Rb. Breda, 11-04-2011, nr. 09/1119
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ3836
- Instantie
Rechtbank Breda
- Datum
11-04-2011
- Zaaknummer
09/1119
- LJN
BQ3836
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ3836, Uitspraak, Rechtbank Breda, 11‑04‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW1110, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Belastingadvies 2011/12.11
NTFR 2011/1329 met annotatie van mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk
Uitspraak 11‑04‑2011
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is terecht aansprakelijk gesteld voor een deel van de openstaande aanslagen van haar echtgenoot op grond van artikel 1:102 van het Burgerlijk Wetboek. De ontvanger heeft in voldoende mate rekening gehouden met de in de tijd ontstane schuld en acht een tijdsevenredige toerekening in het onderhavige geval, nu er per 19 november 1999 huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld, in het kader van de aansprakelijkstelling voldoende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de belastingschulden op een bijzondere wijze aan de belastingschuldige zijn verknocht.
Partij(en)
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/1119
Uitspraakdatum: 11 april 2011
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg, verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan. en loop van het geding
1.1.De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 2 november 2004 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 101.074,77 voor de aan haar echtgenoot [echtgenoot] opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1997 tot en met 1999. De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juli 2005 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak bij de rechtbank beroep ingesteld. Bij mondelinge uitspraak van 11 december 2006 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de beschikking vernietigd.
1.3.De ontvanger heeft tegen deze uitspraak bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch hoger beroep ingesteld. Bij schriftelijke uitspraak van 6 februari 2009 heeft het hof het hoger beroep van de ontvanger gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het geding teruggewezen naar de rechtbank, ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van de uitspraak van het hof.
1.4.Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie bij de Hoge Raad ingesteld. Bij schriftelijke uitspraak van 26 februari 2010 van de Hoge Raad (nr. 09/01148, LJN: BK1519) is het beroep in cassatie ongegrond verklaard.
1.5.De zitting ter verdere behandeling van het onderhavige beroep heeft plaatsgevonden op 23 september 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], advocaat te Utrecht, alsmede, namens de ontvanger, [gemachtigden].
1.6.De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens geschorst aangezien de gemachtigde niet in het bezit was van de stukken van het dossier. Gemachtigde heeft op 7 oktober 2010 telefonisch bevestigd de stukken van het dossier te hebben ontvangen van de rechtbank. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 27 september 2010 aan partijen is verzonden.
1.7.De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting hervat op 1 maart 2011 te Breda. Aldaar waren dezelfde personen aanwezig als op 23 september 2010. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen is verzonden.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.Belanghebbende is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de heer [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot). Met ingang van 19 november 1999 hebben zij hun huwelijksgoederenregime gewijzigd in huwelijkse voorwaarden, waarbij iedere gemeenschap is uitgesloten.
2.2.Over de jaren 1997 tot en met 1999 heeft de echtgenoot belastingschulden onbetaald gelaten. De hoofdvordering staat op naam van de echtgenoot en betreft de hiernavolgende aanslagen welke ten tijde van het uitbrengen van de aansprakelijkstelling nog open stonden:
Middel Jaar Aanslag-nummer Dagtekening Bedrag aanslag Openstaand bedrag Openstaande kosten
IB/PH 1999 H.91 8-9-2000 € 17.281,31 € 7.595,64 € 112,00
IB/PH 1997 H.77 8-2-2002 € 18.296,00 € 18.296,00
IB/PH 1998 H.87 8-2-2002 € 87.072,00 € 87.072,00
IB/PH 1999 H.96 8-2-2002 € 108.787,00 € 108.787,00
2.3.De echtgenoot heeft tegen de opgelegde (navorderings)aanslagen over de jaren 1997 tot en met 1999 bezwaarschriften ingediend. De inspecteur heeft deze bezwaren afgewezen bij uitspraken op bezwaar welke alle gedagtekend zijn op 19 juni 2003. Bij uitspraak van de Hoge Raad van 11 september 2009 zijn deze aanslagen onherroepelijk geworden.
2.4.Bij beschikking in de zin van artikel 49 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) van 2 november 2004 heeft de Ontvanger belanghebbende op grond van artikel 1:102 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aansprakelijk gesteld voor een deel van de aanslagen.
3.Geschil
3.1.In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht en tot het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Het geschil spitst zich toe op de vragen of de belastingschuldige (de echtgenoot) op het tijdstip van de beschikking aansprakelijkstelling in gebreke was, of de aansprakelijkstelling op het juiste bedrag is vastgesteld en of de onderhavige schulden verknocht zijn aan de echtgenoot en derhalve niet tot de gemeenschapsschulden behoren. Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de derde vraag bevestigend. De ontvanger beantwoordt deze vragen in tegengestelde zin.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en in aanvulling daarop ter zittingen hebben toegevoegd.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
Belastingschuldige in gebreke
4.1.1.Artikel 49 van de IW 1990 (tekst 2004) luidt, voor zover hier van belang:
“1. Aansprakelijkstelling geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking door de ontvanger en vindt niet plaats vóór het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld. De beschikking vermeldt in ieder geval het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid bestaat en de termijn waarbinnen het bedrag moet worden betaald.”
