst van mensen hebben willen liquideren. Dat laatste bericht was eveneens afkomstig van ‘bronnen rond het onderzoek’ en verscheen op de ochtend van het proces(!) in de Volkskrant van 4 juli 2007. De officier van justitie speelde er ook handig op in. En ook rechters hebben veel van die onzin integraal overgenomen. Zo wordt er meermaals met droge ogen beweerd dat er geen motief voor de moord zou zijn. Maar het is allemaal bullshit.
2- Ik heb het dossier niet ontvangen en kon me dus niet voorbereiden op het proces, en moest als gevolg daarvan het antwoord schuldig blijven op belangrijke vragen van de rechtbank. (Het procesdossier omvat zo’n 8-10 ordners, met inhoudsopgave en alles netjes en overzichtelijk geordend. Ik heb 2-3 ordners vol willekeurige, ongeordende en overbodige stukken ontvangen.)
3- De FPD-rapportage is 100% bij elkaar gelogen en had dus niet gebruikt mogen worden in de rechtszaal. Dat toont ondermeer het PBC-rapport aan. Toch speelt het een doorslaggevende rol in het vonnis en met name bij het bepalen van de strafmaat. De rechters gebruiken dat rapport namelijk om hun eigen interpretatie van het PBC-rapport te kunnen geven, waarbij ze uiteindelijk vrolijk de conclusie (“volledig toerekeningsvatbaar”) naast zich neerleggen om zo levenslang te rechtvaardigen.
4- De strafmaat is juridisch gezien te hoog. Zelfs voor meervoudige moorden in combinatie met een uitgebreid strafblad en/of tenlastelegging wordt vaak genoeg geen levenslang opgelegd. Het merendeel van de daders komt er vanaf met 16-20 jaar.
5-De motivatie van het vonnis klopt van geen kanten. Levenslang wordt gemotiveerd met niet meer dan de zin: ‘Hij zou weleens weer een ernstig gewelddelict kunnen plegen’. Dat ze daarbij doelen op moord is af te leiden uit de zin: ‘Ook voor bankovervallen is er gevaar'. Maar het is nergens op gebaseerd! Het bestaat alleen in de fantasie van de rechters. En is uitsluitend het gevolg van de negatieve beeldvorming. Het is ook gewoon in tegenspraak met de conclusies van het PBC-rapport: volledig toerekeningsvatbaar en dus geen recidivegevaar!
Er wordt ook gezegd dat ik ‘onpeilbaar’ ben en dat er ‘geen invoelbaar motief’ is. Maar ook dat is totale onzin. Ik ben letterlijk en figuurlijk een open boek en heb overal aan meegewerkt. En al mijn delicten komen direct of indirect voort uit mijn politieke overtuiging. En daarnaast spelen andere factoren een rol, die voor mensen met inlevingsvermogen prima invoelbaar zijn.
6- De rechters hebben me ook nog eens tot de zwaarst mogelijke straf in Nederland (en Europa) veroordeeld, alleen op basis van mijn bekentenis. Had ik niet meegewerkt en niet bekend dan hadden ze me dus helemaal niet kunnen veroordelen. Want er is verder geen enkel bewijs: er is geen DNA, geen (F)OSLO-herkenning, geen wapen, er zijn geen camerabeelden, geen vingerafdrukken, geen tapgesprekken, geen GSM-gegevens. Niets. Er ligt alleen een bekentenis. Een bekentenis die bovendien op cruciale punten niet klopt met de feiten. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de bekentenis aantoont dat ik het niet gedaan heb.
Voor meer informatie verwijs ik naar het document [titel 4] . Daarin zet ik de bovenstaande punten uitgebreid en gedocumenteerd uiteen. Zie bijvoorbeeld de website: [internetsite] .
De reden waarom ik dus niet meteen in hoger beroep ben gegaan en er nu pas mee naar buiten kom, is dat als ze je bij de rechtbank naaien, doen ze dat bij het Hof ook. Netter geformuleerd: ik had er weinig vertrouwen in dat ik bij het Hof wel een eerlijk proces zou krijgen. De beeldvorming was in die korte tijd ook niet meer te corrigeren. Bovendien was de kans te groot dat er in hoger beroep tbs opgelegd zou worden. Want [betrokkene 2] heeft er dus voor gezorgd dat er een rapportje kwam te liggen waarin ik voor gek verklaard werd. En dat rapportje, waar ze [betrokkene 3] voor ingehuurd heeft, in combinatie met de negatieve beeldvorming, heeft er dus voor gezorgd dat ik niet meer in hoger beroep kon, want met tbs zou ik nog veel verder van huis zijn geweest. Want al mijn delicten komen, direct of indirect, voort uit een politieke overtuiging. Ik ben (ex-)anarchist, geen crimineel. Dus als je je dan voor gek laat verklaren, is alles voor niets geweest. Dus ik kon niet meer in hoger beroep. Daarom was de enige mogelijkheid die ik nog had: de zaak te laten bezinken, mijn kritiek op het proces formuleren en mijn kant van het verhaal op papier zetten (ook in de vorm [van] romans), om het vervolgens openbaar te maken en zo de feiten over de zaak bekend te maken. En tegen de tijd dat de waarheid bekend zou zijn en de fictie door mij door feiten zou zijn vervangen, zou ik een herzieningsverzoek indienen. Dat daar enige tijd overheen zou gaan, was geen probleem omdat ik toch een paar jaar moest zitten voor de bankovervallen en de acties. Desondanks heeft het toch veel langer geduurd dan gepland. Dat komt door de tegenwerking van justitie en advocaten. Want zoals gezegd heb ik mijn dossier niet gehad. Tijdens de rechtszaak heb ik er anderhalf jaar om gevraagd. Maar [betrokkene 2] bleef pijnlijk in gebreke. Pas in oktober 2010, drie jaar na de rechtszaak, kon ik beschikken over het dossier, dat ik notabene via de officier van justitie heb moeten bemachtigen. Ook moest ik zelf op zoek naar krantenartikelen en andere informatie over de zaak. Ook hier lieten advocaten het afweten. Dus voordat ik mijn kritiek op papier had staan was het eind 2011. En toen moest het de deur nog uit. En dat hield de directeur tegen. Geheel onrechtmatig overigens. Eind 2012 was er eindelijk een journalist die er aandacht aan besteedde. Maar omdat mijn advocaat geen zin had om mijn betoog kracht bij te zetten ging het hele initiatief verloren (eind 2014 bleek dat die advocaat het dossier niet eens had opgevraagd en het daarom liet afweten). Gelukkig heb ik inmiddels een zeer goede advocaat. En ondanks het feit dat en herziening meer dan gerechtvaardigd is, gezien de misstanden, is dat nog iet vanzelfsprekend. Het blijkt in dit land nog niet zo makkelijk om een eerlijk proces te krijgen. Daarom trek ik nu dus ook mijn bekentenis in. Daar had ik eigenlijk mee willen wachten tot het herzieningsverzoek gehonoreerd zou zijn.”
5.2.4
De in deze verklaring genoemde feiten en omstandigheden maken niet aannemelijk dat de door de aanvrager afgelegde bekennende verklaringen onjuist zijn.
5.3.1
Als tweede grond voor herziening wordt in de aanvraag een beroep gedaan op (onderdelen van) het boek “De actievoerder achterna. Over een snelle bekentenis en een late ontkenning”. In dit boek wordt het scenario waarin de aanvrager het slachtoffer [slachtoffer] heeft vermoord (zoals bewezenverklaard door de rechtbank) afgewogen tegen het scenario dat de aanvrager was betrokken bij een voorgenomen ontvoering van [slachtoffer] , maar dat hij niet zelf op [slachtoffer] heeft geschoten. Dat leidt de auteurs tot de conclusie dat geen van beide scenario’s kan worden uitgesloten.
5.3.2
Deze conclusie van de auteurs berust in de kern op een analyse van feiten en omstandigheden die zijn gebleken uit het opsporingsonderzoek en die in de beoordeling van de strafzaak zijn betrokken. In zoverre was de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken, al bekend met wat in de aanvraag onder verwijzing naar het hiervoor genoemde boek naar voren wordt gebracht.
5.3.3
Ook voor zover met de aanvraag zou zijn beoogd het boek (mede) als nieuw deskundigeninzicht aan te merken, kan dat niet worden gevolgd alleen al omdat de aanvraag niet is voorzien van de in het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:736 aangeduide informatie die benodigd is om de inhoud van een deskundigeninzicht en de nieuwheid daarvan op waarde te kunnen schatten.
5.4
Gelet op het vorenstaande en mede in het licht van de in de conclusie van de advocaat-generaal geschetste bijzonderheden van de zaak wekken de bij de aanvraag overgelegde verklaring van de aanvrager en het overgelegde boek, ook in onderlinge samenhang bezien, niet het voor het buitengewone rechtsmiddel van herziening vereiste ernstige vermoeden als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. Daaruit volgt dat de aanvraag ongegrond is en op grond van artikel 470 Sv moet worden afgewezen.
6. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2022.
Conclusie 07‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Herzieningsverzoek inzake de moord op Louis Sévèke. Als nova worden voorgesteld (1) de intrekking van de bekentenissen door de verzoeker, en (2) een publicatie over deze strafzaak, nl. De actievoerder achterna, uit de reeks Project gerede twijfel. Aangezien de rechtbank het vonnis niet heeft uitgewerkt, is in deze conclusie een samenvatting van de onderzoeksresultaten opgenomen. Weging van scenario's. De bekentenissen vinden steun in vaststaande feiten. De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het herzieningsverzoek.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/02469 H
Zitting 7 december 2021
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verzoeker] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verzoeker.
De procedure in herziening
1. De rechtbank te Arnhem heeft de verzoeker van herziening bij vonnis van 7 maart 2008 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens moord, alsmede wegens (kort gezegd) een zevental afpersingen (telkens bankovervallen), twee opzettelijke brandstichtingen en tweemaal opzettelijk een ontploffing teweegbrengen.
2. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat het vonnis op 21 maart 2008 onherroepelijk is geworden.
3. Namens de verzoeker heeft mr. J.W.H. Peters, advocaat te Amersfoort, de herziening aangevraagd van dit vonnis en daartoe bij schriftuur twee nova aangedragen. De aanvraag van herziening richt zich blijkens de inhoud ervan uitsluitend tegen de bewezenverklaring van de moord (en dientengevolge ook tegen de strafoplegging).
4. De aangevochten bewezenverklaring houdt in dat de verzoeker (hierna ook: verdachte)
“op 15 november 2005 te Nijmegen opzettelijk en met voorbedachten rade J.L.B. Sévèke van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere patronen heeft afgevuurd op voornoemde J.B.L. Sévèke, welke patronen voornoemde Sévèke hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.”
5. De twee voorgestelde nova betreffen kort gezegd:
(1). De intrekking van de bekentenissen. Hoewel de verzoeker tijdens het opsporingsonderzoek en op de terechtzitting (meermalen) heeft bekend dat hij de dader is geweest van de moord op Sévèke, heeft hij bij notariële akte van 14 april 2021 “formeel kenbaar gemaakt” niet degene te zijn geweest die Sévèke heeft gedood; hij is naar eigen zeggen op andere wijze betrokken geweest bij de dood van Sévèke.
(2). De verschijning van het boek De actievoerder achterna. Over een snelle bekentenis en een late ontkenning uit de reeks Project gerede twijfel.1.Dit boek is de neerslag van een onderzoek dat is uitgevoerd door studenten van de Vrije Universiteit Amsterdam onder begeleiding van (onder andere) de medeauteurs dr. J.J. van der Kemp, hoofddocent criminologie, en prof. dr. P.J. van Koppen, hoogleraar rechtspsychologie.
6. Novum 1 ondermijnt volgens de raadsman de bewijsconstructie. Die is namelijk hoofdzakelijk gebaseerd op de bekentenissen van de verzoeker. Novum 2 ondersteunt het eerste novum vanwege de kritische bespreking van de inhoud van het strafdossier en van het bewijs tegen de verzoeker, aldus de raadsman.
De weging van de voorgestelde nova en van de bewijsvoering: inleiding
7. De raadsman betoogt dat niet alleen de relevantie en het gewicht van het – als novum voorgedragen – nieuwe gegeven zelf moeten worden bepaald, maar dat daarbij ook een weging moet plaatsvinden van de bewijsvoering waarop de veroordeling steunt. Dit standpunt van de raadsman vindt steun in jurisprudentie van de Hoge Raad. Daaruit citeer ik:
“Bij de beantwoording van de vraag of een in een herzieningsaanvraag aangeduid nieuw gegeven het in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv bedoelde ernstige vermoeden wekt, moet de gehele bewijsvoering van de rechter worden betrokken. Het gaat er daarbij om of het nieuwe gegeven, in het licht van enerzijds wat is aangevoerd in de herzieningsaanvraag en anderzijds de door de rechter gebruikte bewijsmiddelen en (eventuele) nadere bewijsoverwegingen, dat ernstige vermoeden wekt.”2.
8. Er is in dit verband wel een praktisch probleem. Doordat de verzoeker tegen zijn veroordeling geen hoger beroep heeft ingesteld, heeft de rechtbank géén bewijsmiddelen uitgewerkt in een aanvulling op het verkorte vonnis. Dat maakt het problematisch om de bewijsvoering die de rechtbank bij de veroordeling voor ogen stond tot uitgangspunt te nemen en in een weging te betrekken. Teneinde hieraan tegemoet te komen geef ik hieronder een globale beschrijving van hetgeen aan bewijsmateriaal ten laste van de verzoeker in het strafdossier is opgenomen, aangezien mag worden aangenomen dat de rechtbank de veroordeling daarop in volle omvang heeft gebaseerd. Vervolgens geef ik de bewijsoverwegingen van de rechtbank weer. Die bewijsoverwegingen bouwen voort op het bewijsmateriaal dat ik hieronder omschrijf en zij bevestigen daarmee mijn selectie van bewijsmateriaal uit het strafdossier.3.
De zaak
9. J.L.B. (Louis) Sévèke was een centrale figuur in de Nijmeegse krakersscene. Hij fungeerde extern als woordvoerder en intern als gezaghebbend adviseur.4.Voorafgaande aan de moord, 15 november 2005, liep Sévèke over de Van Welderenstraat in de richting van de Arksteestraat te Nijmegen. Hij had zojuist een vergadering bijgewoond in het inmiddels gelegaliseerde, voormalige kraakpand ‘De Grote Broek’, gelegen aan de Van Broeckhuysenstraat 46 te Nijmegen. Ter hoogte van de Eilbrachtstraat werd Sévèke omstreeks 21.03 uur door een man neergeschoten. Hij overleed ter plekke aan zijn verwondingen. Naar aanleiding van dit delict heeft de politie een team grootschalige opsporing (TGO) geformeerd. Het – systematisch en doordacht uitgevoerde5.– opsporingsonderzoek heeft uiteindelijk zeventien maanden geduurd en het droeg de codenaam ‘Bamboe’.6.
10. Bij forensisch-technisch onderzoek op de plaats delict kon geen celmateriaal worden veiliggesteld waarvan mocht worden aangenomen dat het van de dader afkomstig was. Vuurwapen-technisch onderzoek en pathologisch onderzoek (aan de verwondingen van het slachtoffer) wees uit dat Sévèke door twee schoten om het leven was gebracht. Daartoe had de dader gebruikgemaakt van een jachtgeweer, kaliber 12.7.Vermoedelijk betrof dat een dubbelloops wapen, aangezien er op de plaats delict geen hulzen zijn aangetroffen.8.Mogelijk ging het om een wapen met een afgezaagde loop. De gebruikte munitie betreft twee verschillende soorten jachtpatronen. Het eerste schot is afgevuurd met een patroon van het merk Brenneke, type K.O. CleanSpeed, van kaliber 12.9.Het projectiel raakte het slachtoffer in de rug rechts, in opgaande richting; het verschil in de hoogtes van de inschot- en uitschotverwondingen is negen centimeter, gemeten vanaf de voetzolen van het slachtoffer.10.Het tweede schot betrof hagelmunitie met een korrelgrootte van gemiddeld 3,8 mm in doorsnee. De hagelkorrels hebben het slachtoffer vanaf de voorzijde in de borst en de hals geraakt. Dit schot is, gelet op de in- en doorschoten van de hagelkorrels, vermoedelijk toegebracht terwijl het slachtoffer ruggelings, dan wel op zijn zij (zich mogelijk enigszins oprichtend)11.op de grond lag. Er zijn geen aanwijzingen dat de schoten van een afstand van minder dan één meter zijn afgevuurd.
11. Sévèke lag geheel op de stoep, op de hoek Van Welderenstraat/Eilbrachtstraat.12.Hij lag op zijn rechterzijde.13.Na het tweede schot heeft hij zich zeer waarschijnlijk niet meer verplaatst.
12. Uit getuigenverklaringen kon (een deel van) de vluchtroute van de schutter worden opgemaakt.14.Met behulp van getuigen kon van hem een (vrij globaal) signalement worden opgesteld en werden van hem enkele compositietekeningen vervaardigd.15.
13. Enkele getuigen die zich in een smalle straat, de Vlaamsegas, bevonden meldden bovendien dat een man die kwam aanlopen uit de richting van waar werd geschoten (de Tweede Walstraat) tegen hen zei dat er werd geschoten en dat de politie moest worden gebeld. Daarbij sprak de man met een niet-Nijmeegs, Limburgs(achtig) accent, met een zachte g.16.De man heeft dat in totaal als ik het goed zie twee keer (hooguit drie keer) geroepen.17.De man liep daarna door richting de Molenstraat.
14. Deze hiervoor beschreven informatie leidde niet tot een aanhouding. Het Bamboe-team heeft omtrent de achtergrond en toedracht van het delict een groot aantal mogelijke ‘scenario’s’ onderzocht.18.
