ABRvS, 27-03-2013, nr. 201207081/1/A1.
ECLI:NL:RVS:2013:BZ7426
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
27-03-2013
- Zaaknummer
201207081/1/A1.
- LJN
BZ7426
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:BZ7426, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 27‑03‑2013; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
BR 2013/108 met annotatie van C.A.H. van de Sanden
Uitspraak 27‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Ter plaatse geldt de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap". Niet in geschil is dat het perceel hobbymatig agrarisch wordt gebruikt. Ingevolge art. 4.1.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is het perceel bestemd voor agrarisch gebruik. Bij de uitleg van dit begrip heeft het college terecht van belang geacht dat in de planvoorschriften agrarisch gebruik, anders dan agrarisch bedrijf, niet is gedefinieerd. In de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2011 in zaak nr. 200908600/1/T1/R4, LJN: BU5399, inzake het bestemmingsplan, is overwogen dat het hobbymatig houden van paarden kan worden aangemerkt als agrarisch gebruik als bedoeld in die bepaling en is toegestaan op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap". Dit betekent dat de Rb. ten onrechte heeft geoordeeld dat hobbymatig agrarisch gebruik van het perceel niet onder agrarisch gebruik, zoals bedoeld in art. 4.1.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, kan worden begrepen. Het college was niet bevoegd handhavend op te treden tegen de verharding op het perceel.
201207081/1/A1.
Datum uitspraak: 27 maart 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Eersel,
2. [appellant sub 2], wonend te Eersel,
3. [appellant sub 3], wonend te Eersel,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 juli 2012 in zaak nr. 11/4140 in het geding tussen:
[appellant sub 3]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2008 heeft het college [appellant sub 2] op straffe van een dwangsom gelast om onder meer diverse verhardingen, een geplaatste kas en een dichte poort van houten vlechtelementen op het perceel [locatie] te Eersel (hierna: het perceel), te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 1 december 2011, gewijzigd bij besluit van 16 maart 2012, heeft het college opnieuw op het onder meer door [appellant sub 3] gemaakte bezwaar besloten, dat bezwaar gegrond verklaard en besloten niet handhavend op te treden.
Bij uitspraak van 12 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant sub 3] daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 16 maart 2012 gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2013, waar [appellant sub 3], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" heeft het perceel de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap".
Ingevolge artikel 4.1.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap" onder meer bestemd voor agrarisch gebruik.
2. Het college en [appellant sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, dat het college bevoegd is handhavend op te treden ten aanzien van de aanwezige verharding op het perceel. Zij voeren hiertoe aan dat het hobbymatig agrarisch gebruik is onder te brengen onder het in de planvoorschriften vermelde agrarisch gebruik.
2.1. Niet in geschil is dat het perceel hobbymatig agrarisch wordt gebruikt. Ingevolge artikel 4.1.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is het perceel bestemd voor agrarisch gebruik. Bij de uitleg van dit begrip heeft het college terecht van belang geacht dat in de planvoorschriften agrarisch gebruik, anders dan agrarisch bedrijf, niet is gedefinieerd. In de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2011 in zaak nr. 200908600/1/T1/R4, inzake het bestemmingsplan, is overwogen dat het hobbymatig houden van paarden kan worden aangemerkt als agrarisch gebruik als bedoeld in die bepaling en is toegestaan op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschap". Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hobbymatig agrarisch gebruik van het perceel niet onder agrarisch gebruik, zoals bedoeld in artikel 4.1.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, kan worden begrepen. Het college was niet bevoegd handhavend op te treden tegen de verharding op het perceel.
Het betoog slaagt.
3. Hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ten aanzien van na het verzoek geplaatste poorten dient in deze procedure buiten beschouwing te worden gelaten. Het verzoek om handhaving van [appellant sub 3] had geen betrekking op die poorten maar op een dichte houten poort met vlechtelementen, waarvan de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat deze inmiddels is verwijderd.
4. Het hoger beroep van [appellant sub 3] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover door [appellant sub 3] aangevallen.
De hoger beroepen van het college en [appellant sub 2] zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het beroep gericht tegen het besluit van 1 december 2011, zoals gewijzigd bij besluit van 16 maart 2012, ten aanzien van de verharding op het perceel gegrond heeft verklaard en dat besluit in zoverre heeft vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 3] tegen het besluit van 1 december 2011, zoals gewijzigd bij besluit van 16 maart 2012, gelet op hetgeen onder 2.1 is overwogen, in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
5. Nu de hoger beroepen van het college en [appellant sub 2] gegrond zijn, bestaat aanleiding te bepalen dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht terugbetaalt. Van het college wordt geen griffierecht geheven.
6. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding.
Van proceskosten van [appellant sub 2] die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Eersel en [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 juli 2012 in zaak nr. 11/4140, voor zover daarbij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel van 1 december 2011, zoals gewijzigd bij besluit van burgemeester en wethouders van Eersel van 16 maart 2012, is vernietigd;
III. verklaart het door [appellant sub 3] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant sub 2] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013
357-776.