4.1.2.Ingevolge artikel 49, paragraaf 2, eerste lid, van de Leidraad Invordering 1990 (resolutie van 25 juni 1990, nr. AFZ90/1990; hierna: LI) is de belastingschuldige in gebreke wanneer de betaling van zijn belastingschuld niet heeft plaatsgevonden binnen de voor de belastingaanslag geldende betalingstermijn (artikel 9 IW 1990). Eerdere aansprakelijkstelling kan ook plaatsvinden in situaties waarin de belastingaanslag terstond invorderbaar is (artikel 10 IW 1990). Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel 49 geldt een door de belastingschuldige ingediend bezwaarschrift tegen de belastingaanslag als een verzoek om uitstel van betaling. Zolang de ontvanger niet op het verzoek om uitstel heeft beslist, is de belastingschuldige in beginsel niet 'in gebreke' met de betaling van zijn belastingschuld. Het 'in gebreke' zijn treedt in dat geval pas in als de ontvanger besluit géén uitstel te verlenen in verband met het ingediende bezwaarschrift, dan wel het eerder in verband met een ingediend bezwaarschrift verleende uitstel intrekt.
4.1.3.Vaststaat dat de belastingschuldige bezwaarschriften tegen de (navorderings)aanslagen heeft ingediend. De inspecteur heeft bij uitspraken van bezwaar van 19 juni 2003 de bezwaarschriften afgewezen. Tot dat moment was belanghebbende derhalve niet in gebreke. Ingevolge artikel 25, paragraaf 1, tiende lid van de LI is het uitstel van betaling van rechtswege vervallen per 19 juni 2003. Ingevolge het twaalfde lid van voornoemd artikel wordt, als de ontvanger geen (verder) uitstel van betaling verleent, de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn van tien dagen na dagtekening van de mededeling dat het uitstel van betaling van rechtswege is vervallen. Niet gebleken is dat de belastingschuldige na de uitspraak op bezwaar een verzoek om uitstel van betaling heeft gedaan. Het indienen van een beroepschrift tegen de uitspraak op bezwaar kan niet worden opgevat als een verzoek om uitstel van betaling (artikel 25, paragraaf 2, eerste lid onderdeel a LI). Derhalve is belastingschuldige ter zake van de (navorderings)aanslagen in gebreke in de zin van artikel 49 IW 1990 vanaf 29 juni 2003. Ter zake van de voorlopige aanslag (H.91) heeft de ontvanger onweersproken gesteld dat geen verzoek om uitstel van betaling dan wel een bezwaarschrift is ingediend. Belastingschuldige was derhalve ter zake van de H.91 op 9 november 2000 in gebreke.
4.1.4.De stelling van belanghebbende dat de ontvanger pas tot aansprakelijkstelling ingevolge artikel 49 IW 1990 over kan gaan indien hij voldoende invorderingsmaatregelen jegens de belastingschuldige heeft genomen vindt geen steun in de wet en kan haar derhalve niet baten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat belastingschuldige op het moment van de aansprakelijkstelling van belanghebbende, 2 november 2004 in gebreke is ten aanzien van de onderhavige belastingaanslagen.
Hoogte van de aansprakelijkstelling
4.2.1.In de beschikking aansprakelijkstelling is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“[echtgenoot] heeft de in bijlage 1 opgenomen belastingaanslagen niet betaald en heeft hiermee niet aan de verplichtingen voldaan.
- U.
bent in gemeenschap van goederen getrouwd gehuwd geweest tot 011099 met [echtgenoot]. De belastingschuld is tijdens uw huwelijk ontstaan. De akte van huwelijkse voorwaarden is gedateerd op 1 oktober 1999. Op grond van artikel 1:102 van het Burgerlijk Wetboek bent u aansprakelijk voor de helft van de in de bijlage opgenomen belastingaanslag(en).
Bedrag van de aansprakelijkheid
Ik stel u hierbij aansprakelijk voor een bedrag van € 101.074,77.
In de bijlage vindt u een specificatie van het bedrag waarvoor u aansprakelijk bent.”
4.2.2.Volgens de hiervoor genoemde bijlage bij de aansprakelijkstelling komen de niet betaalde belastingschulden uit op een bedrag van € 101.074,77. Belanghebbende heeft op basis van de tekst van de beschikking aangenomen dat zij kennelijk aansprakelijk is gesteld voor een bedrag van € 50.537,38, zijnde de helft van € 101.074,77. In zijn verweerschrift heeft de ontvanger gesteld dat de in de bijlage van de beschikking aansprakelijkstelling opgenomen bedragen de weergegeven specificaties van de aansprakelijkheid betreffen en zodoende ook ‘maar’ 50% van de aanslagen omvatten. De rechtbank is van oordeel dat de formulering van de beschikking aansprakelijkstelling duidelijker had kunnen zijn. De onduidelijkheid wordt echter naar het oordeel van de rechtbank voldoende weggenomen doordat de ontvanger expliciet in dezelfde beschikking het bedrag van de aansprakelijkheid heeft vermeld. Derhalve is bij de beschikking aansprakelijkstelling naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 101.074,77.