15. Naar aanleiding van een tweetal bankovervallen op filialen van ABN AMRO gepleegd in het jaar 2006 te Leiden en Breda, beide begaan door een sterk gelijkende, alleen opererende dader en met een overeenkomende modus operandi, werd onderzoek verricht door de politie Hollands-Midden in een onderzoek met de codenaam ‘Vlinder’. Op 23 januari 2007 werden van deze beide overvallen videobeelden van beveiligingscamera’s vertoond in een uitzending van het tv-programma Opsporing Verzocht. Kort na de uitzending lieten de ouders van de verzoeker aan de politie weten dat zij op deze beelden een van hun zoons, de verzoeker, herkenden.19.De verzoeker woonde in het verleden in Nijmegen, een aantal jaren in Antwerpen,20.en verbleef sinds kort in Barcelona, aldus de ouders. Tevens overhandigden de ouders van de verzoeker aan de politie de sleutel van een door de verzoeker gehuurde opslagbox bij Shurgard.
16. Navraag bij Shurgard leerde het Vlinder-team dat op naam van de verzoeker twee opslagboxen werden gehuurd bij de Shurgard-vestiging in Rotterdam.21.De politie heeft deze opslagboxen doorzocht en hierbij werden goederen in beslag genomen. Daaronder bevond zich documentatie voor het vervaardigen van explosieven, een hoeveelheid oranjekleurige explosieve vloeistof en een achttal slagpijpjes, gevuld met explosieve stof. Bovendien bevond zich onder die goederen een document van autobiografische aard, gesteld op naam van de verzoeker en getiteld “[titel 3]” en met als ondertitel “[titel 3]”.22.Uit onderdelen daarvan kan worden opgemaakt dat de auteur ervan had deelgenomen aan de krakersbeweging te Nijmegen, dat hij er onterecht van werd beschuldigd dat hij infiltrant was, dat hij werd achtervolgd en in de gaten gehouden door de BVD23.en/of de CID en door “bureautjes als [getuige 20] & Jansen en OBIV”,24.,25.dat hij anarchist was maar door deze beschuldigingen met lege handen stond, dat hij rekeningen ging vereffenen en dat er nog een afrekening zou komen.26.Op een in beslag genomen cd-rom was een tekst opgeslagen met als titel “[titel 2]” en met als subtitel “[titel 2]”, waarin de auteur in de derde persoon schrijft maar waarvan de inhoud in relatie stond met het hiervoor genoemde autobiografische document. Op een laptop die eveneens was aangetroffen in een opslagbox bleek een meer uitgebreide versie van het autobiografisch document aanwezig, alsook een meer uitgebreide versie van de als tweede genoemde tekst.27.Bij de in beslag genomen goederen bevond zich ten slotte ook een boekje met een begeleidend schrijven van de hand van onder andere Louis Sévèke. Een en ander was aanleiding voor het onderzoeksteam Vlinder om contact op te nemen met het TGO Bamboe.28.Daardoor werd in het onderzoek naar de moord op Sévèke de aandacht gevestigd op de verzoeker.
17. De zaaksofficier van justitie merkte de verzoeker op enig moment aan als verdachte van de moord. Op basis van welke aanwijzingen dat is gebeurd, laat zich aan de hand van het dossier vrij goed reconstrueren.29.Ik geef hieronder weer welke aanwijzingen ten laste van de verzoeker – voorafgaande aan zijn aanhouding en zijn verhoren – de verdenking van moord opleverde.
Bewijsmateriaal tegen de verzoeker voorafgaande aan de verhoren die van hem als verdachte zijn afgenomen
(1). Een gelijkenis van de verzoeker met de schutter
18. Belastend is in de eerste plaats een vergelijking van het signalement van de schutter met uiterlijke persoonskenmerken van de verzoeker, zoals blijkend uit pasfoto’s (aangetroffen in de bij Shurgard gehuurde opslagboxen) en zoals omschreven door zijn ouders. De verzoeker was op het moment van het delict 37 jaar oud, volgens zijn ouders rond 1,80 meter lang, “doorgaans tenger” soms iets forser, met kortgeknipt haar, zonder bril. Verscheidene getuigen hebben van de schutter een (globaal) signalement gegeven.30.Hieruit compileerde de politie het navolgende signalement: “Een blanke man; Leeftijd 25-40 jaar; Lengte 1.80m tot 1.90m; Normaal tot slank postuur. Kaal tot kort haar; (..).”31.
19. Met name de gelijkenis tussen het gelaat dat is afgebeeld op een compositietekening die op aanwijzingen van de getuige [getuige 1] van de schutter (zonder bril) is gemaakt enerzijds met een daartoe geselecteerde pasfoto van het gelaat van de verzoeker anderzijds, is redelijk treffend.32.
20. Ten slotte hebben enkele getuigen van bankovervallen waarvan de verzoeker werd verdacht (en waarvoor hij later onherroepelijk is veroordeeld) verklaard dat de overvaller sprak met “een Belgisch accent”, een “Zuid-Nederlands accent” of een zachte g.33.Dit stemt overeen met verklaringen van getuigen in de Vlaamsegas die melding hebben gemaakt van een man die afkomstig was van de plaats waar Sévèke bleek te zijn neergeschoten en die tegen hen zei: “Er wordt daar geschoten, bel de politie.”34.
(2). De man op perron 3b
21. Het Bamboe-team heeft onderzoek verricht van videobeelden die in de avond van de moord (gepleegd op 15 november 2005 omstreeks 21.03 uur) zijn vastgelegd door beveiligingscamera’s die zijn aangebracht in het centraal station te Nijmegen.35.Op deze beelden is een man te zien die om 21.21 uur via de ingang Tunnelweg36.perron 3b oploopt en na enig wachten de trein neemt naar Roosendaal, onderweg stoppend te Oss, Den Bosch, Tilburg en Breda. De trein vertrekt om 21.40 uur. De politie rapporteert dat de gelaatskenmerken van de man op perron 3b een sterke overeenkomst vertonen met de gelaatskenmerken van de verzoeker.37.
22. Vanaf de plaats delict is de ingang Tunnelweg van het centraal station in ongeveer tien minuten te belopen.38.Volgens de ouders van de verzoeker reist hun zoon normaliter per trein en beschikt hij niet over een auto; ten tijde van de moord stond op naam van de verzoeker noch in Nederland, noch in België een auto geregistreerd.39.
23. De man op perron 3b draagt op de videobeelden een donkere jas die over de heupen valt, mogelijk een spijkerbroek, en een rood-witte tas in zijn rechter hand. Getuigen verklaarden dat de schutter een donkerkleurige, halflange jas en een spijkerbroek droeg,40.alsook een (donkergekleurde) sporttas bij zich had.41.In een (gewist) videofragment dat de digitale recherche heeft weten terug te halen vanaf de geheugenkaart van een digitale camera die in de opslagboxen bij Shurgard was aangetroffen, is de verzoeker te zien in een mogelijk door hem bewoonde kamer en is tevens een rood met witte plastic tas en een donkergekleurde tas zichtbaar.42.
24. In het genoemde boek “[titel 2]” beschrijft de verzoeker de modus operandi van een bankovervaller die in z’n eentje een bank overvalt door gewapend naar binnen te lopen. Na de overval rent de dader weg en verkleedt hij zich in een stil steegje door zijn ‘werkkleding’ te vervangen door kleding die hij in zijn rugzak heeft meegenomen én door zijn rugzak in de plastic tas te doen die hij in die rugzak had bewaard.43.Daarna loopt de bankovervaller onopvallend weg. Ook in zijn autobiografie beschrijft (adviseert) de verzoeker een modus operandi voor bankovervallen waarin het omkleden een centrale rol vervult,44.alsook het onopvallende gebruik van het openbaar vervoer door de dader, in plaats van de aanwending van een vluchtauto (hetgeen mogelijk meer opvalt).45.
(3). Rancune van een (vermeende) infiltrant
25. De verzoeker is volgens zijn autobiografie lid geweest van de Nijmeegse krakersscene. Een van de door TGO Bamboe onderzochte scenario’s betrof de mogelijkheid dat de dader van de moord in die kringen gezocht moest worden. Aan het autobiografisch document kan worden ontleend dat de verzoeker met rancune terugkijkt op zijn deelneming aan de Nijmeegse krakersbeweging en daaraan mogelijk een motief ontleende voor de moord.46.In zijn beleving werd de verzoeker binnen die groep gezien als infiltrant, als gevolg waarvan hij “met lege handen” stond, terwijl hij een anarchist was. Hij wilde daarom “rekeningen vereffenen”.
26. Er werden onder de in beslag genomen documenten tevens twee losse handgeschreven vellen papier aangetroffen. Het handschrift gelijkt op dat van (andere) door de verzoeker geschreven stukken, aldus de politie. Zowel in de (digitale) autobiografie als in de tekst op deze twee vellen wordt melding gemaakt van “mijn lijst” en “de hitlist” die de verzoeker van plan was te gaan afwerken.47.Op een van de twee handgeschreven vellen viel onder meer te lezen: “Ik heb me zevenendertig jaar lang beheerst. Dat is lang genoeg denk ik. (…). De rekeningen ga ik vereffenen. En ik begin bovenaan op de lijst met mensen die me zodanig belazerd en verraden hebben dat ‘vergeten en vergeven’ geen optie is. Het zijn nooit loze woorden geweest. Wat ik me voorneem, voer ik altijd uit. Bovenaan staan de mensen uit Nijmegen die me verraden hebben, die me uitgemaakt hebben voor infiltrant. En daarmee hebben ze mijn leven verwoest. In feite hebben ze mij toen vermoord. ’t Wordt tijd met gelijke munt terug te betalen. (…).” Deze tekst is geschreven op de achterzijde van een uitdraai van internet, die dateert van 30 oktober 2005.48.In geen van deze autobiografische documenten worden namen genoemd van personen op wie de rancune van de verzoeker zich richt, maar wordt in dit verband wel verwezen naar Buro Jansen & [getuige 20] en het OBIV (van Louis Sévèke).
27. Bekend is dat Sévèke (OBIV) zeer alert was op de mogelijkheid van infiltratie in de krakersorganisatie, zulks van de zijde van de inlichtingendiensten of van de zijde van de politie (waarvan met name de politie-inlichtingendienst49.van Nijmegen). Sévèke zag er geen been in om (vermeende) infiltranten en informanten als zodanig met naam en toenaam te ontmaskeren.50.Er werd en wordt bijvoorbeeld niet aan getwijfeld dat Sévèke de anonieme (mede)auteur was van het boek De tragiek van een geheime dienst (1990), waarvan de uitgave door de civiele rechter verboden werd, terwijl hij onder de vlag van het OBIV medeauteur was van Operatie Homerus: spioneren voor de BVD (1998).51.Juist om die reden onderzochten TGO Bamboe en de Rijksrecherche tevens scenario’s waarin een rancuneuze politieman of inlichtingenman de dader was van de moord.52.
28. Aandacht verdient ook dat de papieren versie van de autobiografie zeer waarschijnlijk in de zomer van 2005, dus vóór de moord op Sévèke was opgemaakt, terwijl de meer uitgebreide digitale versie daarvan nog in de zomer van 2006, dus ná de moord op Sévèke, werd bewerkt.53.Tussen beide versies bevinden zich opvallende verschillen. Zo bevat de digitale versie een hoofdstuk getiteld “Revenge is a dish best served cold”, waarin onder meer de volgende passage is opgenomen: “(…) dat het tijd is de rekening te vereffenen. Dat moment was aangebroken… En aldus geschiedde ….”54.En op pagina 135 van de digitale versie van de autobiografie (nummering politie) staat: “Degene die met die onzin en die beschuldigingen begonnen is, heeft inmiddels de rekening gepresenteerd gekregen.”55.
(4). Edmund Dantes
29. TGO Bamboe was al vrij kort na de moord (onder meer) op zoek naar de persoon die schuilging achter het vermoedelijke pseudoniem ‘Edmund Dantes’, mogelijk vernoemd naar het hoofdpersonage uit de wraakroman De graaf van Monte-Cristo (1844) van Alexandre Dumas.56.Deze Edmund Dantes zocht vanaf 16 juli 2005 via de e-mail contact met het OBIV,57.met de cryptische mededeling dat hij overwoog om schoon schip te maken en daarover een gesprek wilde aangaan. Daarop vonden enkele e-mailwisselingen met Sévèke plaats. Met louter digitaal opsporingsonderzoek kon niet worden achterhaald wie gebruikmaakte van dit pseudoniem en van het bijbehorende e-mailaccount edmunddantes2005@hotmail.com, alleen dat het account op 16 juli 2005 was aangemaakt, vanaf welk IP-adres dat was gebeurd en vanaf welke drie IP-adressen het e-mailaccount was gelogd. Die IP-adressen bleken telkens toe te behoren aan internetcafés, en wel in Nijmegen (één) en Antwerpen (twee).58.Deze internetcafés waren gelegen op locaties niet ver van waar de verzoeker woonachtig was (geweest).59.
30. Het hoofdpersonage uit het boek van Dumas komt onder meer als volgt terug in een passage in de uitgebreide, digitale versie van het door de verzoeker geschreven autobiografische document: “(…). Hij voert zijn gewiekste wraakplan uit, maar hoe zoet moet die precies zijn? Count of MonteCristo”.60.Ook Sévèke was zich er blijkens een door hem geschreven e-mail van bewust dat Edmund Dantes een personage betrof uit de roman De graaf van Monte-Cristo.61.De gedachte dat ‘Edmund Dantes’ met hem contact zocht in zijn hoedanigheid van wreker, kwam echter niet (aantoonbaar) bij hem op.62.
De aanhouding en uitlevering van de verzoeker
31. Op verzoek van de Nederlandse autoriteiten werd de verzoeker op 16 maart 2007 in Barcelona (Spanje) door de Spaanse politie aangehouden. Na diens instemming met een verkorte uitleveringsprocedure, werd de verzoeker op 27 maart 2007 door Spanje aan Nederland uitgeleverd.63.
De verhoren van de verzoeker
Inleiding
32. Tijdens de verhoren van de verzoeker, die plaatshadden van 27 maart tot en met 20 april 2007 en waarvan audiovisuele opnames zijn gemaakt,64.legde de verzoeker vanaf dag één bekentenissen af over de moord op Sévèke en de overige hem (later) ten laste gelegde delicten, te weten bankopvervallen, en het uitvoeren van aanslagen uit naam van het Earth Liberation Front, zoals de bomaanslag op het Franse consulaat en de bomaanslag op BASF.65.
33. Het (zorgvuldig geselecteerde) recherchekoppel dat de verzoeker verhoorde was door de leiding van TGO Bamboe bewust onwetend gehouden van detailinformatie over het delict. Het koppel werd alleen aangemoedigd om over bepaalde onderwerpen (met open vragen) door te vragen.66.Een dergelijke methodiek sluit één mogelijke transmissieroute van daderkennis nagenoeg af, namelijk de mogelijkheid dat de verhoorders tijdens het verhoor (al dan niet bewust) daderkennis prijsgeven aan de verhoorde persoon, bijvoorbeeld om zijn geheugen ‘op te frissen’. Daar staat tegenover dat er bijna anderhalf jaar waren verstreken tussen het delict en het verhoor van de verzoeker als verdachte, en dat het misdrijf in de pers veel aandacht genereerde. Als gevolg daarvan kan niet worden uitgesloten dat er al veel informatie over het delict meer algemeen bekend was uit publieke bronnen.
34. Op 27 maart 2007, de dag van zijn aankomst in Nederland, verklaarde de verzoeker dat alle spullen die bij Shurgard waren aangetroffen van hem waren en dat de verhoorders alles al wisten als ze zijn autobiografie hadden gelezen. Hij was er naar eigen zeggen klaar mee. Alles wat in die autobiografie stond was waar, aldus de verzoeker.
35. De inhoud van hetgeen de verzoeker verklaarde over de moord op Sévèke is door mij hierna geparafraseerd weergegeven en in chronologische volgorde geplaatst.67.In voetnoten laat ik zien welk onderzoek TGO Bamboe heeft verricht om de bekentenissen te verifiëren. Op bepaalde onderdelen van dat verifiërend onderzoek (met name het wapen) kom ik separaat terug.
De verklaringen
36. Over de achtergronden van de moord deelde de verzoeker mee dat hij alles van zijn verhaal op papier had gezet, en dat hij daarna nog een rekening had te vereffenen. Hij had een enorme hekel gekregen aan het krakerswereldje en alles wat eromheen hing, en aan de gasten die het zo’n beetje stuurden, die van het OBIV.68.Ook had hij zo’n 12.000 gulden misgelopen die iedere kraker die woonde in het kraakpand ‘ […] ’ (waaronder hijzelf) van de eigenaar zou krijgen als hij vrijwillig zou vertrekken. Hij had dat geld niet gekregen omdat de kraakbeweging zich tegen die deal verzette, vermoedelijk omdat Sévèke dat zo had besloten. In de tijd dat hij deel uitmaakte van de Nijmeegse kraakbeweging had hij Sévèke regelmatig ontmoet.69.De verzoeker verklaarde dat hij in zijn biografie in bedekte termen had geschreven over de moord en dat de ‘lijst’ geen letterlijke lijst was. “Louis stond bovenaan de lijst en die is klaar. We zijn nu bijna twee jaar verder en er is verder niets meer gebeurd.”
37. De verzoeker verklaarde dat hij onder het pseudoniem Edmund Dantes contact had gezocht met het OBIV, omdat hij niet wist waar ze gevestigd waren. Hij had daarbij gebruikgemaakt van het emailadres ‘Edmunddantes@ …’ met een jaartal, vermoedelijk 2005. Hij had dat adres mogelijk aangemaakt in Nijmegen, toen hij die stad bezocht in juli 2005 om te kijken waar de bekenden uit ‘zijn tijd’ verbleven. Dat bezoek was onderdeel van de voorbereiding om ‘ze’ terug te pakken.70.
38. Op de dag van de moord was de verzoeker met de trein vanuit Antwerpen naar Tilburg gereisd, alwaar hij verbleef in hotel Centraal.71.Hij is vervolgens naar Nijmegen gegaan. Daar arriveerde hij rond 18 uur. In Nijmegen had hij de boel verkend en gezocht naar Sévèke. Hij zag Sévèke in politiek café ‘De Klinker’, gevestigd in het pand De Grote Broek, alwaar een vergadering gaande was. De verzoeker was door de stad gelopen en kwam Sévèke tegen. Sévèke was alleen; hij was De Grote Broek aan de achterkant uitgelopen. De verzoeker ging achter hem aan en liep door de Van Welderenstraat.
39. Vlak voor de Eilbrachtstraat besloot de verzoeker het te doen. Sévèke stak de straat over. De verzoeker had het jachtgeweer uit de sporttas gehaald en had hem doodgeschoten. Hij schoot twee keer. Het eerste schot was in de rug en het tweede ook. De verzoeker heeft grove hagel, 4 mm, gebruikt, en een Brenneke, twee verschillende patronen dus. Het eerste schot was vanaf een paar meter afstand. Hij hield het wapen toen op heuphoogte vast. De eerste reactie van Sévèke was dat hij omkeek en schreeuwde. Hij draaide zich om, viel en kroop verder. Daarna lag Sévèke half op de stoep, half op de straat. Bij het tweede schot stond de verzoeker iets dichterbij en hield hij het wapen hoger vast omdat hij meer moest richten. Sévèke lag toen al op de grond. Hij schoot een tweede keer omdat Sévèke na het eerste schot nog niet dood was. Het eerste schot was in de rug, en het tweede in het bovenlichaam in de rug. De verzoeker ‘nam aan’ dat het eerste schot met hagel was en het tweede was dodelijk, met die zware munitie.
40. De verzoeker is na de moord via de Eilbrachtstraat, de Tweede Walstraat en de Vlaamsegas weggelopen.72.In de Vlaamsegas kwam hij een Marokkaanse jongen tegen en heeft hij gezegd: “Er is iemand neergeschoten, bel de politie”. Even verderop stond nog een jongen waartegen hij nog een keer heeft gezegd “bel de politie”. De verzoeker heeft zich in die smalle straat omgekleed. Hij heeft zijn zwarte jas uitgetrokken en in zijn tas gedaan. De tas heeft hij in een plastic tas gedaan. De plastic tas was van MediaMarkt.73.
41. De verzoeker heeft zijn weg vervolgd via de Molenstraat en is uiteindelijk naar de Tunnelweg onder het centraal station te Nijmegen gelopen. Hij heeft het trappetje halverwege de Tunnelweg genomen om op het perron te arriveren. Hij heeft er (na tien minuten wachten) de trein naar Tilburg genomen.74.Geconfronteerd met de camerabeelden van ‘de man op perron 3b’, merkte de verzoeker (uiteindelijk) op dat hij dat zou kunnen zijn geweest.75.
42. Informatie over het door de schutter gebruikte type wapen en het merk en type van de patronen was door de politie niet naar buiten gebracht. De verzoeker verklaarde hierover dat hij het wapen bij Kettner in Antwerpen had gekocht76.en dat hij er gratis munitie bij kreeg, maar dat dat te licht was voor het doel dat hem voor ogen stond. Later, mogelijk een maand voor de moord, kocht hij bij Kettner separaat Brenneke munitie en grove hagel. Een paar dagen voor de moord had hij van het wapen de kolf en de lopen afgezaagd, omdat het wapen anders niet in de sporttas paste. Na de moord had de verzoeker het wapen en de afgezaagde onderdelen op verschillende plaatsen in Nederland en België in het water gegooid (en daarop kom ik hieronder terug).
Een toetsing van de bekentenissen van de verzoeker
43. Zoals gezegd heeft TGO Bamboe niet voetstoots aangenomen dat de bekentenissen van de verzoeker strookten met de werkelijkheid. Het team heeft verifiërend onderzoek gedaan naar onderdelen van verzoekers verklaringen. Van dit onderzoek heb ik hierboven in voetnoten blijk gegeven. Het Bamboe-team heeft verder wijselijk afgezien van het uitvoeren van een Osloconfrontatie van getuigen met (een foto van) de verzoeker omdat in de Nederlandse en Spaanse pers van hem al een foto was gepubliceerd die door Spaanse autoriteiten was gemaakt nadat hij in Spanje op verzoek van de Nederlandse autoriteiten was aangehouden.77.
44. Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek heeft de Belgische politie onderzoek verricht. Aan TGO Bamboe werd desgevraagd meegedeeld dat op naam van de verzoeker een dubbelloops jachtgeweer was afgegeven, van het merk Luger, model juxtaposé, kaliber 12. De verzoeker bleek in Antwerpen geregistreerd te staan als de eigenaar van een jachtwapen van dat merk. Het was op 28 augustus 2004 aangekocht bij een filiaal van Kettner te Antwerpen. Er was indertijd – naar Belgische regelgeving – geen wapenvergunning vereist, maar wel diende een meldingsformulier te worden opgesteld van de overdracht van een dergelijk wapen. Het identiteitsnummer dat op het betreffende meldingsformulier van dit wapen stond vermeld, kwam overeen met dat van de verzoeker. De medewerker van Kettner die het wapen aan de verzoeker had verkocht, deelde desgevraagd mee dat hij de gewoonte had om gratis testmunitie mee te geven.78.
45. De verzoeker heeft in zijn verklaringen te kennen gegeven dat hij het wapen en de munitie later op verschillende locaties had gedumpt. Zo had hij de afgezaagde loopdelen, de afgezaagde kolf en (mogelijk) munitie op twee verschillende plekken in de Schelde te Antwerpen geworpen. De Belgische politie liet weten dat wegens de sterke stroming ter plaatse en het zeer geringe zicht onder water (5 á 10 cm) de kans om daar iets terug te vinden laag werd ingeschat. Er is geen poging gedaan om te zoeken.
De verzoeker heeft ook de locatie aangewezen waar hij in Rotterdam aan de Maasboulevard het jachtgeweer (zonder het afgezaagde deel van de lopen en zonder de kolf) in het water van de Nieuwe Maas had geworpen.79.Op 2 mei 2007 hebben duikers op die locatie, tot vijftien meter uit de oever, tevergeefs gezocht naar het wapen. Het zicht was redelijk; sommige gedeeltes van de bodem moesten op de tast afgezocht worden.
46. Een overzicht van de overeenkomsten en verschillen tussen enerzijds de resultaten van tactisch en technisch opsporingsonderzoek en anderzijds hetgeen de verzoeker over de betreffende onderwerpen heeft verklaard, is door TGO Bamboe opgenomen op de bladzijden 2029-2030. Hierop kom ik hieronder nog terug, maar ik vat het lijstje van de politie al wel samen.
47. Opvallende overeenkomsten tussen hetgeen de verzoeker heeft verklaard en de resultaten van forensisch onderzoek betreffen volgens de politie dat de twee schootsafstanden niet minder waren dan een meter, dat er is geschoten met een dubbelloops jachtgeweer kaliber 12, mogelijk met afgezaagde lopen, zijnde een type wapen waarover de verzoeker (ook naar eigen zeggen) beschikte, dat bij het delict twee verschillende soorten munitie is gebruikt, en dat het eerste schot doel trof in de rug van het slachtoffer.
48. Opvallende verschillen betreffen volgens de politie allereerst dat het tweede schot niet het slachtoffer eveneens in de rug raakte (zoals de verzoeker verklaarde), maar hem in werkelijkheid van voren in de borst heeft geraakt. Ook stemde de volgorde waarin met de munitie was geschoten (in werkelijkheid: eerst de Brenneke, daarna de hagel) niet overeen met de volgorde waarvan de verzoeker in zijn bekennende verklaring melding maakte, zij het dat hij zich daarbij enigszins aarzelend uitte: “Ik neem aan dat het eerste schot, de linkerloop, de hagel was en het tweede schot, met de rechterloop meen ik, de Brenneke munitie”.
49. Ten slotte heeft de politie op de bladzijden 2135-2136 een resumé van de aanwijzingen gegeven (met inbegrip van de bekennende verklaringen van de verzoeker).
50. Tot zover mijn reconstructie van de bewijsvoering die de rechtbank waarschijnlijk voor ogen stond bij de vorming van het oordeel dat de ten laste gelegde moord wettig en overtuigend kon worden bewezen.
De bestreden veroordeling
51. Omtrent de moord op Sévèke heeft de rechtbank op de pagina’s 6 en 7 van het bestreden vonnis de volgende bewijsoverwegingen opgenomen:
“Verdachte heeft ter terechtzitting, evenals hij eerder tegenover de politie heeft gedaan, bekend dat hij J.L.B. Sévèke op 15 november 2005 in Nijmegen met een vuurwapen heeft gedood. Zijn desbetreffende verklaringen zijn zeer gedetailleerd wat betreft de voorbereidingen, de wijze waarop het feit is gepleegd en het verlaten van de plaats van het misdrijf. De verklaringen van verdachte bevatten elementen die als daderkennis zijn te beschouwen. Ook heeft verdachte een motief voor het doden van Sévèke genoemd.
Niettemin heeft de raadsvrouw van verdachte de rechtbank met nadruk verzocht de verklaringen van verdachte niet zonder meer als overtuigend bewijs te bezigen. Zij heeft in dit verband een aantal punten genoemd die niet, althans niet zonder meer, in overeenstemming zijn te brengen met de door verdachte afgelegde verklaringen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Anders dan in enkele geruchtmakende zaken in voorgaande jaren, waarin de betrokkene in weerwil van een bekennende verklaring, uiteindelijk toch onschuldig werd bevonden, heeft verdachte van meet af aan bekend en heeft hij zijn bekentenis op geen enkel moment herroepen. De rechtbank vermag niet in te zien wat verdachte ertoe zou kunnen brengen zichzelf in strijd met de werkelijkheid zo ernstig te belasten. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarvoor ook geen aannemelijke verklaring kunnen geven. Weliswaar heeft zij er aanvankelijk op gezinspeeld dat de verklaringen van verdachte op fantasie berusten en dat dit is toe te schrijven aan de geestesgesteldheid van verdachte, maar voor een dergelijke veronderstelling is geen enkele steun te vinden in de rapporten die door de vier gedragsdeskundigen omtrent verdachte zijn uitgebracht en evenmin in hetgeen ter terechtzitting is verklaard door de drie van hen die als getuige-deskundige zijn gehoord.
Aan de raadsvrouw moet worden toegegeven dat door de getuigen een zeer divers beeld van de schutter wordt gegeven. Het is echter niet zo dat uit het geheel van de getuigenverklaringen in overwegende mate een signalement van de dader naar voren komt dat niet op verdachte zou passen. Integendeel. Mede in aanmerking nemende dat het misdrijf na zonsondergang is gepleegd en de straatverlichting ter plekke blijkens onderzoek matig was, is de rechtbank van oordeel dat de opgegeven signalementen die niet op verdachte passen, diens daderschap niet kunnen ontkrachten. Het feit dat duikers er – anderhalf jaar na dato – niet in zijn geslaagd het vuurwapen te vinden ter plaatse waar verdachte zegt het in het water te hebben gegooid, doet naar het oordeel van de rechtbank evenmin afbreuk aan de betrouwbaarheid van verdachtes verklaringen. Dat geldt ook wat betreft de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard Sévèke tweemaal in de rug te hebben geschoten, terwijl uit de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat Sévèke door één van beide schoten in de borst is getroffen. In dit verband volstaat de rechtbank met de constatering dat verdachte óók heeft verklaard dat Sévèke zich na het eerste schot omdraaide en dat hij (verdachte) Sévèke in het gezicht heeft gezien.
Ook heeft de raadsvrouw er op gewezen dat het misdrijf volgens de deskundigen van het Pieter Baan Centrum niet past bij de persoonlijkheid van verdachte en dat het door verdachte genoemde motief zowel qua tijd als qua inhoud ver gezocht is. Deze omstandigheden vormen voor de rechtbank evenmin reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bekentenis van verdachte. Veeleer roepen zij bij haar de vraag op waarom verdachte niettemin tot zijn daad is gekomen. Want dat is allerminst begrijpelijk en invoelbaar en in zoverre kan de rechtbank er begrip voor opbrengen dat de raadsvrouw, zoals zij op authentieke wijze heeft aangegeven, ondanks alle bewijs dat voorhanden is, blijft betwijfelen dat verdachte verantwoordelijk is voor de gewelddadige dood van Sévèke.
Dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ligt naar het oordeel van de rechtbank reeds besloten in het feit dat hij zich met een doorgeladen vuurwapen en vermommingskleding naar Nijmegen heeft begeven, daar op zoek naar Sévèke is gegaan en hem is gevolgd, nadat hij hem had gevonden. Weliswaar heeft verdachte het gehad over een verkenning en over toeval, maar dat doet allerminst af aan de voorbedachte raad. Natuurlijk moest verdachte op zoektocht om Sévèke te vinden en was niet zeker of hij daarin zou slagen. Maar van een loutere verkenning is naar het oordeel van de rechtbank allerminst sprake geweest. Daarvoor had verdachte geen doorgeladen vuurwapen nodig. En niet van toeval was afhankelijk dat verdachte als hij Sévèke zou vinden en een goede gelegenheid zich voordeed, hij hem zou doodschieten. Daarop wijst dat hij het vuurwapen meenam en uit die omstandigheid volgt dat er sprake is geweest van voorbedachte raad.
De rechtbank acht dan ook, op grond van de bekennende verklaringen van verdachte en de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte Sévèke opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.”
Het verzoek tot herziening. Novum I
Inleiding
52. Als eerste novum presenteert de verzoeker de intrekking van zijn bekentenissen. De verzoeker heeft bij de politie en ter terechtzitting naar zijn zeggen een valse bekentenis afgelegd. Die intrekking is neergelegd in een notariële verklaring die als bijlage (‘Novum I’) bij het herzieningsverzoek is gevoegd.80.Daarnaast bevinden zich bij het schriftelijke verzoek nog andere bijlagen met een inhoud van diezelfde strekking. Dat zijn een pagina (productie 3) met een hyperlink naar de website van de verzoeker,81.waarop hij een novelle, [titel 1], heeft gepubliceerd, waaruit (als productie 4) passages zijn overgenomen, een brief d.d. 8 oktober 2008 aan de auteur A.F.Th. van der Heijden (productie 5), en een brief aan het advocatenkantoor Anker & Anker d.d. 21 juni 2009 (productie 6).
53. Als redenen voor het afleggen van valse bekentenissen geeft de verzoeker op (1) dat hij ervan uitging dat hij voor de bankovervallen en aanslagen al een lange gevangenisstraf zou krijgen en dat een levenslange gevangenisstraf in de praktijk – gelijk in België – twintig jaar vrijheidsbeneming zou meebrengen, en (2) dat hij angst had voor represailles van de zijde van de werkelijke dader(s).82.Hij zag af van hoger beroep tegen het veroordelend vonnis omdat hij in eerste aanleg geen eerlijk proces had gehad en hij niet verwachtte dat dat in hoger beroep anders zou zijn.83.
De nieuwe lezing van de verzoeker
54. In de nieuwe lezing van de verzoeker wordt een (thans nog onbekend gebleven) persoon genaamd ‘ [betrokkene 1] ’ geïntroduceerd. Volgens de overtuiging van de verzoeker is deze [betrokkene 1] een voormalige medewerker van de politie-inlichtingendienst of een voormalige politieman die zich bewust heeft opgedrongen aan de verzoeker om hem te bewegen tot een rol bij het voorbereiden van het doden van Sévèke, terwijl hem een andere actie jegens Sévèke werd voorgehouden. [betrokkene 1] stelde hem voor om te gaan samenwerken en om Sévèke te gijzelen: “Effe een lesje leren. Die Luger van jou komt dan ook van pas.” De verzoeker leverde binnen dit samenwerkingsverband inderdaad het wapen en de (verschillende soorten) munitie.
55. In de bijlage die als novum I is gevoegd bij het herzieningsverzoek wordt de nieuwe lezing van de verzoeker als volgt uit de doeken gedaan:
“[5] Nieuwe verklaring over de moord op Louis Seveke
Naast het intrekken van de eerdergenoemde verklaringen wil ik hier nu ook een nieuwe verklaring afleggen over wat er gebeurd is. Want de vraag blijft: Wat is er dan wel gebeurd? In het [kort] komt het hier op neer: ik ben bij de zaak betrokken, maar heb niet de dodelijke schoten gelost. Ik heb het wapen geleverd en de munitie, en het was de bedoeling dat het slachtoffer ontvoerd zou worden. Toen de dodelijke schoten vielen, zat ik in een auto in de Piersonstraat te wachten op nadere instructies. Dat is na te lezen in [titel 1] . Maar omdat in die roman de zaken enigszins gecomprimeerd zijn zal ik hier nu ook een verklaring afleggen over wat er werkelijk gebeurd is destijds, vanaf de periode begin 200[0] tot het moment van mijn arrestatie in Barcelona op 16 maart 2007.
Periode voorafgaand aan de moord
Begin 2005 (oftewel 3 januari op haar verjaardag of met Valentijnsdag 14 februari 2005) werd ik afgewezen door een meisje waar ik al een tijdje verliefd op was. Voor mijn gevoel was daarmee mijn leven voorbij. Want die afwijzing van haar staat niet op zichzelf. Het was de laatste in een lange rij. Ze staat dus voor alle afwijzingen. Het was de laatste druppel. Ik voelde me ten diepste afgewezen, door haar, door iedereen. En ik ging naar de klote, zoals dat heet. Maar dan ook echt. Die gemoedstoestand is moeilijk te omschrijven. En nog moeilijker voor te stellen. Zelfs met een groot inlevingsvermogen wordt het nauwelijks tastbaar. Het is het beste te omschrijven als dat ‘er iets knapte’. En daarna ‘ging het beeld op zwart’. In [titel 2] omschrijf ik het als volgt: ‘Ik voel niets meer. Ik weet niets meer. Ik wil niets meer. Ik leef niet meer. Mijn ziel is in duizend stukjes uiteen gevallen’. Alsof je letterlijk en figuurlijk je ziel verliest. Het maakte me niet meer uit of ik leefde of dat ik ter plekke dood neer zou vallen. Die gemoedstoestand is dus een van de oorzaken van de ellende die het tot gevolg heeft gehad.