4.2.3.In het beroepschrift en ter zitting heeft belanghebbende, naar de rechtbank begrijpt, gesteld dat het bedrag van de aansprakelijkstelling niet overeenkomt met de openstaande belastingschulden over de jaren 1997 tot en met 1999. Bovendien is niet duidelijk welke bedragen afgeboekt zijn op de (navorderings)aanslagen over de jaren 1997 tot en met 1999. Tot de stukken van het geding behoren overzichten van afgeboekte bedragen op de nog openstaande aanslagen van belastingschuldige per 6 november 2004 en een overzicht per 25 juli 2005. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger hiermee in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat het bedrag van de aansprakelijkstelling, gezien de omvang van de onbetaald gebleven belastingschulden over de desbetreffende jaren, eerder te laag dan te hoog is geweest. De rechtbank ziet dan ook geen reden om van een ander (lager) bedrag aan aansprakelijkstelling uit te gaan dan het bij beschikking vastgestelde bedrag van € 101.074,77. De enkele stelling van belanghebbende dat dit bedrag niet overeenkomt met de belastingschulden, zonder deze stelling met nader bewijs te staven, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.2.4.Met ingang van 19 november 1999 zijn de huwelijkse voorwaarden gaan gelden. De ontvanger heeft het bedrag van de beschikking aansprakelijkstelling met betrekking tot het jaar 1999 vastgesteld door het bedrag van de openstaande belastingschuld over dat jaar te vermenigvuldigen met een deelbreuk ter grootte van 318/360, zijnde het aantal dagen dat de echtgenoten in het jaar 1999 nog in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Belanghebbende heeft gesteld dat de belastingschuld die ziet op de periode na 19 november 1999, welke belastingschuld volgens belanghebbende niet duidelijk te herleiden is uit de stukken, niet mag worden meegenomen in de beschikking aansprakelijkstelling. Belanghebbende wijst hierbij op een factuur gedateerd op 2 december 1999 ten bedrage van f 12.750. Voorts heeft de inspecteur een bedrag van f 297.270 aan inkopen gecorrigeerd zonder dat duidelijk is welk deel daarvan betrekking heeft op de periode na 19 november 1999. Voornoemde bedragen zijn begrepen in de winstcorrectie voor de vennootschapsbelasting. Deze winstcorrectie is inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting aangemerkt als een winstuitdeling aan de belastingschuldige waartoe de aansprakelijkstelling zich mede uitstrekt.
4.2.5.De rechtbank is van oordeel dat de ontvanger in voldoende mate rekening heeft gehouden met de in de tijd ontstane schuld en acht een tijdsevenredige toerekening in het onderhavige geval, nu de in de stukken van het geding aanwezige gegevens geen aanknopingspunten bieden om een en ander op andere wijze toe te rekenen, voldoende in het kader van de aansprakelijkstelling. Daarbij komt dat de ontvanger belanghebbende over het jaar 1999 aansprakelijk heeft gesteld voor een bedrag van € 40.795,13 terwijl deze aansprakelijkstelling naar tijdsevenredige toerekening uitkomt op een bedrag van € 48.047,59. Gelet op al het vorenoverwogene is het bedrag van de aansprakelijkstelling niet te hoog vastgesteld.
Verknochtheid van de belastingschulden
4.3.De Hoge Raad heeft in het in 1.4 genoemde arrest onder meer geoordeeld dat de door belanghebbende bepleite verknochtheid niet volgt uit de enkele omstandigheid dat het hier gaat om belastingschulden van de echtgenoot (HR 25 juni 1993, nr. 14996, NJ 1994, 31). Voor de vraag naar de verknochtheid van de belastingschulden aan de echtgenoot doet evenmin ter zake dat de verschuldigde belasting over de desbetreffende baten bij wijze van schatting is bepaald. Belanghebbende heeft gesteld dat voor de vraag of de schulden verknocht zijn aan haar echtgenoot de wijze waarop die schulden zijn ontstaan bepalend is, mede in het licht van de maatschappelijke opvattingen hieromtrent. Belanghebbende betoogt dat het in het onderhavige geval gaat om belastingschulden die voortvloeien uit inkomsten verkregen uit strafbare feiten die haar echtgenoot heeft gepleegd en waar zij niet bij betrokken was. Naar maatschappelijke opvattingen kan zij derhalve niet aansprakelijk gesteld worden voor de belasting over die inkomsten, zo stelt zij. Vast staat dat er over de jaren 1997 tot 18 november 1999 inkomsten zijn gegenereerd en zijn ontvangen door de echtgenoten [X]. Belanghebbende heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat die belastingschulden op een bijzondere wijze aan de belastingschuldige zijn verknocht. Voor de hieruit voortvloeiende in geschil zijnde belastingschuld is belanghebbende mede aansprakelijk. Het beroep op de artikelen 68 en 69 van de AWR kan belanghebbende evenmin baten nu er geen boete is opgelegd waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld.
4.4.Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. D. Hund en mr. W.A.P. van Roij, rechters, en door de voorzitter en mr. T.A. Mandemakers, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 april 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.