6 maart 2005 geef ik mijn baan op bij [A] , een metaalbedrijf in Antwerpen waar ik jaren werkte. Want het einde was toch in zicht, vond ik. Met dezelfde gedachte leen ik geld bij Cofidis, schaf en laptop aan, en schrijf met mijn laatste krachten mijn autobiografie, zodat mijn leven toch niet helemaal voor niets is geweest. Eind mei is die grotendeels af. In die tijd zit ik veel in de kroeg(en) van het Schipperskwartier, de hoerenbuurt in Antwerpen. Daar kom ik eind mei, begin juni [betrokkene 1] voor het eerst tegen. Het eerste gesprek was volgens mij in de [B] . Een kroeg waar ik veel kwam. Die kroeg was 23 uur per dag open en trok dus ook een bepaald soort type bezoekers. Ik zat er meestal alleen aan de bar. Af en toe een gesprekje voerend met mensen die er ook vaak kwamen, of toevallige bezoekers. En veel drinken uiteraard. Het eerste gesprek met [betrokkene 1] was als ik me het goed herinner niet meer dan een oppervlakkig gesprek, een eerste kennismaking. In de gesprekken die volgden werd het al snel een stuk persoonlijker. Het eerste gesprek was ook relatief kort: 1-2 biertjes. [betrokkene 1] dronk alleen beer of cola. Ik dronk rumcola. Niettemin was hij erg vrijgevig. Volgens mij was het tweede gesprek een week later. In totaal heb ik [betrokkene 1] tot 15 november denk ik, zo’n twintig keer gesproken. Meestal zag ik hem een keer in de week, meestal in het weekend. Soms ook twee dagen na elkaar. Ik zat meestal aan de bar en dan schoof hij aan. Maar we gingen ook wel eens apart zitten. ’s Avonds in het weekend was die kroeg vrij druk bezocht. Ik ben hem ook wel eens buiten de kroeg tegengekomen en we hebben ook in het Schipperskwartier rondgelopen. Over de inhoud van de gesprekken kan ik het volgende verklaren: wat oppervlakkig begon werd al snel persoonlijker. Ik ben niet zo’n prater maar hij wist het gesprek moeiteloos op gang te houden en leek erg geïnteresseerd in mij. Waar ik mee bezig was, wat ik gedaan had, etc. Hij kon het gesprek goed sturen, realiseer ik me achteraf. Het was ook geen echte kroegpraat, het waren serieuze gesprekken. En hoewel ik hem in het begin niet helemaal vertrouwde vanwege die serieuze gesprekken en de interesse in mij, evenals het feit dat hij op de hoogte leek te zijn van allerlei details, wist hij toch mijn vertrouwen te winnen. Ik laat niet snel het achterste van mijn tong zien, maar door zijn aanpak heb ik toch veel verteld over mezelf. Ik heb nooit iets logelaten over de bankovervallen en de acties in de jaren negentig, en mijn betrokkenheid daarbij, maar die onderwerpen kwamen wel ter sprake. Die werden door hem op een slimme manier aan de orde gesteld. En hij bleek erg goed op de hoogte. Met name over de acties en de kraakbeweging. Hij was ook duidelijk bekend in Nijmegen. Hij wist feilloos wat er zich afgespeeld had en waar wat te vinden is. Als reden voor die kennis gaf hij aan dat hij daar gewoond had. Hij was ook maar een paar jaar ouder dan ik. Tenminste ik schatte hem toen begin veertig. Dus hij kon daardoor ook veel details gewoon meegekregen hebben. Maar de gesprekken gingen dus al vrij snel over politiek: Krakers, het moslimfundamentalisme, het kapitalisme, de milieuproblemen, etc. Het onderwerp moslimfundamentalisme is zeker na de aanslag in Londen op 7 juli van dat jaar steeds vaker ter sprake gekomen. En wat er tegen moest gebeuren. En in het verlengde daarvan is er ook gesproken over explosieven en wapens. Ook of ik die had, of dat ik wist hoe ik die moest maken of hij het werkte, etc. Ook het OBIV en Louis Sévèke zijn onderwerp van gesprek geweest. Zeker toen hij in de gaten kreeg dat ik nog een rekening te vereffenen had met mijn oude kameraden in Nijmegen. Hij kende ze ook. En wist ook van hun publicaties en werkwijze. Een ander onderwerp dat ik me nog kan herinneren ging over bankovervallen, en die van Eric-Jan Quakkelstein. En of ik hem kende, en wat ik van hem vond. Ik heb geantwoord in de trant van: ik heb over hem gelezen, en ik zou zelf ook wel eens een bank willen overvallen.
Op een gegeven moment is dus het idee geopperd om die gasten in Nijmegen een lesje te leren. Ik weet niet meer wie daar het eerste mee kwam. Het kan goed zijn dat ik dat zelf was. Dat ik in een vlaag van woede iets geroepen heb als: ‘ik zou ze kapot kunnen schieten’. Ook als het over het moslimfundamentalisme ging kwamen dat soort ideeën naar boven. Maar goed, dat is kroegpraat. Maar op een gegeven moment werd het allemaal toch concreter. En ik werd er door [betrokkene 1] min of meer door aangemoedigd. Toen zijn er langzaam aan plannen ontstaan. Ook die zijn steeds concreter geworden. Hij zou zelf ook meedoen. Er is op een gegeven moment contact opgenomen, informatie ingewonnen, etc. Het plan om hem te ontvoeren en aan de tand te voelen over zijn rol (en die van ‘radikaal links’) in het islamdebat, waarbij de radicale moslims een hand boven het hoofd wordt gehouden, was het meest prominent. Er is van gedachten gewisseld over hoe we het aan zouden kunnen pakken, wanneer, etc. Maar alles is pas echt in een stroomversnelling gekomen toen Sévèke zijn artikel op 3 november 2005 in de NRC publiceerde, getiteld: Overheid moet eigen rol bij ‘terreur’ niet verdoezelen. Daarin neemt hij het als spreekbuis van ‘radicaal links’ zelfs op voor de gewelddadig moslimfundamentalisme. Ik voelde me door dat artikel aangesproken, onder meer omdat daarin ook de rol van infiltranten binnen ‘radicaal links’ besproken wordt. Want ze hebben mij er immers ook van verdacht zo’n infiltrant te zijn, die loopt te leuren met explosieven en aanzet tot gewelddadige acties. Het haalde in ieder geval het oude zeer weer naar boven. Toen is besloten het plan uit te voeren.
De laatste twee weken voor 15 november
In de laatste twee weken voor de moord worden de plannen concreet. Ik zou het wapen en de munitie leveren. Dat ik Brenneke-patronen en grove hagel moest aanschaffen was al eerder besproken. Volgens mij waren die ook al eerder aangeschaft, maar dat weet ik niet meer zeker. De laatste week heb ik ook het jachtgeweer ingekort en de tassen en de jacks gekocht bij Scapino. Ik heb mijn spullen opgeslagen bij Shurgard en andere voorbereidingen getroffen. Het geld dat ik had was niet voldoende om een tijdje onder te duiken, maar dat zou [betrokkene 1] regelen wanneer ik het wapen had geleverd. Volgens mij heb ik [betrokkene 1] het weekend voor de moord nog gesproken, en hebben we het een en ander afgesproken. Het zou allemaal dinsdag 15 november moeten plaatsvinden. Dat kwam het beste uit. Ik moest ’s middags al naar Nijmegen komen en het wapen afleveren. ’s Avonds zou het gebeuren.
Dinsdag 15 november 2005
Ik had voor dinsdag- en woensdagavond een kamer gereserveerd bij Hotel Central, precies tegenover het centraal station in Tilburg. Ik heb daar dinsdagmorgen ingecheckt, nadat ik met mijn spullen ‘s morgensvroeg vanuit Antwerpen per trein en bus naar Nederland was vertrokken. Die middag ben ik met de trein naar Nijmegen gereisd. Ik ben daar aan het eind van de middag aangekomen. Ik was te vroeg voor de afspraak met [betrokkene 1] , dus ik heb een tijdje rondgelpen in het Kronenburgerpark en de rosse buurt. Daarna ben ik terug gelopen naar het station en heeft [betrokkene 1] me vlak bij het station opgepikt. We zijn weggereden, en ergens op een parkeerterrein bij het Radboudziekenhuis en de universiteit, we hebben de plannen nog een keer doorgenomen en heb ik de tas met het jachtgeweer de munitie, en het jack afgegeven. Het zat in mijn eigen tas die van hetzelfde merk was en waarin ook mijn Beretta, muts en jack zaten. Vlakbij het station heeft hij er mij weer uitgezet. We hadden afgesproken om 8 uur in de Piersonstraat. Tot die tijd heb ik door het centrum van Nijmegen gewandeld.
Ik heb rond 8 uur plaatsgenomen in zijn auto. Daar hebben we gewacht. Door de portofoon hoorde ik op een gegeven moment: ‘Hij zit bij het pandoverleg’. Toen duurde het nog een tijdje tot de melding kwam: ‘Hij verlaat het pand' en 'Hij is alleen’. Even later gevolgd door een fluisterende stem: ‘Hij komt me tegemoet.’ Dan hoor ik niets meer tot er een knal klinkt. Daarna volgt er nog een knal. En even later 'Bel de politie, er wordt daar geschoten’. En: ‘Wie…?!’ gevolgd door 'Bel de politie’. En toen ben ik dus in paniek de wagen uit gesprongen en ben naar het station gerend.
Periode na 15 november
Nadat ik dus gevlucht was heb ik de trein naar Tilburg genomen en overnacht in het hotel. Ik zat dus zwaar in de problemen en ook zonder geld. Daarom besloot ik een bank te overvallen. Ik had dus nog mijn sporttas met de namaak Beretta en het jack en de muts. Na een korte nacht ben ik naar Leiden gegaan om daar de ABN-Amro te overvallen. De keuze voor die bank was vooral praktisch: ik had geen tijd om iets voor te bereiden en in Leiden kende ik de bank en de omgeving. Daarna vertrek ik naar Spanje. De ontwikkelingen die erop volgen zijn niet zo interessant, behalve dan dat ik medio juni weer terug ben in Antwerpen en daar na een tijdje [betrokkene 1] weer tegen het lijf loop. Het belangrijkste gespreksonderwerp dat hij regelmatig ter sprake brengt is de moord. Ik wilde het er niet meer over hebben en voelde me er ook zeer ongemakkelijk bij. Niet alleen vanwege het gespreksonderwerp, maar ook vanwege het feit dat ik al teveel wist maar door die gesprekken nog meer. Ook realiseerde ik me dat hij mij alles in de schoenen kon schuiven als er vingerafdrukken of DNA-sporen waren achtergebleven op de spullen die ik hem heb gegeven. Op een gegeven moment gaf dat zo’n ongemakkelijk gevoel, dat ik weer naar Spanje ben gevlucht. Daar word ik op 16 maart 2007 gearresteerd.
Rest mij nog een signalement van [betrokkene 1] te geven. Het is inmiddels meer dan tien jaar geleden, en ik weet vrijwel zeker dat ik hem weer zou herkennen, maar ik vind het lastig om een goed signalement te geven op basis waarvan een compositietekening samengesteld zou kunnen worden. Dat heeft eigenlijk niet zoveel te maken met het feit dat het zolang geleden is, maar meer met het feit dat ik van niemand een dergelijk signalement kan geven. De algemene kenmerken kan ik wel geven:
- blanke man
- eind 30, begin 40
- lengte 1.80 tot 1.90 meter (mijn lengte ongeveer, maar hij leek door zijn postuur groter)
- normaal postuur, maar gespierd
- kort haar, donker blond
- donkere, bruine ogen, harde, serieuze uitstraling, iets van ex-militair of agent
- kleding: casual, meestal spijkerbroek, hemd of blouse, donkere schoen, leren jack.
Hij noemde zich [betrokkene 1] . Ik ken geen achternaam, en twijfel zelfs of [betrokkene 1] zijn echte naam is. Hij had een accent van beneden de rivieren, maar niet iets wat ik thuis kan brengen. Geen trouwring, wel getrouwd geweest, beweerde hij.”
56. In het vervolg hierop, in onderdeel 6, geeft de verzoeker een opsomming van aanknopingspunten voor nader onderzoek. In dat verband past thans reeds de opmerking dat het herzieningsverzoek niet is ingekleed als verzoek om nader onderzoek naar het bestaan van gronden voor herziening, als bedoeld in artikel 461 Sv, maar als een (volwaardig) verzoek om herziening als bedoeld in artikel 457 Sv.
Het verzoek tot herziening. Novum II
57. Als tweede grond voor herziening, mede ter ondersteuning van de eerste grond, presenteert de verzoeker de publicatie van de hand van A. Ernst, L. Besselink, C. van Hagen, J.J. van der Kemp & P.J. van Koppen, De actievoerder achterna. Over een snelle bekentenis en een late ontkenning (reeks Project gerede twijfel), Den Haag: Boom criminologie 2020. Als ik hieronder de auteurs van dit werk en de overige leden van de projectgroep bedoel, dan schrijf ik: Van Koppen e.a. Door de raadsman geselecteerde passages uit het werk van Van Koppen e.a. heeft hij opgenomen en besproken in het herzieningsverzoek (p. 35-49).
58. Ik geef hier alleen de conclusie van de publicatie weer (p. 75-77), waarbij ik omwille van het leesgemak de fictieve naam ‘Terpstra’ heb vervangen door ‘de verzoeker’ en de fictieve naam ‘Martin’ heb vervangen door ‘ [betrokkene 1] ’:
“In de onderhavige zaak zijn twee scenario’s aan de orde. In beide scenario’s heeft de verzoeker een rol gespeeld bij de moord op Sévèke. In het daderscenario is hij de schutter geweest. In het ontvoeringsscenario heeft de verzoeker voor de enigmatische [betrokkene 1] wel gezorgd voor het wapen, de kleding en de tassen, maar is hij niet de schutter en weet hij ook niet wie de schutter is. Over dat laatste zijn vervolgens wel weer allerlei scenario’s mogelijk. Eén daarvan is dat de schutter iemand uit politiekringen of de veiligheidsdiensten was. Over dat laatste hebben we bijzonder weinig informatie. Dat komt omdat het onderzoek dat daarnaar is gedaan door de Rijksrecherche niet in het dossier is gevoegd. Of dat onderzoek grondig was en wat de betekenis ervan was, kunnen wij niet beoordelen. Wij beperken ons in de conclusie daarom tot een afweging van het daderscenario tegen het ontvoeringscenario.
In het daderscenario is de verzoeker de persoon die Sévèke op 15 november 2005 om het leven bracht in het centrum van Nijmegen. In dat scenario heeft de verzoeker met een afgezaagd jachtgeweer en twee verschillende soort munitie met twee schoten Sévèke om het leven bracht. Voor de aanschaf van het wapen en de munitie werd bewijs gevonden in de vorm van aankoopbewijzen bij Kettner. Dat past bij het daderscenario, maar discrimineert niet tussen beide scenario’s. In het ontvoeringsscenario heeft de verzoeker immers ook het wapen aangeschaft. Dat deed hij voor een zekere [betrokkene 1] over wie de verzoeker verbazend weinig kan vertellen. Die [betrokkene 1] zou hij zijn tegengekomen in een café in Antwerpen. Met de informatie van de verzoeker noch met ons bezoek aan het café hebben wij [betrokkene 1] kunnen traceren dan wel het bestaan van de man kunnen vaststellen.
Wat wel discrimineert tussen de twee scenario’s, is de bekentenis door de verzoeker. Het feit dat hij bekende is veelzeggend, ook omdat ten tijde van zijn bekentenis het bewijs van zijn betrokkenheid bij de moord uitermate dun was. De bekentenis zou aanzienlijk sterker zijn geweest als de verzoeker daderinformatie had gegeven. Onze analyse laat zien dat van de details die hij aan de politie vertelde, vrijwel alles kon worden teruggevonden in de media.
Ons eigen onderzoek naar de informatie die door de verhoorders aan de verzoeker is overgedragen laat zien dat op cruciale momenten de beelden van de verhoren stopten. De opname van het meest cruciale verhoor stopte op het moment waarop de verzoeker, volgens het proces-verbaal, zou vertellen over de aanleiding en het idee achter de moord. Ook stopte de opname van een verhoor gedurende een uur, net nadat de verzoeker vertelde over de gebruikte munitie. Kortom, de ontbrekende delen van de opnames van de verhoren lijken cruciale stukken te zijn. Volgens het proces-verbaal vertelde de verzoeker namelijk precies in de ontbrekende delen over hoe onder andere de moord werd gepleegd, waar de verzoeker stond op het moment dat de schoten werden gelost en waar in het lichaam Sévèke werd geraakt. De verzoeker maakte ook fouten bij zijn bekentenis. Hij vertelde bijvoorbeeld dat hij Sévèke tweemaal in de rug raakte. Dat strookt niet met de informatie die in het politieonderzoek is verzameld en is daarmee niet ondersteunend voor het daderscenario.
De verzoeker lijkt een motief te hebben gehad om Sévèke wat aan te doen. Hij heeft ook voorafgaand aan de moord contact gezocht met Sévèke door zich uit te geven als Edmund Dantes. De verzoeker zei dat hij zo wilde achterhalen of Sévèke nog steeds in Nijmegen woonde. Die voorbereidingshandelingen passen echter even goed bij het daderscenario als bij het ontvoeringsscenario.
En dat geldt voor al het bewijs dat tegen de verzoeker is gebruikt bij zijn veroordeling. Zo vertelde de verzoeker in zijn bekentenis dat hij het wapen wegmaakte. Als hij dat heeft gedaan, is dat een sterke aanwijzing pro daderscenario. De politie heeft de onderdelen van het wapen echter niet gevonden op de aangewezen plekken. Daarmee is dat deel van zijn bekentenis niet bevestigd en zodoende is evenmin bevestigd dat hij de schutter was.
De signalementen die de getuigen opgaven en de compositietekeningen die zijn gemaakt, zijn bijzonder algemeen. Dat zijn ze overigens vrijwel altijd. Niet alleen de verzoeker past min of meer in de opgegeven signalementen, dat geldt ook voor legio andere mannen. Daarmee discrimineren de signalementen en de compositietekeningen ook niet tussen beide scenario’s. Datzelfde geldt ook voor de camerabeelden van het station. Ook als de verzoeker de man is die door de stationshal loopt, dan nog past dat in beide scenario’s en discrimineert het derhalve niet tussen de scenario’s.
Zo zijn zowel het daderscenario als het ontvoeringsscenario scenario’s die op grond van het bewijs niet kunnen worden uitgesloten. Daarbij moet wel een belangrijke aantekening worden gemaakt. Het ontvoeringsscenario steunt in belangrijke mate op de vraag wie [betrokkene 1] is en of deze [betrokkene 1] in werkelijkheid bestaat. De verzoeker kan geen informatie geven die [betrokkene 1] ’s bestaan bewijst. Dat is niet sterk, zeker nu de verzoeker beweert dat hij met [betrokkene 1] een ontvoering wilde gaan uitvoeren. Dat is iets dat men meestal pas doet met iemand die men vertrouwt en goed kent. Wij hebben [betrokkene 1] niet kunnen vinden. Een reden daarvoor zou kunnen zijn dat [betrokkene 1] voor een veiligheidsdienst werkte en zo zijn sporen goed zou hebben verborgen. In dat geval hadden wij echter verwacht dat de verzoeker ons verschillende valse aanwijzingen zou hebben gegeven over [betrokkene 1] ’s identiteit. Dat was niet het geval.
De verzoeker heeft een bekentenis afgelegd en die later weer ingetrokken. Valse bekenners trekken meestal hun bekentenis in als de druk van de verhoren verdwenen is. Bij de verzoeker heeft dat echter veel langer geduurd. In die tijd heeft hij ruime gelegenheid gehad een zodanige ontkenning te construeren dat die past in alle gegevens in het dossier. Daarmee discrimineert de ontkenning van de verzoeker niet tussen beide scenario’s. Dat laatste betekent dat er eigenlijk maar één gegeven is dat beslissend kan zijn voor steun aan het ontvoeringsscenario dat de verzoeker in een notariële akte heeft laten vastleggen. Dat is het antwoord op de vraag: ‘Bestaat [betrokkene 1] en wie is hij dan?’”
59. Van Koppen e.a. doen geen uitspraak over het waarheidsgehalte van de door de verzoeker gepresenteerde nieuwe lezing. Zij concluderen – na een bespreking van de loop van het opsporingsonderzoek en de daaruit verkregen resultaten – dat deze resultaten niet ‘discrimineren’ tussen (in de zin van: géén onderscheid kunnen maken tussen, c.q. in gelijke mate steun geven aan) het ‘daderscenario’ en het ‘ontvoeringsscenario’. Mijn opvattingen hierover komen hieronder ter sprake.
Een bespreking van de twee voorgestelde nova
60. Zoals hierboven toegelicht is het noodzakelijk om de voorgestelde nova te wegen in hun verhouding tot de bewijsvoering die de veroordelende rechter voor ogen stond. Omdat de rechtbank het verkorte vonnis niet heeft uitgewerkt, zag ik mij genoodzaakt het strafdossier erop na te slaan teneinde de (vermoedelijke) bewijsvoering alsnog te reconstrueren. Thans is het zaak om de nova te waarderen in het licht van die – aldus gereconstrueerde – bewijsvoering. Ik heb ervoor gekozen om daarbij twee benaderingen toe te passen. De eerste, benadering A, is meer inhoudelijk van aard. Daarbij ga ik inhoudelijk in op argumenten over aanwijzingen die de verzoeker belasten dan wel vrijpleiten. De tweede, benadering B, is meer juridisch van aard. Die benadering vergt minder ruimte, omdat ik daarbij kan verwijzen naar jurisprudentie van de Hoge Raad en zo nodig naar de bespreking van argumenten die in benadering A al aan de orde zijn gesteld. Beide benaderingen leiden echter tot hetzelfde resultaat. Het herzieningsverzoek is naar mijn inzicht ongegrond.
Benadering A
Inleiding: de weging van bewijs
61. Bij een inhoudelijk georiënteerde benadering van een herzieningsverzoek worden twee (of meer) concurrerende scenario’s omtrent de toedracht van het delict tegenover elkaar gesteld en gewogen. Daarbij wordt het door een aanvrager van herziening voorgestelde novum als nieuwe informatie in aanmerking genomen. Indien er méér nova zijn voorgesteld, worden die nova tevens in onderling verband en samenhang in de weging van scenario’s betrokken. De twee meest gebruikelijke scenario’s (op zogeheten ‘delictsniveau’) zijn grofweg: (1) het scenario waarin de betrokkene schuldig is, en (2) het alternatieve scenario, waarin de betrokkene onschuldig is. Toegesneden op het voorliggende geval behelst scenario 1 de toedracht van het delict zoals de rechtbank die bij de veroordeling van de verzoeker voor ogen stond. Van Koppen e.a. noemen dat het ‘daderscenario’. Scenario 2 betreft dan de nieuwe lezing die de verzoeker aan het herzieningsverzoek ten grondslag heeft gelegd. Van Koppen e.a. noemen dat het ‘ontvoeringsscenario’. Ik volg die benamingen als ik het specifiek over de voorliggende zaak heb. In meer algemene beschouwingen spreek ik over het schuld- of onschuldscenario.
62. Het is allereerst zaak om stil te staan bij wat de crux is van deze meer inhoudelijke benadering. Daartoe dienen twee exercities te worden uitgevoerd:
(1) het bepalen van de waarschijnlijkheid van scenario’s ten opzichte van elkaar, en dit aan de hand van informatie die in deze scenario’s besloten ligt, doch zonder daarbij de onderzoeksresultaten te betrekken, en
(2) de toetsing van beide scenario’s aan de hand van informatie uit het dossier c.q. de onderzoeksresultaten, namelijk door het opwerpen van de vraag naar de waarschijnlijkheid van de onderzoeksresultaten, gegeven het ene dan wel het andere scenario.
Daarbij moet worden vermeden dat informatie dubbel wordt geteld. Die tekortkoming doet zich voor wanneer dezelfde informatie zowel wordt betrokken in (1) de weging van de scenario’s op zichzelf als in (2) de toetsing van de scenario’s.
63. De noodzaak van het eerste, het bepalen van de waarschijnlijkheden van de scenario’s ten opzichte van elkaar, waarbij de onderzoeksresultaten nog buiten beschouwing worden gelaten, wil ik demonstreren aan de hand van een zwaar overtrokken voorbeeld. Laten we aannemen dat als alternatief voor het scenario van schuld door de verdediging een scenario wordt aangedragen waarin niet de verdachte, maar marsmannetjes de werkelijke dader zijn van een ernstig delict. Deze marsmannetjes zijn in staat om DNA-materiaal van de verdachte op de plaats van het delict te deponeren en om getuigen te doen geloven dat zij geen marsmannetjes, maar de verdachte voor ogen hebben gehad. In een dergelijk scenario is het bewijsmateriaal voor om het even welk misdrijf uitstekend te verklaren door een complot van marsmannetjes. Het bewijsmateriaal kan dan niet meer discrimineren tussen het schuldscenario dat het OM met de tenlastelegging presenteert en het alternatieve scenario waarin de verdachte onschuldig is. De onderzoeksresultaten kunnen immers door beide scenario’s even goed worden verklaard.
64. Ik mag toch (ook in het huidige tijdsgewricht) nog wel aannemen dat geen zinnig mens waarde toekent aan een complot van marsmannetjes. Ik wil ermee aantonen dat exercitie (1), het bepalen van de waarschijnlijkheden van scenario’s op zichzelf, een onmisbaar onderdeel is van het wegen van scenario’s. Het laat zien dat een bijzonder onwaarschijnlijk scenario buitengewoon sterk bewijs vergt, wil daaraan ook maar enig geloof kunnen worden gehecht.
65. Over de tweede exercitie, de toetsing van scenario’s aan de hand van onderzoeksresultaten, gaat het volgende. De veroordeling berust in de voorliggende zaak voor een zeer belangrijk deel op de bekentenissen van de verzoeker. Het inschatten van het waarheidsgehalte van bekentenissen vergt (onder meer) een inhoudelijke analyse daarvan.84.Daarbij worden facetten van de inhoud van hetgeen een (bekennende) verdachte omtrent de toedracht van het delict heeft verklaard vergeleken met onderzoeksresultaten in het dossier waarvan (vooralsnog) mag worden aangenomen dat zij overeenstemmen met de werkelijkheid. Onderzoeksresultaten die voor waar mogen worden gehouden, worden hierna ‘vaststaande feiten’ genoemd. Vervolgens moet worden beoordeeld of facetten van de bekentenis daadwerkelijk overeenkomen met vaststaande feiten, dan wel of zij tegenstrijdigheden, ongerijmdheden of hiaten bevatten. Die overeenkomsten en ongerijmdheden betreffen eenheden (‘brokken’) van informatie waarmee twee concurrerende scenario’s omtrent de toedracht van het delict kunnen worden gewogen. Overeenkomsten met vaststaande feiten ondersteunen de bekennende verklaring, omdat mag worden verwacht dat een dader beter dan een onschuldige kan vertellen waaraan hij zich heeft schuldig gemaakt. Ongerijmdheden en hiaten worden eerder verwacht in de bekentenissen van een onschuldige, die immers in principe niets afweet over datgene waarvan hij wordt beschuldigd.
66. Daarna vindt de weging van die brokken informatie plaats. Overeenkomsten met vaststaande feiten worden als het ware ten laste van een verdachte in een spreekwoordelijke ‘schaal’ gelegd, terwijl ongerijmdheden en hiaten in de bekennende verklaring van een verdachte als aanwijzingen voor de onschuld van de verdachte in de andere schaal worden gelegd. Daarbij wordt geen enkel [getuige 16] informatie weggelaten of op voorhand reeds te licht of juist doorslaggevend bevonden.
67. Het is niet zo dat overeenkomsten en ongerijmdheden/hiaten per definitie hetzelfde gewicht in de schaal leggen. De vraag is namelijk telkens wat de kans is op het aantreffen van de specifieke overeenkomst, de specifieke ongerijmdheid of het specifieke hiaat in de verklaring van de verdachte gegeven het scenario van schuld dan wel gegeven het alternatieve scenario. Wat betreft bepaalde, opvallende overeenkomsten met vaststaande feiten in bekentenissen zal een kans moeten worden afgewogen. Dat is: hoe toevallig is het dat een onschuldige, in principe onwetende persoon verklaart zoals hij heeft verklaard over datgene wat zo (opvallend) overeenkomt met vaststaande feiten? Bijvoorbeeld: wat is de kans dat een verdachte in zijn bekentenis spontaan en met juistheid melding maakt van de Marokkaanse komaf van een getuige die hij kort na het delict zou hebben ontmoet, aangenomen dat de onschuldige verdachte daar in werkelijkheid helemaal niet was? Daarbij speelt onder meer mee wat de kans is dat een onschuldige persoon bereid is om over het concrete onderwerp te verklaren en daarbij toevallig goed gokt, maar tevens de kans dat hij, niet zijnde de dader, niettemin op de hoogte is geraakt van zogeheten daderkennis. Wat betreft opvallende ongerijmdheden of hiaten zal moeten worden meegewogen wat de kans is dat een bekennende, schuldige verdachte de specifieke omstandigheid waarover hij wordt bevraagd is vergeten of zich in zijn verklaring op dit concrete punt vergist.
68. De hiervoor geschetste ‘logica’ illustreert om welke reden een aantal van de door of namens de verzoeker aangedragen argumenten niet opgaan. Onjuist is de gedachte dat ongerijmdheden en hiaten in de (bekennende) verklaring van een verdachte zonder meer de onjuistheid van de gehele bekennende verklaring aantonen. Niet iedere daarin aangetroffen ongerijmdheid of elk hiaat weerlegt de bekennende verklaring als zodanig onomstotelijk. Evenals van de verklaringen van getuigen, mag van bekennende verklaringen van verdachten niet zonder meer worden verwacht dat zij in alle opzichten volledig, consistent en accuraat zijn. Er is immers geen reden om aan te nemen dat de cognitieve functies van bekennende verdachten beter zijn dan die van getuigen. Ook voor de verzoeker geldt bijvoorbeeld dat er anderhalf jaar was verstreken tussen het delict en het moment waarop hij daarover werd gehoord, terwijl niet mag worden aangenomen dat de focus van de dader tijdens het delict was gericht op de inprenting van alle, mede door hem bewerkstelligde details van de toedracht.
Toepassing van benadering A: de waarschijnlijkheid van de scenario’s ten opzichte van elkaar
69. Allereerst een weging van de scenario’s. In dat verband wijst de verzoeker op de volgende onwaarschijnlijkheden in het daderscenario:
“waarom zou je [nog] geen dag later een bankoverval plegen met [een] gammel alarmpistool waarvan het magazijn er om de haverklap uitvalt, wanneer je nog de beschikking hebt over een jachtgeweer? Ook is het niet erg geloofwaardig dat je ‘op goed geluk’ naar Nijmegen reist, en dat het slachtoffer precies die avond een zogenaamd Pandoverleg heeft, en dat je hem niet alleen ook nog eens ‘toevallig’ tegenkomt, maar ook nog eens op een ideale plek voor een afrekening. En dat die afrekening daarbovenop ook nog professioneel wordt uitgevoerd.”85.
70. Anders dan de verzoeker doet voorkomen kan in het daderscenario heel goed worden verklaard waarom een intelligente man bij het plegen van een bankoverval (ABN AMRO, filiaal Breestraat Leiden, 16 november 2005) geen gebruik maakt van het jachtwapen dat hem bij een onverhoopte arrestatie in verband kan brengen met een moord die hij een dag tevoren heeft gepleegd.
Dat de dader van de moord ‘op goed geluk’ naar Nijmegen is gegaan, acht ik inderdaad iets minder waarschijnlijk. De vraag is echter of de verzoeker werkelijk op goed geluk naar Nijmegen ging. De verzoeker was niet onbekend met de persoon Sévèke en wist dus ongeveer waar hij hem moest zoeken. De verzoeker verklaarde eerder zelf dat de kans groot was dat hij Sévèke tegen zou komen.86.Dat de verzoeker niet in Nijmegen is gaan ronddolen blijkt uit het feit dat hij wist/zag dat Sévèke het pand De Grote Broek aan de achterzijde had verlaten.87.Hij is dus, met andere woorden, in de buurt op Sévèke blijven wachten. Zo toevallig was de ontmoeting nu ook weer niet.
71. Nu het ontvoeringsscenario. In dit scenario heeft de verzoeker samengewerkt met een aanvankelijk voor hem volslagen onbekende persoon genaamd ‘ [betrokkene 1] ’, met als doel om Sévèke een lesje te leren, namelijk door hem te ontvoeren. Enige uitwerking over hoe die ontvoering in zijn werk had moeten gaan en wat hij ermee had willen bereiken ontbreekt in de beschrijving die de verzoeker in zijn nieuwe lezing heeft gegeven. Dat is zeer opmerkelijk omdat ‘ontvoeren’ logistiek een complex en bewerkelijk misdrijf betreft, waaraan veel risico’s en onzekere factoren zijn verbonden. Het klinkt wat wrang, maar daarmee vergeleken is een moord relatief eenvoudig uit te voeren. Hoe krijg je het beoogde slachtoffer mee midden in het centrum van Nijmegen? Waar ga je met hem naartoe? Wat ga je verder doen? Hoe lang gaat dit duren? Het blijft allemaal volstrekt duister in de ontvoeringsscenario. Waarom de ‘werkelijke daders’ ( [betrokkene 1] c.s.) de verzoeker in hun samenspanning zouden hebben betrokken is nauwelijks te begrijpen. Voor de aanschaf van een wapen was de verzoeker niet per se nodig, en enige andere rol lijkt hem niet te zijn toebedeeld. De verzoeker was in dit scenario vooral een risicofactor. Waarom zou je de leverancier van het wapen überhaupt laten meeluisteren via een portofoon? Deze en andere vragen maken dat ik de intrinsieke waarschijnlijkheid van het ontvoeringsscenario zeer laag inschat.
72. In dit verband mag ook meewegen dat het ontvoeringsscenario niet eerder naar voren is gebracht dan nadat de verzoeker had kennisgenomen van het gehele strafdossier. Het is dus allerminst uitgesloten dat de verzoeker in de loop der tijd een alternatieve lezing omtrent de toedracht van het delict heeft gefabriceerd en waarin (i) niet hijzelf, maar een of meer fictieve personen daders zijn, waarin (ii) de verzoeker omtrent die dader(s) zodanig weinig of slechts globale informatie verschaft dat die persoon of personen toch niet werkelijk te traceren zou(den) zijn, waarin (iii) de verzoeker tijdens het delict zou hebben mogen meeluisteren via een portofoon en langs die weg op de hoogte kwam van informatie die door de politie en uiteindelijk ook door de rechter (vermoedelijk) als daderkennis is bestempeld, en waarin (iv) andere, de verzoeker belastende informatie wordt ‘weggeredeneerd’ vanwege een beperkte mate van betrokkenheid bij (de voorbereiding van) het delict die hij zichzelf in deze lezing toedicht.
73. De slotsom is dat de waarschijnlijkheid van het ontvoeringsscenario aanzienlijk lager moet worden ingeschat dan die van het daderscenario.
Toepassing van benadering A: toetsing van scenario’s
74. Thans komen onderzoeksresultaten aan de orde waarmee zo mogelijk uitspraken worden gedaan over de mate waarin het daderscenario respectievelijk het ontvoeringsscenario steun vindt in de onderzoeksresultaten.
De gelijkenis tussen de verzoeker en de schutter: (1) compositietekeningen en (2) signalement
75. Ik kom allereerst terug op het onderwerp van de (vermeende) gelijkenis van de verzoeker met de schutter. Zoals gezegd is met name de afbeelding van de persoon op de compositietekening die van de schutter is gemaakt op aanwijzingen van de getuige [getuige 1] redelijk treffend.88.Hierbij zij aangetekend dat het gelaat op de compositietekening meer langwerpig is dan het gelaat van de verzoeker. Opmerkelijk is dan wel weer dat de getuige [getuige 2] , na te zijn geconfronteerd met de compositietekening die op aanwijzingen van [getuige 1] was opgesteld, opmerkte dat het gelaat op de compositietekening (inderdaad) te langwerpig was en met te kort haar.89.
Een voorbehoud is wel op zijn plaats: deze vergelijking betreft een selectie uit de in dit onderzoek gemaakte compositietekeningen en een selectie uit de van de verzoeker beschikbare pasfoto’s.90.
76. Wat betreft het door getuigen opgegeven signalement van de schutter wijs ik er evenals Van Koppen e.a. op dat dit nogal globaal van aard is, en daarmee niet zeer individu-specifiek. Aan dit signalement voldoen een groot aantal autochtone mannen in de leeftijdscategorie van de verzoeker. Anderzijds heeft het TGO Bamboe wel degelijk diverse potentiële verdachten uitgesloten van daderschap, en dit vanwege de (grote) verschillen tussen het uiterlijk van de betrokkenen en het door de getuigen opgegeven signalement van de schutter. Ik meen dan ook – anders dan Van Koppen e.a. – dat een gelijkenis van de verzoeker met de schutter (en het ontbreken van significante verschillen) niet zonder enige betekenis is.
77. Het argument dat – vanwege het grote aantal personen dat eveneens aan het signalement van de schutter voldoet – de globale gelijkenis van de verzoeker met de schutter van geen waarde is, zoals de raadsman in navolging van Van Koppen e.a. ingang wil doen vinden, draagt m.i. de contouren van een denkfout die ook wel de defence fallacy wordt genoemd. De chronologie waarin de verzoeker bij de politie in beeld is gekomen is van belang. Het oog van TGO Bamboe viel niet op de verzoeker vanwege zijn mogelijke gelijkenis met de schutter. Als dat wél zo zou zijn geweest, zou de verzoeker zich wat betreft de mate van verdenking tegen hem (inderdaad) in dezelfde positie hebben bevonden als iedere andere persoon die past in de omschrijving die getuigen van de schutter hebben gegeven. De verzoeker werd echter niet vanwege zijn uiterlijk subject van onderzoek, maar vanwege de inhoud van teksten die in de door de verzoeker gehuurde opslagboxen waren aangetroffen. Pas daarna bleek van overeenkomsten tussen de uiterlijke kenmerken van de verzoeker en het signalement van de schutter (en van de afwezigheid van significante verschillen). Een cruciale vraag is dan wat de kans is dat een willekeurige persoon die op andere gronden tot subject van onderzoek is bestempeld voldoet aan het signalement van de schutter. Hoe kleiner die kans is, hoe meer belastend dat is voor de verzoeker.
De autobiografische documenten
78. De raadsman van de verzoeker brengt in het herzieningsverzoek de autobiografische documenten van de verzoeker ter sprake. Ook in deze procedure tot herziening betwist de verzoeker niet dat die documenten van zijn hand afkomstig zijn. De raadsman betoogt evenwel dat aan de inhoud daarvan in het verleden al geen conclusies konden worden verbonden, en thans evenmin. Ik deel die opvatting niet. Juist is dat in die documenten niet uitdrukkelijk de naam van Sévèke valt, maar naar mijn inzicht kunnen de teksten – gelezen in onderlinge samenhang – bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan die van iemand die uitdrukkelijk overweegt het onrecht dat hem in zijn beleving is aangedaan te vergelden met geweld, terwijl zijn rancune zich daarbij richt op de informele leider(s) van de Nijmeegse kraakbeweging. Daartoe kon Sévèke in die tijd zonder meer worden gerekend. Na het overlijden van Sévèke vulde de verzoeker zijn autobiografische documenten aan met de mededeling dat het subject van zijn rancune inmiddels de ‘rekening gepresenteerd’ had gekregen.
79. In essentie wordt het voorgaande thans ook niet door de verzoeker betwist. Hij voert in herziening uitsluitend aan dat in zijn lezing Sévèke ‘slechts’ onder bedreiging zou worden ontvoerd door anderen dan de verzoeker zelf. Voor die lezing biedt het autobiografische materiaal echter geen steun. Daarin komt de verzoeker namelijk naar voren als een einzelgänger die alle delicten in z’n eentje pleegt: het leven is in zijn opvatting immers een ‘eenmansguerrilla’. Aanwijzingen dat de verzoeker – anders dan het personage Edmund Dantes in De graaf van Monte-Cristo – de samenwerking met anderen is aangegaan, zoekt men in die autobiografie tevergeefs. Kortom, het autobiografische materiaal van de verzoeker zelf biedt méér steun voor het daderscenario dan voor het ontvoeringsscenario.
Een inhoudelijke analyse van de bekentenis: opsomming
80. Zoals gezegd heeft TGO Bamboe een overzicht van de overeenkomsten en verschillen tussen enerzijds de resultaten van tactisch en technisch opsporingsonderzoek en anderzijds hetgeen de verzoeker over de betreffende onderwerpen heeft verklaard, opgenomen op de bladzijden 2029-2030. Daarop zou ik terugkomen, en dat doe ik nu. Ik loop een aantal overeenkomsten en ongerijmdheden langs die ook in het herzieningsverzoek worden aangesneden en verbindt daaraan tot slot enkele conclusies. Dit gaat gepaard met enige herhaling.
81. Opvallende overeenkomsten tussen hetgeen de verzoeker heeft verklaard en de resultaten van forensisch onderzoek betreffen (1) dat de twee schootsafstanden niet minder waren dan een meter, (2) dat er is geschoten met een dubbelloops jachtgeweer kaliber 12, mogelijk met afgezaagde lopen, zijnde een type wapen waarover de verzoeker naar eigen zeggen beschikte, (3) dat bij het delict twee verschillende soorten munitie is gebruikt, te weten Brenneke K.O. CleanSpeed, en hagel, en (4) dat het eerste schot doel trof in de rug van het slachtoffer.
82. Opvallende ongerijmdheden betreffen (ook volgens de verzoeker) allereerst dat het tweede schot niet het slachtoffer eveneens in de rug raakte (zoals de verzoeker verklaarde), maar hem in werkelijkheid van voren in de borst heeft geraakt.
83. Tevens stemde de volgorde waarin met de munitie was geschoten (in werkelijkheid: eerst de Brenneke, daarna de hagel) niet overeen met de volgorde waarvan de verzoeker in zijn bekennende verklaring melding maakte, zij het dat de verzoeker zich daarbij enigszins aarzelend uitte: “Ik neem aan dat het eerste schot, de linkerloop, de hagel was en het tweede schot, met de rechterloop meen ik, de Brenneke munitie”. Hierover wil ik nog wel opmerken dat de verzoeker kennelijk in een onjuiste veronderstelling verkeerde over de werking van dit type jachtgeweer, en dan met name de volgorde waarin de twee lopen van dit type jachtgeweer de kogels plegen af te vuren. Bij juxtaposé jachtgeweren (dat wil zeggen jachtgeweren met twee lopen naast elkaar) behoort de voorste trekker bij de rechter loop, aldus de politie.91.Verzoekers verklaring strookt dus juist wél met de werkelijkheid voor zover hij ‘aanneemt’ dat de Brenneke-patroon was aangebracht in het magazijn van de rechter loop, en de hagelmunitie in het magazijn van de linker loop.
84. Ik voeg aan dit door de politie opgestelde lijstje met overeenkomsten zelf toe dat de mededeling van de verzoeker dat hij het eerste schot op enkele meters afstand van het slachtoffer vanuit de heup afvuurde,92.een goede verklaring biedt voor de enigszins opgaande lijn die het Brenneke-projectiel door het bovenlichaam van het slachtoffer heeft afgelegd. Tevens deelde de verzoeker met juistheid mee dat het slachtoffer na het eerste schot niet (onmiddellijk) dood was en dat de verzoeker de tweede keer schoot op een moment dat het slachtoffer al op de grond lag.
85. Bovendien maakte de verzoeker in zijn bekentenis met juistheid melding van de omstandigheid dat de eerste man die hem op de Vlaamsegas aansprak en tegen wie hij zei: “Er wordt daar geschoten, bel de politie” een Marokkaan was. Dat meldde de verzoeker (volgens het proces-verbaal) spontaan. Nadat de verhoorder vroeg of hij in het steegje (de Vlaamsegas) nog mensen was tegengekomen, antwoordde de verzoeker namelijk: “Ja absoluut. Een Marokkaanse jongen en nog een jongen. Ik heb gezegd ‘iemand neergeschoten, bel de politie’.”93.De getuige [getuige 3] is inderdaad van Marokkaanse komaf.94.
86. Aan het rijtje ongerijmdheden voegt de verzoeker zelf toe:
“Zo heb ik verklaard dat ik de tas op de grond had gezet en het geweer eruit had gehaald voordat ik Sévèke twee keer in de rug schoot, terwijl alle getuigen verklaren dat de tas bij de dader de hele tijd om de schouder hing.”95.
Deze stelling is evenwel onjuist. Zo heeft de getuige [getuige 4] verklaard dat de man (de schutter) op een afstand van twee meter van de man die op de grond lag gehurkt of gebukt stond en dat vóór deze man op de grond een (tweekleurige) sporttas stond. De man sloot de rits van de tas, pakte de tas op en liep weg, de Eilbrachtstraat in, aldus de getuige.96.
87. Ten slotte wijst de raadsman er in navolging van Van Koppen e.a. op dat het slachtoffer geheel op de stoep lag, en niet – zoals de verzoeker had verklaard – half op de stoep, half op de straat. Bovendien lag het slachtoffer na te zijn neergeschoten niet op zijn buik, zoals de verzoeker had verklaard, maar op zijn rechterzijde.
Een inhoudelijke analyse van de bekentenis: bespreking
88. Na deze opsomming rijst de vraag wat deze overeenkomsten en ongerijmdheden te zeggen hebben over de twee scenario’s die ter toetsing voorliggen. Juist is dat enkele van de opgesomde overeenkomsten geen onderscheid kunnen maken tussen het daderscenario en het ontvoeringsscenario. In dat nieuwe, alternatieve scenario leverde de verzoeker immers het wapen. Zodoende kon hij op de hoogte zijn van het type jachtgeweer dat door de schutter werd gebruikt en van de toepassing van twee verschillende soorten munitie. Bovendien luisterde de verzoeker tijdens het delict mee.
89. Daarna resteren echter wel degelijk enkele opvallende overeenkomsten waarvan de vermelding in een bekennende verklaring niet goed past in het ontvoeringsscenario, en goed strookt met het daderscenario. Dat de schoten telkens op afstanden van meer dan één meter zijn afgevuurd, kon de verdachte niet hebben gehoord door de portofoon. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat het eerste schot het slachtoffer in de rug trof. Ongerijmd blijft daarentegen de mededeling van de verzoeker dat ook het tweede schot het slachtoffer in de rug raakte. De onjuiste mededeling over de volgorde waarmee de verschillende soorten projectielen werden afgevuurd (Brenneke c.q. hagel) kan daarentegen worden verklaard door onbekendheid van de (naar eigen zeggen als schutter “onervaren”) verzoeker met de werking van dit type jachtgeweer.
90. Zoals gezegd beargumenteren Van Koppen e.a. dat de politie het slachtoffer geheel op de stoep, liggend op zijn rechterzijde heeft aangetroffen, en dat dit contrasteert met de verklaringen van de verzoeker daarover, namelijk dat het slachtoffer na tweemaal te zijn beschoten op zijn buik, half op de stoep, half op de straat lag.
91. Sévèke lag – volgens onder meer foto’s van de pd – inderdaad geheel (en niet half) op de stoep.97.Daarbij zij aangetekend dat het wegdek en de stoep ter plaatse zich indertijd nauwelijks van elkaar onderscheidden. De stoep was ten opzichte van het wegdek niet verhoogd, er waren geen trottoirbanden en het plaveisel van het wegdek en van de stoep bestond uit klinkers van nagenoeg dezelfde kleur.
In welke houding het slachtoffer na het tweede schot precies lag is niet geheel duidelijk (er zijn geen foto’s van), zodat een eventuele bijkomende discussie over de vraag in welke positie van iemand gezegd kan worden dat hij op z’n buik ligt of op zijn zijde niet zinvol meer is.98.
Een en ander roept bij mij bovendien de vraag op hoeveel waarde moet worden toegekend aan deze (vermeende) ongerijmdheden nu de verzoeker pas anderhalf jaar na dato hierover is ondervraagd en er geen reden is om aan te nemen dat zijn geheugen aanmerkelijk veel beter functioneert dan dat van de gemiddelde getuige. Betreft dit werkelijk onbegrijpelijke ongerijmdheden? Zo ja, dan levert dat steun op voor het ontvoeringsscenario. Zo nee, dan kan daaraan hooguit een geringe bewijskracht ten gunste van het ontvoeringsscenario worden toegekend.
92. Door mij aangedragen omstandigheden als (1) het eerste schot werd afgevuurd vanuit de heup, (2) het tweede schot vond plaats toen het slachtoffer al naar de grond was gegaan, maar nog wel leefde, en (3) de Marokkaanse komaf van de getuige in de Vlaamsegas, betreffen (waarschijnlijk) correcte mededelingen van de verzoeker die zich (zeer) slecht laten verklaren in het ontvoeringsscenario. Als niet blijkt dat de verzoeker op andere wijze dan doordat hij zelf de dader is van deze zeer specifieke omstandigheden op de hoogte is geraakt (daarop kom ik terug), laten zij zich uitsluitend goed verklaren in het daderscenario.
93. Bij de weging mag eveneens worden betrokken dat geen van de ooggetuigen in de omgeving van de plaats delict melding maakte van een portofoon in de handen van de schutter of in de handen van de man in de Vlaamsegas. Dat pleit in zekere mate tegen het ontvoeringsscenario, aangenomen dat een portofoon groot genoeg is om op te vallen.
94. Ten slotte vindt het ontvoeringsscenario wél enige steun in het feit dat de zoektocht naar het (ingekorte) jachtwapen in het water van de Nieuwe Maas geen resultaat heeft opgeleverd. De bewijswaarde (ten gunste van het ontvoeringsscenario) laat zich in dit geval vooral bepalen door een inschatting van de kans dat anderhalf jaar na dato op de bodem van die rivier het wapen nog kan worden teruggevonden. De rechtbank verwachtte daarvan in elk geval niet veel. Dat verbaast mij op zichzelf niet.
95. Terug naar daderkennis. Van Koppen e.a. hebben geconcludeerd dat hun “analyse laat zien dat van de details die hij aan de politie vertelde, vrijwel alles kon worden teruggevonden in de media.” Die conclusie is opmerkelijk omdat tevens wordt gesteld dat de politie details omtrent het wapen, bepaalde aspecten van de wijze waarop is geschoten, de aard van de verwondingen bij het slachtoffer, en de afkomst van de getuige in de Vlaamsegas niet naar buiten heeft gebracht, terwijl Van Koppen e.a. die informatie (inderdaad) niet hebben aangetroffen in de media. De aangehaalde conclusie laat zich slecht rijmen met deze bevinding. De duivel zit in de details. Hoeveel informatie over het misdrijf ook naar buiten is gebracht, als een verdachte toch nog details weet te melden waarvan alleen de dader op de hoogte kan zijn, dan is dat zeer belastend voor hem.
96. Ten slotte rijst de vraag of er voor de nieuwe lezing van de verzoeker überhaupt enige ondersteuning is te vinden in vaststaande feiten. Ook Van Koppen e.a. hebben zich die vraag gesteld: bestaat [betrokkene 1] , en wie is hij dan? Onderzoek van het team van het Project gerede twijfel leverde in dat verband niks op, en dat is niet verwonderlijk. De verzoeker verschaft over de persoon van deze [betrokkene 1] in zijn nieuwe lezing dermate weinig informatie dat iedere zoektocht naar hem onbegonnen werk is. Directe steun voor het ontvoeringsscenario in vaststaande feiten is daardoor geheel niet te vinden.
Een inhoudelijke analyse van de bekentenis: conclusie
97. Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat er bij een inhoudelijke analyse van de bekentenissen van de verzoeker betrekkelijk veel meer steun kan worden gevonden voor het daderscenario dan voor het ontvoeringsscenario. Ik deel dus niet de opvatting van Van Koppen e.a. dat de onderzoeksresultaten niet discrimineren tussen de twee scenario’s.
Slotsom omtrent het herzieningsverzoek in benadering A
98. In benadering A worden nieuwe gegevens die in de vorm van nova ter ondersteuning van een herzieningsverzoek naar voren worden gebracht, in onderling verband en samenhang onderzocht en afgewogen tegen het bewijsmateriaal uit het onderzoeksdossier. Een potentieel novum geeft in dat geval aanleiding voor een (nieuwe) weging, zowel van het novum zelf als van het bestaande bewijsmateriaal. De vraag rijst dan of de nieuwe informatie sterk genoeg is om de bewijsconstructie te ondermijnen. Zo ja, dan rijst het ernstige vermoeden dat de rechter de verzoeker bij bekendheid met die informatie (‘het nieuwe gegeven’) zou hebben vrijgesproken.
99. Voor de nova in de voorliggende zaak geldt dit echter niet. Ik heb hiervoor uiteengezet waarom. De nieuwe lezing van de verzoeker acht ik op zichzelf reeds onwaarschijnlijk. Bovendien geven de onderzoeksresultaten uit het strafdossier waarop de rechtbank veroordeelde aanzienlijk meer steun aan het scenario waarop de bewezenverklaring stoelde, dan aan de nieuwe lezing van de verzoeker. Kortom, benadering A geeft mij aanleiding om te concluderen dat het herzieningsverzoek ongegrond moet worden verklaard.
Benadering B
Het eerste novum
100. Thans ga ik over tot een andere benadering van de voorgestelde nova. Daarover het volgende. Het eerste en kennelijk ook meest gewichtige novum betreft de intrekking van de bekentenissen van de verzoeker. In de rechtspraak van de Hoge Raad kan het intrekken van een eerder afgelegde verklaring onder omstandigheden inderdaad als een nieuw gegeven in de zin van artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv worden aangemerkt.
101. In zo’n geval moet de verzoeker daartoe aannemelijk maken waarom hij op zijn bekentenis terugkomt.99.Indien als novum het intrekken van een belastende getuigenverklaring wordt aangedragen, geldt in principe hetzelfde. In dat geval moet een verzoeker van herziening aannemelijk maken dat en waarom de getuige van een hem, de verzoeker, belastende verklaring terugkomt.100.
102. Aan het ‘aannemelijk maken dat en waarom op een verklaring wordt teruggekomen’ stelt de Hoge Raad de nodige eisen. Niet alleen moet het verzoekschrift daadwerkelijk de bedoelde redenen bevatten,101.de redenen worden tevens getoetst. Zo kan een door de getuige opgegeven reden voor het terugkomen op zijn belastende verklaring onvoldoende grond opleveren om aan te nemen dat deze verklaring onjuist is geweest.102.Bovendien kunnen de door de getuige opgegeven redenen onvoldoende steun vinden of niet aannemelijk zijn geworden.103.
103. In de voorliggende zaak heeft de verzoeker in de als ‘Novum I’ gevoegde bijlage bij het herzieningsverzoek in dit verband het volgende aangevoerd:
“ [2] De reden voor de valse bekentenis
De reden waarom ik destijds een valse verklaring heb afgelegd is de volgende: Toen ik na mijn arrestatie op 16 maart 2007 in Barcelona, het Europees Arrestatie Bevel te zien kreeg, wist ik dat het sowieso een hoge straf zou worden voor bankovervallen en de acties in de jaren negentig. Als ik de moord zou bekennen zou het maar een paar jaar schelen. Daarbij ging ik er vanuit dat je bestraft wordt voor het zwaarste delict en dat levenslang 20 jaar betekende. Dat dit alleen in België geldt, daar kwam ik te laat achter (ik woonde vanaf 2001 in Antwerpen). In de gevangenis van Madrid heb ik het besluit genomen. Daarbij speelde ook een rol dat ik represailles vreesde van de anderen die bij de zaak betrokken zijn, wanneer ik hen erbij zou betrekken. En ik hoopte door die extra paar jaar te pakken dat ze me tijdens of na detentie zouden ondersteunen. Ook maakte ik me zorgen over de gevangenis, dus ik dacht wanneer ik de moord zou bekennen, dat ik met rust gelaten zou worden. Ook mijn gemoedstoestand speelt rol. Ik was destijds behoorlijk fatalistisch, ik had niets meer te verliezen en niets meer te winnen, bovendien voelde ik me ook verantwoordelijk voor de niet geplande dodelijk afloop.
[3] De reden waarom ik die bekentenis nu pas intrek
De reden waarom ik die bekentenis nu pas intrek heeft voor een belangrijk deel te maken met het feit dat ik geen eerlijk proces heb gehad. Daarom had hoger beroep niet veel zin. Er zat voor mij niets anders op dan mijn kritiek op het proces te formuleren en een herziening aan te vragen. Ik had met het intrekken van de bekentenis eigenlijk willen wachten tot een herzieningsverzoek gehonoreerd zou zijn. Maar omdat een herziening ondanks alle misstanden weinig kans van slagen had, trek ik nu dus ook mijn bekentenis in.
1 - Er is duidelijk sprake geweest van Trial by Media. Ik ben in de media voorafgaand aan de rechtszaak namelijk weggezet als verward, paranoïde, gestoord en zonder inlevingsvermogen en geweten. Bovendien zou een motief voor de moord ontbreken en zou ik een hele lijst van mensen hebben willen liquideren. Dast laatst bericht was eveneens afkomstig van ‘bronnen rond het onderzoek’ en verscheen op de ochtend van het proces(!) in de Volkskrant van 4 juli 2007. De officier van justitie speelde er ook handig op in. En ook rechters hebben veel van die onzin integraal overgenomen. Zo wordt er meermaals met doge ogen beweerd dat er geen motief voor de moord zou zijn. Maar het is allemaal bullshit.
2- Ik heb het dossier niet ontvangen en kon me dus niet voorbereiden op het proces, en moest als gevolg daarvan het antwoord schuldig blijven op belangrijke vragen van de rechtbank. (Het procesdossier omvat zo’n 8-10 ordners, met inhoudsopgave en alles netjes en overzichtelijk geordend. Ik heb 2-3 ordners vol willekeurige, ongeordende en overbodige stukken ontvangen.)
3- De FPD-rapportage is 100% bij elkaar gelogen en had dus niet gebruikt mogen worden in de rechtszaal. Dat toont ondermeer het PBC-rapport aan. Toch speelt het een doorslaggevende rol in het vonnis en met name bij het bepalen van de strafmaat. De rechters gebruiken dat rapport namelijk om hun eigen interpretatie van het PBC-rapport te kunnen geven, waarbij ze uiteindelijk vrolijk de conclusie (“volledig toerekeningsvatbaar”) naast zich neerleggen om zo levenslang te rechtvaardigen.
4- De strafmaat is juridisch gezien te hoog. Zelfs voor meervoudige moorden in combinatie met een uitgebreid strafblad en/of tenlastelegging wordt vaak genoeg geen levenslang opgelegd. Het merendeel van de daders komt er vanaf met 16-20 jaar.
5-De motivatie van het vonnis klopt van geen kanten. Levenslang wordt gemotiveerd met niet meer dan de zin: ‘Hij zou weleens weer een ernstig gewelddelict kunnen plegen’. Dat ze daarbij doelen op moord is af te leiden uit de zin: ‘Ook voor bankovervallen is er gevaar'. Maar het is nergens op gebaseerd! Het bestaat alleen in de fantasie van de rechters. En is uitsluitend het gevolg van de negatieve beeldvorming. Het is ook gewoon in tegenspraak met de conclusies van het PBC-rapport: volledig toerekeningsvatbaar en dus geen recidivegevaar!
Er wordt ook gezegd dat ik ‘onpeilbaar’ ben en dat er ‘geen invoelbaar motief’ is. Maar ook dat is totale onzin. Ik ben letterlijk en figuurlijk een open boek en heb overal aan meegewerkt. En al mijn delicten komen direct of indirect voort uit mijn politieke overtuiging. En daarnaast spelen andere factoren een rol, die voor mensen met inlevingsvermogen prima invoelbaar zijn.
6-De rechters hebben me ook nog eens tot de zwaarst mogelijke straf in Nederland (en Europa) veroordeeld, alleen op basis van mijn bekentenis. Had ik niet meegewerkt en niet bekend dan hadden ze me dus helemaal niet kunnen veroordelen. Want er is verder geen enkel bewijs: er is geen DNA, geen (F)OSLO-herkenning, geen wapen, er zijn geen camerabeelden, geen vingerafdrukken, geen tapgesprekken, geen GSM-gegevens. Niets. Er ligt alleen een bekentenis. Een bekentenis die bovendien op cruciale punten niet klopt met de feiten. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de bekentenis aantoont dat ik het niet gedaan heb.
Voor meer informatie verwijs ik naar het document [titel 4] . Daarin zet ik de bovenstaande punten uitgebreid en gedocumenteerd uiteen. Zie bijvoorbeeld de website: [internetsite] .
De reden waarom ik dus niet meteen in hoger beroep ben gegaan en er nu pas mee naar buiten kom, is dat als ze je bij de rechtbank naaien, doen ze dat bij het Hof ook. Netter geformuleerd: ik had er weinig vertrouwen in dat ik bij het Hof wel een eerlijk proces zou krijgen. De beeldvorming was in die korte tijd ook niet meer te corrigeren. Bovendien was de kans te groot dat er in hoger beroep tbs opgelegd zou worden. Want [betrokkene 2] heeft er dus voor gezorgd dat er een rapportje kwam te liggen waarin ik voor gek verklaard werd. En dat rapportje, waar ze [betrokkene 3] voor ingehuurd heeft, in combinatie met de negatieve beeldvorming, heeft er dus voor gezorgd dat ik niet meer in hoger beroep kon, want met tbs zou ik nog veel verder van huis zijn geweest. Want al mijn delicten komen, direct of indirect, voort uit een politieke overtuiging. Ik ben (ex-)anarchist, geen crimineel. Dus als je je dan voor gek laat verklaren, is alles voor niets geweest. Dus ik kon niet meer in hoger beroep. Daarom was de enige mogelijkheid die ik nog had: de zaak te laten bezinken, mijn kritiek op het proces formuleren en mijn kant van het verhaal op papier zetten (ook in de vorm [van] romans), om het vervolgens openbaar te maken en zo de feiten over de zaak bekend te maken. En tegen de tijd dat de waarheid bekend zou zijn en de fictie door mij door feiten zou zijn vervangen, zou ik een herzieningsverzoek indienen. Dat daar enige tijd overheen zou gaan, was geen probleem omdat ik toch een paar jaar moest zitten voor de bankovervallen en de acties. Desondanks heeft het toch veel langer geduurd dan gepland. Dat komt door de tegenwerking van justitie en advocaten. Want zoals gezegd heb ik mijn dossier niet gehad. Tijdens de rechtszaak heb ik er anderhalf jaar om gevraagd. Maar [betrokkene 2] bleef pijnlijk in gebreke. Pas in oktober 2010, drie jaar na de rechtszaak, kon ik beschikken over het dossier, dat ik notabene via de officier van justitie heb moeten bemachtigen. Ook moest ik zelf op zoek naar krantenartikelen en andere informatie over de zaak. Ook hier lieten advocaten het afweten. Dus voordat ik mijn kritiek op papier had staan was het eind 2011. En toen moest het de deur nog uit. En dat hield de directeur tegen. Geheel onrechtmatig overigens. Eind 2012 was er eindelijk een journalist die er aandacht aan besteedde. Maar omdat mijn advocaat geen zin had om mijn betoog kracht bij te zetten ging het hele initiatief verloren (eind 2014 bleek dat die advocaat het dossier niet eens had opgevraagd en het daarom liet afweten). Gelukkig heb ik inmiddels een zeer goede advocaat. En ondanks het feit dat en herziening meer dan gerechtvaardigd is, gezien de misstanden, is dat nog iet vanzelfsprekend. Het blijkt in dit land nog niet zo makkelijk om een eerlijk proces te krijgen. Daarom trek ik nu dus ook mijn bekentenis in. Daar had ik eigenlijk mee willen wachten tot het herzieningsverzoek gehonoreerd zou zijn.”
104. Naar mijn inzicht heeft de verzoeker met deze redengeving onvoldoende duidelijk gemaakt waarom hij überhaupt een – valse – bekentenis zou hebben afgelegd. Dat de verzoeker werkelijk heeft besloten om, hoewel onschuldig aan de moord op Sévèke, de schuld daarvan op zich te nemen omdat het in de strafmaat weinig uit zou maken, acht ik niet begrijpelijk. Angst voor repercussies is in dat verband evenmin een plausibele redengeving omdat uit niets blijkt, ook niet uit zijn eigen nieuwe lezing, dat hij door de ‘echte daders’ werd bedreigd. Evenmin blijkt dat zij hem aanleiding hebben gegeven voor de hoop dat zij hem in detentie zouden ondersteunen. Als gevolg daarvan is niet aannemelijk waarom de verzoeker thans van zijn bekentenissen terugkomt.
105. Het punt is bovendien dat er sowieso geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van [betrokkene 1] en de aan hem gelieerde mededader(s). Zoals ik hierboven bij benadering A al heb betoogd is er voor de bekentenissen van de verzoeker wel degelijk een basis te vinden in vaststaande feiten. De door de verzoeker opgegeven reden voor het terugkomen op zijn bekentenissen leveren dan ook onvoldoende grond op om aan te nemen dat de bekentenissen onjuist zijn geweest.
106. De als novum I voorgedragen intrekking van de bekentenissen kan niet als novum worden aanvaard.
Het tweede novum
107. Het tweede novum behelst het reeds genoemde werk van Van Koppen e.a. uit de reeks Project gerede twijfel. Deze publicatie kan echter niet als een zelfstandig novum worden aangemerkt. Voor zover hierin het opsporingsonderzoek en de daaruit voortkomende resultaten kritisch worden besproken, geldt dat de rechtbank bij de veroordeling van de verzoeker met die onderzoeksresultaten reeds bekend was en bij haar oordeelsvorming omtrent de bewijsvraag betrokken. De ongerijmdheden waarvan in het boek gewag wordt gemaakt, zijn blijkens de bewijsmotivering van de rechtbank voor een belangrijk deel op de terechtzitting aan de orde gesteld. Nieuwe feiten of omstandigheden levert de publicatie in elk geval niet op.
108. Voor zover met novum II wordt beoogd een nieuw deskundigeninzicht aan te dragen, moet worden opgemerkt dat de enkele omstandigheid dat een deskundige het bewijs anders weegt dan de rechter heeft gedaan, niet voldoende is om het voor herziening vereiste ‘ernstige vermoeden’ te wekken.104.
109. De publicatie van Van Koppen e.a. kan dus niet doorgaan voor een novum in de zin der wet.
Conclusie van benadering B
110. Ook benadering B geeft mij aanleiding om te concluderen dat het herzieningsverzoek ongegrond moet worden verklaard.
Slotsom
111. Deze conclusie strekt tot ongegrondverklaring van de aanvraag tot herziening.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑12‑2021
Zie recentelijk nog HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:626 t/m 631 en 633 (zeven uitspraken in de zogeheten ‘Arnhemse villamoord’), en HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:634 (‘Pettense campingmoord’). Ook: HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1070, rov. 4.4.
In voetnoten heb ik vooral verwijzingen opgenomen naar twee uitvoerige moederverbalen. In die moederverbalen zijn verwijzingen opgenomen naar de bronverbalen.
Zie voor een omschrijving van de persoon Sévèke p. 2063, en voor een beschrijving van de maatschappelijk betrokken werkzaamheden die hij verrichtte, p. 2063-2074.
Zie voor meer informatie over de methodische werkwijze van dit team, met gebruik van het programma ‘brains’, met toepassing van ‘mindmappen’, ‘scenariodenken’ en ‘georganiseerde tegenspraak’, onder meer p. 1024-1032.
Zie p. 1023 en p. 2011-2012.
Zie voor een samenvatting van het forensisch-technisch onderzoek p. 2015-2028.
Anderzijds heeft een getuige [getuige 4] de schutter iets zien oppakken (een tas), maar de gebruikmaking van een enkelschots wapen, zoals een riotgun, kan niet volledig worden uitgesloten.
Zie in het algemeen hierover: https://www.brenneke-ammunition.de/en/> en met name de pagina: https://www.brenneke-ammunition.de/en/shotgun-ammunition/ko-cleanspeed/
Zie de bijlage op p. 2330-2331 bij het definitieve obductieverslag, p. 2321 e.v. Dezelfde bijlage bevindt zich ook bij het voorlopig obductieverslag op p. 2247-2249.
De mogelijkheid dat het slachtoffer zich enigszins oprichtte correspondeert bovendien met de verklaringen van de getuigen [getuige 5] (p. 2378 e.v.) en [getuige 6] (p. 2404 e.v.), die meedeelden dat de man die op de grond lag nog probeerde overeind te komen.
Voor een situatietekening waarop de ligging van het slachtoffer en van aangetroffen munitiedelen is ingetekend, zie p. 2210 en zie p. 2320. Zie voor de fotomap van de ‘enge pd’, p. 2220-2228.
Aldus verbalisant [verbalisant] , p. 2202.
Zie p. 2013.
Dit onderwerp komt hieronder nog aan de orde. Voor verwijzingen zie aldaar. Overigens heeft het Bamboe-team met acht getuigen op 20, 23 en 30 augustus 2006 een reconstructie gehouden van het delict (zie p. 2060). Voor een analyse van zeven van die getuigenverklaringen, zie p. 2904-2934.
Zie p. 2048-2052. Niet alle getuigen meenden een accent te horen; twee van de getuigen die de lopende man iets hebben horen zeggen maken juist melding van accentloos Nederlands.
De eerste keer werd dit geroepen tegen het groepje van de getuigen [getuige 3] , [getuige 7] , [getuige 8] en [getuige 9] . [getuige 10] was vermoedelijk bevriend met hen, maar niet zeker is of hij melding maakt van een zelfstandig aan hem door ‘de man’ gedane mededeling. Ten slotte maakt ook getuige [getuige 11] melding van dergelijke woorden.
Zie voor een opsomming van de vele onderzochte scenario’s p. 1029-1031.
Zie p. 1033-1034. Zie tevens p. 1043-1046 voor het verhoor van de ouders op 31 januari 2007 door het Vlinder-team.
Volgens de verzoeker zelf vanaf 2001.
Zie p. 1034-1035, en zie p. 2112-2113. Dat het werkelijk de verzoeker was die de opslagboxen bij Shurgard huurde bleek bovendien uit fotoherkenning door een medewerker van Shurgard, door betalingsverkeer van de verzoeker richting Shurgard en uit kopieën van legitimatiebewijzen van de verzoeker.
Zie p. 2080-2081. Zie in het bijzonder p. 2113: de verzoeker stelt zich in het autobiografische document als zodanig voor aan de lezer, onder vermelding van een cv met jeugdfoto’s (p. 8 van de digitale autobiografie, nummering politie). Zie verder meer in het algemeen p. 2112-2115 voor een toetsing van, én bevestigend antwoord op de vraag of de verzoeker werkelijk de auteur was van de autobiografische documenten. In de autobiografie van de verzoeker zijn persoonlijke documenten ingevoegd, zoals jeugdfoto’s, diploma’s en getuigschriften.
Hoewel de BVD (Binnenlandse Veiligheidsdienst) al in 2002 was overgegaan in de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), bleef de naam ‘BVD’ nog enige tijd in zwang.
“Buro Jansen & [getuige 20] is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grondrechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden”, aldus bericht de website van Buro Jansen & [getuige 20] , www.burojansen.nl. Buro Jansen & [getuige 20] werkte indertijd op bepaalde thema’s nauw samen met het OBIV van Sévèke.
‘OBIV’ staat voor: Onderzoeksbureau Inlichtingen en Veiligheidsdiensten, gevestigd te Nijmegen, een onderzoeksbureau dat zich mede richtte op het onthullen van BVD-infiltranten en -informanten in politiek-activistische kringen. Met dit onderzoeksbureau kan Sévèke praktisch vereenzelvigd worden. Zie bijvoorbeeld p. 2066-2067, en zie: ‘BVD zocht contact met dierenrechtenactivisten’, Trouw 29 juni 2006, waarin Sévèke optrad als woordvoerder van het OBIV.
Zie p. 1036-1037, en zie p. 2080-2081.
Zie over deze documenten p. 1036 en meer uitgebreid de pagina’s 2082-2088.
Zie p. 1037, en zie p. 2081.
Zie voor een korte opsomming p. 1038 bovenaan en zie tevens p. 2010. Op p. 2135-2136 is een opsomming gegeven van de aanwijzingen tegen de verzoeker ná zijn verhoren.
Zie voor een verkorte beschrijving/analyse van de getuigenverklaringen p. 2031-2062. Zie ook p. 2099.
Zie p. 2062 en p. 2105.
Zie p. 2940 voor een vergelijking van de compositietekening met een pasfoto van de verzoeker (en zie p. 2106 voor een bijbehorende korte toelichting). Zie p. 2034-2035 voor een samenvatting, en zie p. 2334-2353 voor een weergave van de verklaringen van de getuige [getuige 1] , die op het moment van het delict op slechts enkele meters afstand van de schutter en het slachtoffer had gestaan en uitvoerig heeft verklaard over het voorval. Bij het maken van de compositietekening had hij naar eigen zeggen het beeld van de schutter op zijn netvlies. Andere getuigen waren meer weifelend geweest, aldus de tekenaar (zie p. 2061).Het gelaat op de compositietekening is meer langwerpig dan het gelaat van de verzoeker. Opmerkelijk is dan wel weer dat de getuige [getuige 2] na te zijn geconfronteerd met de compositietekening die op aanwijzingen van [getuige 1] is opgesteld opmerkte dat het gelaat op de compositietekening te langwerpig was en met te kort haar. Zie p. 2043.
Zie p. 2105-2106.
Zie randnummer 13 hierboven.
Zie hierover p. 2098-2104, en meer specifiek p. 2098-2099. Stills van de videobeelden zijn te zien op p. 3071-3073.
De Tunnelweg loopt onder het centraal station te Nijmegen.
In de opvatting van de auteurs van De actievoerder achterna. Over een snelle bekentenis en een late ontkenning (2020) mag deze omstandigheid niet tot het bewijs worden gebruikt. Ik citeer (p. 36): “[De rechercheur] concludeerde dat er een man op de beelden te zien was die sterke gelijkenis vertoonde met [de verzoeker]. Maar dat verwachtte hij ook. Hij was immers op zoek naar iemand die leek op [de verzoeker]. De methode die nu is gebruikt, sluit niet uit dat [de rechercheur] [de verzoeker] meende te herkennen, niet omdat hij [de verzoeker] zag, maar omdat hij verwachtte [de verzoeker] te zien. Dat verwachtingseffect, zo laat het onderzoek zien, is een krachtig effect. Men zou de ‘herkenning’ door [de rechercheur] daarom uitsluitend voor het bewijs mogen gebruiken als die zou worden bevestigd door een niet- sturende procedure, zoals een Osloconfrontatie.”Op deze passage valt m.i. het een en ander aan te merken.In de eerste plaats is deze mededeling niet relevant. De gelijkenis tussen de verzoeker en ‘de man op perron 3b’ is niet tot het bewijs gebruikt, maar vormde zeer vermoedelijk slechts een van de redenen om de verzoeker als verdachte aan te merken.In de tweede plaats betwist de verzoeker (ook thans nog steeds) niet dat hij onmiddellijk ná het delict naar het centraal station van Nijmegen is gegaan en aldaar de trein naar Tilburg heeft genomen (waarover hieronder meer).In de derde plaats heeft de rechercheur niet ‘vastgesteld’ dat ‘de man op perron 3b’ de verzoeker is, en hij heeft hem dus ook niet als zodanig ‘herkend’. De rechercheur stelde uitsluitend grote gelijkenissen vast. Dat is iets anders.In de vierde plaats iets over het bewijsgebruik van de (hiervoor bedoelde) ‘constatering van gelijkenissen’ bij de vergelijking van afbeeldingen van personen het volgende. Vanzelfsprekend is het – onder de geschetste omstandigheden – zeer wel mogelijk (of zelfs: waarschijnlijk) dat bij het vergelijken van uiterlijke kenmerken van de verzoeker (dan wel die van de schutter volgens het van hem opgestelde signalement) met die van ‘de man op perron 3b’ verwachtingseffecten optreden; in gevallen waarin een mens dienst doet als beoordelaar zal immers altijd rekening moeten worden gehouden met het optreden van verwachtingseffecten. De kracht van dat effect is m.i. echter niet steeds gelijk voor alle mogelijke, te vergelijken kenmerken, en verhoudingsgewijs geringer als het gaat om discrete variabelen. Over de vraag of iemand een tas draagt, een bepaald soort kleding draagt, een bepaalde haardracht heeft, of vragen naar het geslacht, de etnische herkomst en het postuur zijn uitspraken te doen in een bepaalde mate van objectiviteit/intersubjectiviteit. Het een en ander is in elk geval iets anders dan vaststellen ‘dat persoon A degene is die op een foto is afgebeeld’. Een en ander behoeft dus enige nuancering, die in bovenvermeld citaat ontbreekt.Met andere woorden, de door de verzoeker overgenomen conclusie (zie p. 37 van het herzieningsverzoek) uit ‘Novum II’ is m.i. deels te stellig geformuleerd, en deels irrelevant. Ik laat dit punt verder rusten.
Verbalisanten hebben de mogelijke routes nagelopen. Zie verder p. 2103.
Zie p. 2102.
Zie p. 2034-2052, en p. 2099.
Zie vorige voetnoot, en over de sporttas bovendien p. 2107-2108.
Zie p. 2100. Zie voor de bewuste foto’s: p. 3082-3083.
Zie p. 2101.
Zie p. 2101 en p. 2110.
Zie p. 2102.
Zie over deze documenten de pagina’s 2082-2088. Zie voor de hierna te bespreken ‘hitlijst’ met name p. 2087.
Zie p. 2085, en p. 2087.
Zie p. 2087.
Sedert 1994 waren de plaatselijk georganiseerde politie-inlichtingendiensten (PID’s) voortgegaan onder de naam regionale inlichtingendiensten, ressorterend onder de respectieve (toenmalige) regiokorpsen, maar (tevens) rapporterend aan de BVD/AIVD. De naam ‘PID’ bleef in de volksmond ook na 1994 in gebruik.
Zie bijvoorbeeld R. van de Griend & H. Lensink, ‘Louis Sévèke, kwelgeest van de geheime dienst’, Vrij Nederland 26 november 2005, https://www.vn.nl/louis-seveke-kwelgeest-van-de-geheime-dienst/. Zie voor een beschrijving van de vele maatschappelijk betrokken werkzaamheden van Sévèke, p. 2063-2074.
Een verwijzing naar dit boek is ook opgenomen in een door de verzoeker opgestelde boekenlijst, aangetroffen in een van de opslagboxen bij Shurgard.
Zie hierover p. 2070-2074.
Zie voor de argumenten voor deze conclusie p. 2082.
Zie p. 2083 en op p. 2084.
Zie p. 2085.
Het betreft een roman waarin het hoofdpersonage, Edmond Dantès, (in de tweede helft van het verhaal) op ingenieuze wijze wraak neemt op hen die hem (in de eerste helft van het verhaal) ernstig onrecht hebben aangedaan.
Zie over het OBIV, waarmee Sévèke vrijwel vereenzelvigd kan worden, en de daaraan gelieerde Stichting Openbaarheid van Bestuur (SOB): p. 2064-2067.
Zie over het digitaal opsporingsonderzoek naar de personage achter Edmund Dantes: p. 2075-2079.
Zie p. 2091-2093. Bovendien bleek dat de verzoeker onder zijn schrijverspseudoniem [alias] gebruikmaakte van hetzelfde internetcafé in Antwerpen als waarvandaan ‘Edmund Dantes’ op 23 juli 2005 een bericht had gestuurd naar het OBIV (p. 2092).
Zie p. 2083 en p. 2084.
Zie p. 2076, 2078-2079.
Er zijn overigens geen aanwijzingen dat Sévèke de verzoeker daadwerkelijk hield voor een infiltrant c.q. hem daarvan op enig moment heeft beschuldigd, dan wel daarnaar onderzoek deed. Zie p. 2116-2131.
Zie p. 1038-1040.
De auteurs van De actievoerder achterna wijzen erop dat essentiële onderdelen daarvan nou juist niet (meer) beschikbaar zijn.
Zie voor een samenvatting van de verhoren p. 2132-2135. Zie met name voor het verhoor zelf p. 1540.
Dit blijkt uit de opsomming van functionarissen die wél op de hoogte waren gesteld van daderkennis. Zie tevens: H. van Gelder & P. Bolwerk, ‘Door deze agent bekende [verzoeker] moord op kraakadvocaat Louis Sévèke: ‘Jammer dat hij levenslang vastzit’’, De Gelderlander 15 november 2020, https://www.gelderlander.nl/nijmegen-e-o/door-deze-agent-bekende- [verzoeker] -moord-op-kraakadvocaat-louis-seveke-jammer-dat-hij-levenslang-vastzit~af317c3e/.
Voor een samenvatting, zie p. 2132-2134.
Bij onderzoek naar de achtergrond van de verzoeker, en met name zijn verblijf in kraakpand ‘ […] ’ te Nijmegen en zijn werk voor boekhandel [C] , zijn verscheidene getuigen gehoord. Zie voor de verklaringen van deze getuigen, [getuige 12] , [getuige 13] , [getuige 14] , [getuige 15] , [getuige 16] , [getuige 17] , [getuige 18] , [getuige 19] , en [getuige 20] , p. 2124-2129.Voor nader onderzoek naar de motieven van de verzoeker (werd hij werkelijk van infiltratie beschuldigd?), zie p. 2116-2123.
Verhoor d.d. 20 april 2007, p. 1736.
De mededelingen van de verzoeker over het aanmaken van de mailaccount van Edmund Dantes en het versturen van mails, zie p. 2091-2093.
Dat de verzoeker in de nacht van 15 op 16 november 2005 heeft verbleven in hotel Grand Central te Tilburg, werd bij onderzoek bevestigd door de bedrijfsleider, van wie een reservering en bewijs van betaling, beide op naam van de verzoeker, werd ontvangen, zie p. 2109.
Zie voor informatie over de looproute en de kleding van de schutter c.q. de verzoeker, p. 2103-2104.
Voor het onderzoek naar de tassen van de verzoeker en een vergelijking met de tas(sen) die wordt/worden beschreven door getuigen, zie p. 2108-2109. De omwisseling van kleding en tassen als modus operandi wordt besproken op p. 2110-2111.
De door de verzoeker beschreven ingang betreft dezelfde ingang als die ‘de man op perron 3b’ heeft genomen. Zie p. 2103.
Verklaring van 4 april 2007, aanvang 15.24 uur. Zie p. 1613.
Onder de bij Shurgard in beslag genomen spullen bevond zich ook een visitekaartje van Kettner.
Zie p. 2106.
Zie p. 2094-2095.
Zie p. 1616, en de foto’s op p. 1625-1626, en p. 1630.
De verklaring van de verzoeker bevindt zich ten dele tweemaal onder de als novum I gevoegde bijlage, namelijk ten eerste als een gedeponeerde verklaring en ten tweede neergelegd in een akte (waarin enkele schrijffouten in de gedeponeerde verklaring zijn verbeterd en afkortingen zijn uitgeschreven). De tweede verklaring, de akte, eindigt na onderdeel 5.
http:// [internetsite] /.
Zie meer uitgebreid de gedeponeerde verklaring van de verzoeker, p. 2.
Zie meer uitgebreid de gedeponeerde verklaring van de verzoeker, p. 2-4.
Over dit onderwerp schreef ik eerder en meer uitgebreid (met verwijzingen naar relevante literatuur) in: D.J.C. Aben, ‘Nuda confessio’, EeR 2021, afl. 4, p. 143-155; D.J.C. Aben, ‘Mag het ook een onsje meer zijn? Bijdrage aan het symposium “Vijftien jaar na het evaluatieonderzoek in de Schiedammer parkmoord. Lessen van toen in de context van nu”’, EeR 2021, afl. 1, p. 15-25, en D.J.C. Aben, ‘De twee sirenen van het bewijs. Over daderkennis en over ongewilde bekentenissen (aan Mr. Big)’, EeR 2020, afl. 1, p. 1-9.
Zie bijlage ‘Novum I’, gedeponeerde verklaring van de verzoeker, p. 5.
Zie p. 1541.
Zie p. 1539.
Ik herhaal: zie p. 2940 voor een vergelijking van de compositietekening met een pasfoto van de verzoeker (en zie p. 2106 voor een bijbehorende korte toelichting). Zie p. 2034-2035 voor een samenvatting van de verklaringen van de getuige [getuige 1] , die op het moment van het delict op slechts enkele meters afstand van de schutter en het slachtoffer had gestaan. Bij het maken van de compositietekening had hij naar eigen zeggen het beeld van de schutter op zijn netvlies. Andere getuigen waren meer weifelend geweest, aldus de tekenaar (zie p. 2061).
Zie p. 2043.
Nadere toelichting: naarmate er aan de hand van meer getuigenverklaringen meer compositietekeningen van een dader worden opgesteld en naarmate er meer verschillende pasfoto’s van een verdachte beschikbaar zijn, zal – vanwege de daardoor ontstane toename in variatie – de kans op het aantreffen van een – bij toeval – goed gelijkende compositietekening/pasfoto groter worden. Zie voor compositietekeningen van de schutter p. 2935-2939 van het politiedossier. Onder de spullen die de verzoeker bij Shurgard had opgeslagen bevond zich een aanzienlijk aantal pasfoto’s van de verzoeker.
Zie p. 2030. Zie voor een foto van een dergelijk wapen met twee trekkers, p. 1612. Op deze foto, behorend bij het verhoor van de verzoeker van 4 april 2007, aanvang 14.30 uur, heeft de verzoeker ingetekend op welke hoogte precies hij de kolf en de lopen heeft afgezaagd.
Zie het verhoor van 29 maart 2007, p. 1561.
Verhoor van 27 maart 2007, p. 1540. Zie tevens het verhoor van 29 maart 2007, p. 1562.
Het betreft hier zeer waarschijnlijk de getuige [getuige 3] , zie p. 2580 e.v. Ook de andere leden van zijn vriendengroepje hadden trouwens een Noord-Afrikaanse afkomst.
Zie bijlage ‘Novum I’, gedeponeerde verklaring van de verzoeker, p. 4, alsook het citaat op p. 28 van het herzieningsverzoek.
Zie p. 2039 (samenvatting) en op p. 2421 (verklaring [getuige 4] ). Zie ook de verklaring van [getuige 4] (vlak na het delict) op p. 2200-2201.
Voor een situatietekening waarop de ligging van het slachtoffer en van aangetroffen munitiedelen is ingetekend, zie p. 2210 en zie p. 2320. Zie voor de fotomap van de ‘enge’ pd, p. 2220-2228.
Op de foto’s van de pd ligt Sévèke op zijn rug, maar dat is vrij duidelijk nadat eerste hulp was toegediend.
Zie HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI5020, rov. 6.3 (“Een aanvrager die op een eerder afgelegde verklaring terugkomt, dient bij zijn aanvrage aannemelijk te maken dat en waarom hij op die verklaring terugkomt (vgl. HR 4 november 2008, LJN BG2858). De door de aanvrager opgegeven redenen leveren geen grond op om aan te nemen dat zijn eerdere verklaringen onjuist zijn geweest, aangezien die redenen onvoldoende ondersteund en aannemelijk zijn. (…)”); HR 4 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG2858, rov. 3.4.
Zie HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:513, rov. 5.3.1 (“Bij de beoordeling van de eerste grond stelt de Hoge Raad voorop dat een aanvrager bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen van een hem belastende verklaring terugkomen.”); HR 13 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:46, rov. 5.2.2; HR 10 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9724, rov. 5.2; HR 29 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9316, NJ 1997/688, rov. 4.1.
Redenen ontbraken in HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2471; HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1802; HR 13 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:46.
HR 6 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2924 (“Vooropgesteld dient te worden dat een aanvrager bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk moet maken dat en waarom getuigen op een hem belastende verklaring terugkomen. De door Ter Veen in zijn brief opgegeven redenen voor het terugkomen op zijn eerder afgelegde verklaring leveren echter onvoldoende grond op om aan te nemen dat deze verklaring onjuist is.”); HR 12 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0106; HR 23 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8331, en HR 26 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5116.
HR 14 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2961; HR 29 april 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9316, NJ 1997/688.
Vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1070, rov. 4.5; HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:605, rov. 4.11; HR 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1332, rov. 5.3.2; HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:735, en HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:736, NJ 2016/305 m.nt. Reijntjes.